Bert Mulder schreef:memento schreef:
Eenvoudig zou ik zeggen: God heeft geen lust in uw dood, o goddeloze, bekeer je daarom. Hij belooft u alles wat u nodig hebt. Zijn Geest wil in u wonen en werken. Waar u niet geloven kunt, wil Hij het geloof u schenken. Christus heeft betaald voor de zonden, opdat zondaren zoals u, die niet kunnen bestaan in het gericht van God, zalig kunnen worden. De Vader heeft van eeuwigheid verkozen, opdat er zijn zullen die geloven zullen. U twijfelt of het voor u wel kan? Zie op uw doop, waarin God zijn beloften heel persoonlijk aan u gegeven heeft. Het ligt niet aan God, als u verloren gaat, want Hij is goedwillig tot u en uw zaligheid. Wanneer u verloren gaat, komt dat, omdat u niet hebt geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God. God beloofd het u. Wie geloofd in Hem, zál behouden worden. U zegt: Ik kan niet geloven? Hij beloofd water uit te storten op het droge. Hij beloofd dorre doodsbeenderen tot leven te wekken. Smeek om de Geest, die u bij de doop is toegezegd. Zie op uzelf, en uw hopeloze, verloren staat. Zou u het van u zelf verwachten? Verwacht het van de Heere, die Drie-enige God. Wie het van Hem verwacht, zál niet beschaamd worden.
Toen ik zoiets postte, namelijk DL 1-16, werd mij verweten dat
Dit is enkel uitspelen van de verkiezingsleer tegenover de bediening van het verbond. Wat samen hoort te gaan zet jij nu wiskundig in een minderingsformule. Ik houd het liever bij Augustinus, Luther, Calvijn, de nadere reformatoren en de Puriteinen.
meen je dat Bert??? Dan ben jij het ook eens met deze stukken van Thomas Boston.
Maar Christus noemt mij in het Woord van het Evangelie niet
bij name. Hoe kan ik dan geloven dat Hij Zichzelf, Zijn gerechtigheid en zaligheid aan
mij in het bijzonder aanbiedt?
Antwoord:
Hij noemt u óók niet bij name in het woord van de Wet, of het nu is in de geboden of
in de vloek ervan. Hoe bent u er dan toe gekomen te geloven dat u een zondaar bent?
Is het niet omdat de geboden van de Wet tot alle mensen gericht zijn, omdat u de
conclusie trekt en gelooft dat zij - omdat u één uit het getal van de mensheid bent - tot
u in het bijzonder gericht zijn, evengoed als tot de anderen? En hoe komt u ertoe te
geloven dat u in het bijzonder onder de vloek ligt van de verbroken Wet? Is het niet
omdat de Wet zijn vloek afkondigt tegen een ieder die er onder is maar hem breekt,
Gal. 3: 10; Rom. 3: 19 en omdat u concludeert en gelooft dat de Wet u vervloekt
omdat u één van de verbrekers ervan bent? Welnu, u hebt een even genoegzame grond
om te geloven dat het Evangelieaanbod aan u in het bijzonder gedaan wordt, omdat
het zonder onderscheid aan allen gedaan wordt tot wie het Evangelie komt, Openb.
22: 17; Jesaja 55: 1. Het is geordend om aangeboden te worden aan alle schepsels
onder de hemel, Markus 16: 15 en hoe zondig u ook bent, u bent één van deze
schepsels. Christus' stem komt tot mensen, tot mensenkinderen, en wat u ook bent, u
bent één van de zondaren uit de mensheid en daarom wordt het aanbod aan u in het
bijzonder gedaan, Spr. 8: 4. Daarom hebben wij volmacht om het algemene aanbod
aan een ieder in het bijzonder toe te passen en een ieder heeft volmacht om het op
zichzelf toe te passen: "Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden",
Hand. 16: 31.
Hoe kan ik dan geloven dat Christus Zich aan mij in
het bijzonder aanbiedt?
Antwoord:
• Het is een bijzonder zekere waarheid dat u, tenzij u een gepast gevoel van uw
zonde hebt, tenzij u dorst naar Christus en Zijn gerechtigheid, tenzij u zwaar
beladen bent met de last van zonde die u voelt en u gewillig bent om Christus op
welke voorwaarde dan ook te nemen, u Hem nooit zult aannemen door een waar
geloof. Niettemin, welke kenmerken u ook hebt of niet hebt, indien u een zondaar
van Adams geslacht bent, - en ik hoop dat u daar niet aan twijfelt - dan wordt
Christus u aangeboden, samen met Zijn gerechtigheid en heel Zijn zaligheid, Spr.
