Dr. W. Aalders schreef:
Taak en functie van de christelijke school
"Tegen de achtergrond van het Evangelieverhaal uit Lucas 7 de verzen 11 en volgende - de opwekking van de jongeling te Nam - waarbij de moederfiguur zo nauw betrokken was, sprak hij óver het christelijk onderwijs in deze tijd.
Eeuw volgt op eeuw: en steeds weer wordt de jongeling te Naïn weggedragen door zijn dragers: hartstochten, nieuwsgierigheid en eerzucht. Steeds weer volgt er een bedroefde moeder, die treurt om de ziel van haar kind. Zijn naam houdt zij vast in haar hart en gebeden.
Stadspoort van Naïn
„De christelijke school is niet de plaats Naïn. Zij is ook niet de wereld erbuiten. De christelijke school is de stadspoort van Naïn. ledere christen weet, hoe belangrijk de stadspoort is in de Bijbel. Daar verzamelden zich de oudsten der stad; ook had de koning er zitting, en het volk verzamelde er zich. Meh denke slechts aan de geschiedenis van Ruth, of aan de „poorten der gerechtigheid" in Psalm 118.
Evenals de stadspoort in het oude Israël staat de school op de grens van Naïn en de wereld, van het leven binnen en buiten de poorten. Daarom heeft zij evenzeer te maken met het ouderlijk huis als met de wijde wereld erbuiten. Zij is als het ware de doorgangsfase van de geborgenheid van het gezinsleven naar de wijde horizon van de cultuur. Tussen die beide polen beweeegt zij zich in Christus' naam.
Moeder
Dat oord Naïn nu is meer gestempeld door de moeder dan door de vader. De wijs op een uitspraak van Groen van Prinsterer: „Wie heeft de liefde tot God, de liefde tot de christelijke deugd, in de harten der kinderen geplant? Wie heeft de eerbied voor höt bijbelboek, dat kostbaarste huissieraad onzer godsdienstige vaderen, bewaard? Wie heeft de gemoedelijke plichtsbetrachting op de onwrikbaarste gronden gevestigd? Wie heeft, bij al den vreemden invloed, de nationale deugd en het nationale karakter staande gehouden? Dat zijn uwe verdiensten geweest, Nederlandse vrouwen!
Dat was de grootheid van U, die de vermogens van uw geest en de gaven van uw hart aan die edele vrouwenroeping hebt ten koste gelegd. Tenvijl uw echtgenoten het vijandelijke zwaard trotseerden, of dobberden op de verbolgen zee, bloeide door uw zorg èri deugd, èn godsdienst, èn vaderlandsliefde, èn geluk in uw eerbiedwaardig binnenvertrek. Gij waart sieraden van uw huis, daarom waart gij ook sieraden van uw land".
Opvoeden
Hoe is het te verklaren, dat Nam als lieflijke plaats méér bepaald is door de moeder dan door de vader? Eigenlijk geeft het woord „opvoeden" al het antwoord op die vraag. Het kind wordt ontvangen in de moederschoot en na de geboorte omvat de moeder het in haar arm, om het te voeden en daarna in de liefdesruimte van het huis om het op te voeden. Het huis is daarom voor het kind de oer-ruimte van het leven, waar het de oer-geborgenheid vindt. Etymologisch (woordkundig) hangt het woord ,,huis" samen met „hoede". Opvoeden en huiselijkheid zijn daarom uitgesproken „moederlijke" woorden.
Omdat het nu zo gesteld is, is het kind ook in de eerste plaats het kind van de moeder en pas daarna kind van de vader. Ja, het vaderschap van de man kan pas functioneren via de moeder. Tegen deze achtergrond gaat ons ook nieuw licht op over de woorden, die in Genesis 3 als vloek over de slang worden uitgesproken: „Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, tussen uw zaad en haar zaad" (Gen, 3:15). Wij gaan verstaan, dat de vijandschap van de slang tegen de vrouw en haar zaad niet anders kan inhouden dan vijandschap van de slang tegen het huis, het gezin. Want het huis is immers de burcht van de vrouw en haar zaad. Om die reden is nu Naïn in de wereld altijd zulk een bedreigde en aangevochten plaats.
