Geloven is ontvangen. Je houdt het het evangelie voor waarachtig en legt je vertrouwend op de beloften van Jezus Christus neer. Je ziet niet meer op de golven, maar kijkt naar Jezus. Je ziet niet meer op de omstandigheden, maar kijkt naar de koperen slang. Je legt al je mitsen en maren in de handen van de Heere.
Door te geloven in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid (Romeinen 4:5). Geloven in Jezus is van onze kant geen volkomen daad; de Heere vraagt geen volkomen geloof. Hij vraag geloof in Hem als Zaligmaker.
Wij zijn verdorven zondaren en missen Hem vanuit onszelf nooit. Indien wij Hem missen, dan is dat gewerkt door de Heilige Geest. Want Paulus zegt: "Er is niemand rechtvaardig, ook niet één, er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt. Allen zijn zij afgedwaald, samen zijn zij nutteloos geworden. Er is niemand die goeddoet, er is er zelfs niet één" (Romeinen 3:10-13). Van ons als zondaren is dus niets goeds te zeggen. Wij zullen hem nooit missen, tenzij de Heilige Geest door de verkondiging van het Woord het missen in ons hart werkt. Dan gaan wij hem missen en ontstaat de behoefte om in Jezus te geloven.
Na de rechtvaardigmaking, het geloven in Jezus Christus als zaligmaker, blijft er in de gerechtvaardigde zondaar de oude natuur over. Hier heeft de gerechtvaardigde zondaar zijn hele leven mee te strijden. Hij zal deze oude natuur moeten doden. Dit is de heiligmaking. Belangrijk is natuurlijk dat de drijfveer hiervoor niet het verdienen van de zaligheid is, maar de dankbaarheid die volgt op de rechtvaardigmaking.
Het doden van de oude natuur volgt op het geloof. Bij een waar geloof hoort het strijden tegen de zonde. Maar het kan zijn dat een beginneling dit niet direct van zichzelf kan zeggen.
De zaligheid komt volledig uit God. Wij als mensen zijn dood in zonden en misdaden. Wij zijn hierdoor zelfs vijanden van God. Wij kunnen Gods heiligheid niet verdragen. We lezen hier iets van in Jesaja 6 "Heilig, heilig, heilig is de HEERE van de legermachten, heel de aarde is vol van Zijn heerlijkheid!". Jesaja moet dan uitroepen: "Wee mij, want ik verga! Ik ben immers een man met onreine lippen en woon te midden van een volk met onreine lippen. Mijn ogen hebben namelijk de Koning, de HEERE van de legermachten, gezien". Wij kunnen voor God niet bestaan, tenzij hij ons in genade aanneemt. Hier lezen we ook over in Jesaja 6: "Maar een van de serafs vloog naar mij toe, en hij had een gloeiende kool in zijn hand, die hij met een tang van het altaar had genomen. Daarmee raakte hij mijn mond aan en zei: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt. Zo is uw misdaad van u geweken en uw zonde verzoend". Hier zien wij duidelijk dat God het initiatief neemt. Ook nu neemt God het initiatief om mensen tot het geloof in Jezus (de vurige kool) te brengen. Hij zendt evangeliedienaren met een zeer blijde boodschap, tot wie Hij wil en wanneer Hij wil. Deze evangeliedienaren roepen de mensen op tot bekering en geloof in Christus (DL 1.3). Dit is een welmenend aanbod die ieder hoorder mag aannemen.
Is de mens dan begonnen? Nee.
De mens komt niet bij Jezus uit als hij zijn ellende niet kent. Mensen die bij Jezus uit zijn gekomen, hebben dus genoeg kennis van hun ellende gehad.