8: 4; Joh. 3: 16; Markus 16:15. Want hoewel er inderdaad zekere kenmerken nodig
zijn om u te bewegen Christus aan te nemen, zo zijn ze er toch niet om het
Evangelieaanbod in de weg te staan. Christus wordt u werkelijk aangeboden, in
welke situatie u ook verkeert, zó werkelijk dat, indien u niet gelooft en zo de
Zaligmaker ontvangt, u voor eeuwig verdoemd zult worden omdat u niet geloofd
hebt, Markus 16:16.• Het is niet te ontkennen dat hoe minder zondaren hun zonden gevoelen, hoe verder
zij verwijderd zijn van de gerechtigheid: des te meer hebben zij Christus nodig en
des te meer worden zij tot bekering geroepen. Dit blijkt duidelijk uit de toon van
de hele Heilige Schrift en uit de aard van de zaak zelf. Daarom worden zondaren
in het algemeen en niet alleen gevoelige zondaren bedoeld in Matth. 9: 12-13. Zo
is het ook met zieke mensen in het algemeen, waarmee ook diegenen bedoeld
worden die zo ijlen dat ze denken dat hun niets mankeert en dat ze geen dokter
nodig hebben en dus niet alleen die zieken die zich bewust zijn van hun toestand
en gevaar. Dit is de duidelijke, letterlijke betekenis van dat Schriftgedeelte en ik
zie geen noodzaak om daarvan af te wijken. Er wel van afwijken heeft een
duidelijk ongemak tot gevolg.
• Ook wordt de dorst in Jesaja 55: 1 niet genoemd om die te beperken tot een
genadedorst, een dorst naar Christus en Zijn gerechtigheid. Want er zijn in ieder
geval sommigen onder de dorstigen aan wie het aanbod gedaan wordt die "geld
uitwegen voor hetgeen geen brood is en hun arbeid voor hetgeen niet verzadigen
kan", vers 2. Het is echter duidelijk dat zondaren die gepast gevoelig zijn en die
naar Christus en Zijn gerechtigheid dorsten hun geld en arbeid niet op die manier
uitgeven, maar integendeel, voor datgene uitgeven dat echt brood is en écht
verzadigen kan, namelijk Jezus Christus, het ware Brood dat uit de hemel
neergedaald is. Daarom moet de dorst die daar bedoeld is, noodzakelijk omvatten
en in het bijzonder doelen op die dorst naar geluk en bevrediging die aan de hele
mensheid eigen is. Mensen die met deze dorst gepijnigd worden, spoeden zich om
lafenis tot de lege schepsels en tot hun walgelijke begeerten. En zo "wegen zij geld
uit voor hetgeen geen brood is en arbeiden zij voor hetgeen niet verzadigen kan".
Ze vinden daar niets dat hun eetlust of dorst kan bevredigen. Welnu, tot mensen in
deze rampzalige situatie wordt het Evangelieaanbod van de levende wateren
gedaan: Christus wordt hun aangeboden als het Brood, het Vette dat goed is en
hun pijnlijke dorst bevredigen kan, die anders nooit gelest zou worden.
• Evenmin wordt het plechtige Evangelieaanbod in Mattheüs 11: 28 beperkt tot een
zeker aantal mensen dat uitgerust is met enige loffelijke kenmerken onder de naam
van 'vermoeid' en 'zwaar belast'. Die woorden wijzen inderdaad op de natuurlijke
rusteloosheid van de zondige ziel van de mens, die arbeidt voor dat wat niet
bevredigt, Jesaja 55: 2. Onze vader Adam liet zijn hele nageslacht achter met een
geweten vol schuld en een hart vol onbevredigde begeerten. Daarom hebben wij
van nature een rusteloos geweten en een rusteloos hart en even natuurlijk begint
het hart te werken om er rust voor te vinden. Zij arbeidt in de woestijn van de
toornige Wet om rust voor het geweten en in de lege schepping om rust voor het
hart. Na dit alles is het geweten echter nog steeds zwaar beladen met schuld - of
het daar nu een levendig gevoel van heeft of niet - en het hart gaat nog steeds
gebukt onder een last van onbevredigde begeerten. Daarom kan inderdaad .noch
de ene, noch de andere rust vinden. Dit is de natuurlijke situatie van alle mensen.
En tot zielen die zó arbeiden en beladen zijn, roept Jezus Christus dat zij tot Hem
mogen komen en dat Hij hun rust zal geven, namelijk rust voor het geweten onder
de bedekking van Zijn bloed en rust voor het hart in het genieten van God door
Hem. Tot deze uitleg worden wij geleid door de wijze van spreken van de Heilige
Schrift en door het woordgebruik van de Heilige Geest, zowel in het Oude als in
het Nieuwe Testament. Men kan dit zien wanneer men de volgende teksten met
elkaar vergelijkt: Pred. 10: 15; Hab. 2: 13; Jesaja 55: 2; Jesaja 1: 3-4; 2 Tim. 3:
6-7.
• Tenslotte, wat betreft de gewilligheid waarvan u vreest dat u die niet hebt, moet u
denken zoals in elk ander geval. Als immers iemand zegt: "Wie ook maar wil, laat
hem deze zaak nemen", dan wordt dat volgens het gezond verstand en begrip
onder de mensen zo opgevat dat hij die zaak aan allen aanbiedt en niemand
uitsluit, hoewel men er tegelijk uit op kan maken dat ze aan niemand opgedrongen
wordt. Waarom zou men van deze manier van spreken in Openb. 22: 17 dan
denken dat ze het Evangelieaanbod beperkt tot een zeker aantal mensen?
Daarom concluderen we dat Christus niemand van u iets in de weg legt. Legt u uzelf
niets in de weg, om vervolgens te klagen dat u er niet door kunt? Want volgens de
Heilige Schrift is het een onfeilbare waarheid dat Christus aan u, ja aan een ieder van
u in het bijzonder, aangeboden wordt. Geloof het, want anders maakt u God tot een
leugenaar, 1 Joh. 5: 10.
3. Het
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.