jakobmarin schreef:Johann Gottfried Walther schreef:Ik hoop dat het onterecht is, maar het schijnt tot dat je dan een lans wil breken, om maar vooral mensvormig over God te denken.
Niet 'vooral', maar 'ook'.
Als God Zelf hiervoor aanleiding geeft, moeten we niet wijzer zijn en doen alsof het mensvormig spreken over Hem eigenlijk niet helemaal goed is.
Dat mogen we doen zoals de bijbel dat zelf ook doet. Maar daarbij ook altijd zeggen dat God geen mens is "dat Hij liegen zou, of een mensenkind, dat Hij ergens berouw over hebben zou".
Ook al is God eeuwig en staat Hij buiten de tijd, daarom reageert hij wel in de tijd wat er op aarde gebeurd.
En dat is soms anders dan Hij in eerste instantie had gezegd (zie voorbeelden 'verbidden' en 'berouwde Hem'.)
En dit gaat niet tegen Gods voorzienigheid in. Alleen hoe dit werkt, niemand dit het weet.
Zo zijn er zoveel dingen, die we niet kloppend krijgen.
Bijv.:God wil dat alle mensen zalig worden (Ezechiël 18:23, 32, 1 Timotheüs 2:4). God doet wat Hij wil (Psalm 115:3). Toch worden niet alle mensen zalig (Mattheüs 7:13,14; 8:12; 22:14).
De paradox dat God wil dat alle mensen zalig worden, maar dat toch niet alle mensen zalig worden, kun je op twee manieren oplossen:
Manier 1: Onderscheid maken tussen Gods geopenbaarde en verborgen wil op grond van: "O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!" (Romeinen 11:33). Je moet dan onder ogen zien dat Hij besloten heeft om mensen die uiteindelijk in de hel zullen terechtkomen, om die toch te laten geboren worden.
Manier 2. Zeggen dat God niet van tevoren wil weten of de individuele mens wel of niet in Jezus Christus gaat geloven en gehoorzamen. Want als God niet van tevoren weet of de individuele mens wel of niet in Jezus Christus gaat geloven en gehoorzamen, kan Hij het ook niet van tevoren veranderen als het niet naar de zin is, en kan Hij het dus aan de mens overlaten. Dit op grond van:
Ezechiël 33:13-20
13 Als Ik tot den rechtvaardige zeg, dat hij zekerlijk leven zal, en hij op zijn gerechtigheid vertrouwt, en onrecht doet, zo zullen al zijn gerechtigheden niet gedacht worden, maar in zijn onrecht, dat hij doet, daarin zal hij sterven.
14 Als Ik ook tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven! en hij zich van zijn zonde bekeert, en recht en gerechtigheid doet;
15 Geeft de goddeloze het pand weder, betaalt hij het geroofde, wandelt hij in de inzettingen des levens, zodat hij geen onrecht doet; hij zal zekerlijk leven, hij zal niet sterven.
16 Al zijn zonden, die hij gezondigd heeft, zullen hem niet gedacht worden; hij heeft recht en gerechtigheid gedaan, hij zal zekerlijk leven.
17 Nog zeggen de kinderen uws volks: De weg des Heeren is niet recht; daar toch hun eigen weg niet recht is.
18 Als de rechtvaardige afkeert van zijn gerechtigheid, en doet onrecht, zo zal hij daarin sterven.
19 En als de goddeloze zich bekeert van zijn goddeloosheid, en doet recht en gerechtigheid, zo zal hij daarin leven.
20 Nog zegt gij: De weg des Heeren is niet recht;
Ik zal ulieden richten, een ieder naar zijn wegen, o huis Israëls!
Je moet dan wel onder ogen zien dat Hij Zijn almacht in toom houdt voor de mens, die slechts een schepsel van Hem is.