Ik geloof, dat het goed is, dat wij daar terdege rekening mee houden; en dat het in het bijzonder het christelijk onderwijs is, dat daar rekeing mee te houden heeft. Misschien mogen wij het zelfs wel zó zeggen, dat het één van de meest karakteristieke kenmerken van het christelijk onderwijs is, dat het, in het besef van de bedreigde positie van het gezin, zich onvoorwaardelijk stelt aan de kant van het gezin. De christelijke school stelt het gezin boven de maatschappij. Dat hangt samen met haar kijk op de mens, op het kind.
Het christelijk onderwijs stoelt dus op de overtuiging, dat de mens naar zijn wezen anders en méér is dan alleen een maatschappelijke cel; en dat daarom de opvoeding, die het kind van huis uit mee krijgt, omvattender en fundamenteler is dan de opleiding, die het op de school ontvangt. De basis, waar alle onderwijs op voort te bouwen heeft, is in de kinderziel gelegd in de opvoeding in hét ouderlijk huis. Daarom houdt het christelijk onderwijs die eerste grondslagen, die door vader en moeder in de kinderziel gelegd zijn, niet alleen in ere, maar het beschouwt die als het onaantastbare en onvergankelijke fundament, waar alle onderwijs en opleiding mee te rekenen heeft. Gebeurt dat niet, dan kan het moeilijk anders, of het kind komt door het schoolonderwijs in allerlei innerlijke conflicten, en zal vroeger of later derailleren.
Het is nu op die wijze, dat de christelijke school haar plaats inneemt in de poort van Nain. Er kan van christelijk onderwijs geen sprake zijn zonder een hechte, geestelijke band met het gezin als de oer-ruimte, waar het kind de grondervaringen opdoet van de diepten en hoogten van het bestaan. De christelijke school vooronderstelt het christelijke gezin. En christelijk onderwijs moet falen, als er geen kennis meer is van de „bornput van Bethlehem". Ik ben mij bewust, dat ik met het zo te stellen een doornig probleem aanraak. Want zijn er nog veel van zulke gezinnen? Leven wij niet in een tijd, die gekenmerkt wordt door het verschijnsel van ontwrichte en gebroken gezinnen?
Tuchteloosheid
Natuurlijk is dat een probleem op zichzelf, waar ik in dit verband daarom niet uitvoerig op in kan gaan. Het hangt zeer zeker samen met de verzwakking en ondermijning vande kerkelijke prediking en het kerkelijk belijden. De kerkelijke tuchteloosheid brengt de tuchteloosheid der gezinnen met zich mee. Daarom wordt er in de apostolische brieven de nadruk op gelegd, dat ambtsdragers in de kerk mannen zullen zijn, wier gezinnen en huwelijk niet wetteloos en chaotisch zijn. Als zij hun eigen huis niet wel weten te beheren, hoe zullen zij het dan het Huis Gods doen?
Maar wat nu de christelijke school betreft, wat kan zij in deze penibele situatie anders doen dan van die huiselijke nood een deugd maken voor de school. Ik bedoel daarmee, dat meermalen de school noodgedwongen wel eens een stuk verwaarloosde opvoedingstaak der ouders zal moeten overnemen. Dat is weliswaar een enorme verzwaring van de taak der leerkrachten. En het is zeker ook niet hun eigenlijke taak. Maar zullen zij er zich wel aan kunnen onttrekken? Zullen zij, juist als christenen die de fundamentele betekenis voor de kinderziel van de ouderlijke roeping beseffen, in dergelijke noodsituaties hun hart voor het kind, dat zoveel tekort gekomen is, kunnen sluiten? Zal hun hart er hen niet toe dringen, om dan behalve onderwijzer ook opvoeder te zijn? Sterker nog, is het bijzondere charisma van tal van leerkrachten, die het volwassen geworden kind met zoveel liefde en dankbaarheid gedenkt, niet altijd dit geweest, dat zij behalve leraar of onderwijzer ook een klein beetje vader of moeder voor het kind zijn geweest?
