Charles Spurgeon schreef:
Uit een kerstpreek over Job 1:4-5:
En zijn zonen gingen, en maakten maaltijden in ieders huis op zijn dag; en zij zonden henen, en nodigden hun drie zusteren, om met hen te eten en te drinken. Het geschiedde dan, als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job henenzond, en hen heiligde en des morgens vroeg opstond, en brandofferen offerde [naar] hun aller getal; want Job zeide: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend. Alzo deed Job al die dagen.
GOD HEEFT VOORZIENINGEN GEGEVEN WAARVAN WIJ MOGEN GENIETEN
Trouwens, stond de Zaligmaker niet Zelf een feestmaal toe, en hielp Hij niet de gasten te voorzien van de middelen om vrolijk te zijn? Veronderstelt u dat de Gezegende niet op Zijn plaats was toen Hij naar het bruiloftsmaal ging? Denkt u dat toen Hij daarheen ging niet at en dronk? Werd er niet van Hem gezegd: ‘Ziedaar, een vraatzuchtig mens en drinker, een vriend van tollenaars en zondaars?’ Niet dat Hij dronken was of een wijndrinker, maar dat Hij wel ‘at en dronk,’ om het farizeïsme, dat zegt dat wat een mens ingaat een mens verontreinigt, aan diggelen te slaan. Daarentegen leert Christus: ‘Wat de mond ingaat, verontreinigt de mens niet; maar wat de mond uitkomt, dat verontreinigt de mens.’ Jezus Christus, zeg ik, was op het feest; en denkt u dat Hij een droevig gezicht trok? Had Hij de wijn, waarmee Hij de kruiken had gevuld, verzuurd met de azijn van een zuur karakter? Ik geloof van niet, ik geloof dat Hij op dat bruiloftsfeest met de gasten was; En als Hij inderdaad ‘een Man van smarten, bekend met ziekte’ was, zoals Hij ongetwijfeld was, dan waren Zijn smarten zeker niet voor Zichzelf, want als Hij kwam om te lijden, dan was het om anderen gelukkig te maken. Ik twijfel er geen moment aan dat Hij op het feest de gelukkigste van de gasten scheen te zijn, de gelukkigste omdat Hij werkelijk de Meester van het feest was, en omdat Hij in de bruiloft het type zag van Zijn eigen huwelijk, Zijn eigen Goddelijke vereniging met de Gemeente, die ‘de bruid, de vrouw van het Lam’ is.
En, laat me daaraan toevoegen, God heeft in deze wereld zeker voorzieningen getroffen waar de mens van kan genieten. Hij heeft niet alleen maar droog brood gegeven, wat genoeg is voor een mens om te eten en zo lichaam en ziel bijeen te houden, want de oogsten wemelen van overvloed en de schuren zijn vaak barstensvol. O Heere, U hebt de mensen niet slechts droog brood en water gegeven, maar U hebt de aarde met overvloed gevuld, melk en honing hebt U ons gegeven, en bovendien hebt U de bomen met vruchten overladen en de mensen van lekkernijen voorzien. U bent niet onbaatzuchtig, U deelt niet met gierige hand de karige aalmoezen uit die sommige mensen aan de armen zouden geven, maar U geeft gul en U verbiedt het niet! En met welk doel wordt dit gegeven? Om te rotten, te schimmelen, vertrapt en bedorven te worden? Nee, maar opdat de mensen meer dan genoeg zouden hebben, opdat ze alles zouden hebben wat ze willen, opdat ze zich zouden verblijden voor hun God, en opdat ze de hongerigen zouden voeden, want dit is inderdaad een essentieel en noodzakelijk deel van alle ware christelijke feesten. Mijn tekst, zeg ik, luidt een blijde bel, en geeft ons een vrijbrief voor een heilig feest.