Doornig probleem
En hier is het nu, dat zich een ander doornig probleem voordoet; maar nu een probleem dat het onderwijs direct zelf raakt. Dit probleem, dat tal van leerkrachten aan het christelijk onderwijs verbonden zijn, die innerlijk geheel vervreemd zijn van het christehjk geloof. Men heeft bij hun benoeming meer gelet op hun kennis en didactische kwaliteiten, dan op hun beginseltrouw. De eigenlijke oorzaak van deze fatale ontwikkeling in het christelijk onderwijs is geweest, dat men te weinig het onderwijs in organisch verband met het gezin heeft gezien, en zich dsardopr niet maer verantwoordelijk en verplicht heeft geweten ten opzichte van al de geestelijke waarden en normen, die het kind uit het huiselijk milieu heeft meegekregen, of althans mee had behoren te krijgen.
Het gevolg van deze miserabele neergang van het christelijk onderwijs is geweest, dat juist het christelijk onderwijs de vijandschap van de Boze tegen de vrouw en baar zaad bevorderd heeft en goede diensten heeft bewezen. Hoe vaak heeft het de achteloosheid, de spot, de ondankbaarheid tegenover de geestelijke erfenis, die het kind van huis uit heeft meegekregen, in de hand
gewerkt! Hoe menigmaal heeft het de ouders, die hun kinderen aan de christelijke school toevertrouwden, gegriefd en bitter teleurgesteld! Hoe heeft het de feestelijke grondslagen ondergraven in plaats van geëerbiedigd en bevestigd! Misschien dat het extreemste voorbeeld daarvan thans wel is de gereformeerde Vrije Universiteit in Amsterdam.
Tegendeel
Zulke uitgeholde onderwijsinstellingen vervullen op geen enkele wijze meer de functie van stadspoort van Nain. Zij erkennen niet meer de verplichting, die zij krachtens hun naam en historie hebben tegenover de gezinnen, wier kinderen hun zijn toevertrouwd. Het tegendeel is het geval. Zij plegen verraad ten opzichte van hun eerste en elementaire opdracht. Zij verrichten handlangersdiensten aan de machten der duisternis, die het begrepen hebben op de vrouw en haar zaad. Wanneer de christelijke school zich niet meer op het nauwst verbonden weet met en verantwoordelijk voor de grondervaringen, die het kind vanuit de ouderlijke vroning heeft meegekregen, dan ontstaat die noodlottige tegenstelling, die de ziel van zoveel kinderen van christelijken huize heeft ontwricht en verscheurd. Dan komen de ergernissen!
Ik doel daarmee op de tegenstrijdigheid van gezin en maatschappij, van huis en school, van ouders en leerkrachten, van ziel en verstand. Wat het kind in de schoolwereld opdoet en ontvangt, weerspreekt wat het van vader en moeder heeft meegekregen. Dan worden huis en school twee rijken, die met elkaar in conflict zijn. Hoe zal de ziel van het kind dat conflict doorstaan en overleven?
En het is nu vooral niet het oog op het gevaar van dit dodelijk conflict, dat ik het christelijk onderwijs graag omschrijf als de stadspoort van Nain, De school is immers de noodzakelijke doorgang van het ouderlijk huis naar de wijde wereld. Zij heeft daarbij het verstand en de kennis van het kind te ontwikkelen, zonder de ziel te beschadigen. Zij heeft kennis en wetenschap bij te brengen, maar daarbij de vroomheid in acht te nemen. Zij heeft het kind wegwijs te maken in de maatschappij, zonder de vloek over zich te halen: „Een ieder, die één dezer kleinen, die in Mij geloven, verleidt, het zou voor hem beter zijn, dat een molensteen om zijn hals ware gehangen en hij verzwolgen ware in de diepte der zee" (Matth. 18:6).
Ik aarzel daarom niet, om hier van een ambt te spreken. Want deze taak aldus te vervullen in de stadspoort van Nain, dat kan niet anders zijn dan een roeping, een hoge en zware roeping! Het vooronderstelt voorwaar heel wat méér dan acten en diploma's; heel wat, méér ook dan een dun laagje bijbels: vernis over het onderwijs. Het vooronderstelt zelfs heel wat méér dan alleen maar een persoonlijk geloof. Het vooronderstelt namelijk een strijdend en belijdend in de wereld staan. Het is om die reden, dat ik het leraarschap en onderwijzer-zijn wil omschrijven, als een ambt".