Uitleg van vraag 2 heidelbergse catechismus door Zacharias Ursinus
Geplaatst: 29 dec 2025, 09:06
Ik las regelmatig uitspraken dat er geen "voorwaarden" aan het geloof vooraf gaan, men lijkt hier mee ook te bedoelen dat er geen rechte bevinding van zondekennnis noodzakelijk is.
Ik kon zo niet een soortgelijk artikel vinden, vandaar de uitleg van Zacharias Ursinus over wat noodzakelijk gekend moet worden.
Vraag 2: Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zalig leven en sterven moogt?
Antwoord: Drie stukken a). Ten eerste, hoe groot mijn zonden en ellende
zij b); ten andere, hoe ik van al mijn zonden en ellende verloste worde, c); ten derde, hoe ik Gode voor zulk een verlossing zal dankbaar zijn. d).
Overeenstemming met de Heilige Schrift:
a. Matth. 11 : 28-30, 1 Kor. 6 : 11, Ef. 5 : 8, Tit. 3 : 3v. en 8.
b. Rom. 3 : 9-12; 5 : 12.
c. Joh. 17 : 3; 8 : 36.
d. Ps. 50 : 14; 116 : 12-14, Matth. 5 : 16, Rom. 6 : 12v.; 12 : 1, 1 Petrus 2 : 9.
Verklaring van Vraag 2.
Dat deze afdeling overeenkomt met de Heilige Schrift, begrepen in de Wet en in het Evangelie, is in de Voorrede reeds in den brede aangetoond. Daarom zullen we nu maar dadelijk de noodzaak van de kennis der ellende, verlossing en dankbaarheid gaan aantonen.
De kennis van de ellende is hoogst nodig, niet omdat zij enige troost in haarzelf bevat - want zij is integendeel niet anders dan tot verschrikking en vervaarnis voor de zondaar! - maar om deze drie speciale redenen.
1. Omdat ze in ons een begeerte opwekt om verlost en getroost te worden. Want zoals bekendheid met de ziekte bij de zieke een begeerte naar de medicijnen opwekt, terwijl daarentegen het niet-beseffen der ziekte de zieke naar geen dokter doet omzien: zo staat het nu ook met de zondaar, die zijn ellende niet kent en gevoelt; zo iemand begeert noch zoekt, veel minder verkrijgt hij zijn verlossing. Want God geeft Zijn weldaden uitsluitend op een ernstig en volhardend gebed, zoals de Zaligmaker zegt, Matth. 9 : 12: „Die gezond zijn hebben den Medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn”, vergeleken met Matth. 7 : 7v.: „Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden. Want een iegelijk die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden”, en Matth. 5 : 6: „Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid”, en Matth. 11 : 28: „Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt.” Zie ook Jes. 57 : 15: „Ik woon bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is.” Hetgeen dus nodig is om een begeerte naar verlossing in ons op te wekken - zoals de kennis der ellende - is ook nodig om tot onze troost te worden betracht. En daaruit blijkt dus, dat de kennis der ellende als een middel en oorzaak dienen moet, om naar de verlossing te staan, zonder welke men geen troost krijgen kan. Weliswaar brengt de ellendekennis, in haarzelf aangemerkt, verschrikking; maar deze verschrikking dient de gelovigen tot zaligheid.
2. Opdat wij, verlost zijnde, Gode oprechte dankbaarheid zouden kunnen bewijzen. Want wie de nood en het gevaar, waarin hij verkeerde, niet bewust is, die kan onmogelijk zijn verlossing in haar volle betekenis waarderen, zijn dankbaarheid naar waarde bewijzen en Gods weldaden en grootheid roemen. Daarom zou het zelfs voor ondankbaarheid gehouden kunnen worden, wanneer wij niet de grootte van het kwaad trachten te kennen, waaruit wij verlost zijn, en de weldaad van de verlossing, die wij deelachtig werden, aangezien die (beide) aan de dankbaarheid verbonden zijn.
3. De mensen zijn geen geschikte hoorders van het Evangelie, tenzij ze hun zonde en ellende recht kennen. Want door de verkondiging van de Wet - waaruit de ellende gekend wordt - moet de verkondiging van het Evangelie worden voorbereid. Anders zouden de mensen tot zorgeloosheid vervallen en zou alle troost onzeker worden, aangezien een vaste troost niet met vleselijke zorgeloosheid kan samengaan. Daarom is het nodig, dat men bij de verkondiging der Wet begint, zoals de Apostelen en Profeten daarin zijn voorgegaan, ten einde de mensen hun waan van eigengerechtigheid te ontnemen en op de bekering voor te bereiden. Want als dit niet gebeurt, worden ze door de verkondiging der genade zorgelozer en hardnekkiger, en dan worden de parelen voor de zwijnen geworpen.
Ook is de kennis van de verlossing noodzakelijk.
1. Opdat wij niet tot wanhoop zouden vervallen. Want als wij onze ellendestaat - zonder enig middel tot verlossing - kenden, ware het te vrezen, dat wij van droefheid zouden moeten bezwijken. Dit stuk maakt onderscheid tussen een kind Gods en een kind des duivels. Want Gods kinderen staan, wanneer zij uit zwakheid in zonde gevallen zijn, door Gods genade weer op en troosten zich met het middel ter verlossing, waardoor hun zonden om Christus' wil vergeven en bedekt zijn; zoals blijkt uit de voorbeelden van David, Hiskia, Petrus en anderen. Daarentegen denken de kinderen van satan met grote verschrikkingen aan hun zonden, en belijden ze met droefheid en twijfelmoedigheid, zoals bij Kaïn, Saul en Judas duidelijk gebleken is.
2. Opdat wij de verlossing ernstig zouden zoeken en begeren. Want naar een goede zaak, die men niet kent, zal men ook niet uitzien en haar dus ook niet deelachtig worden. Ja, al werd het ons voorgehouden, dan zou onze begeerte uit onkunde er niet naar uitgaan.
3. Opdat wij daardoor getroost worden. Want van een onbekend(e) goed(e zaak) is geen troost te wachten.
4. Opdat wij onszelf niet een vorm van verlossing verzinnen, of er één, door anderen uitgedacht, aannemen tot grote smaad voor God en tot verlies van onze zaligheid.
5. Opdat wij deze verlossing met een waar geloof mogen ontvangen. Nu is een waar geloof niet zonder kennis, maar het sluit een zékere kennis en een vast vertrouwen in zich. Welnu, de verlossing wordt alleen door een waar geloof ontvangen.
6, Opdat wij de Heere oprechte dankbaarheid mogen bewijzen. Een goed, dat ons niet bekend is, kan men niet ernstig zoeken en in zijn waarde schatten, veel minder verkrijgen. Daarom is het onmogelijk, dat men daar dan ook dankbaarheid voor bewijzen kan. Welnu, aan een ondankbare wordt de weldaad der verlossing niet geschonken, aangezien God die alleen aan dezulken geeft, van wie Hij datgene verkrijgt, dat Hij met de verlossing bedoelde, namelijk de dankbaarheid. Om deze reden is de kennis van de weldaad der verlossing vooral nodig tot een vaste troost, namelijk dat wij de grootte ervan kennen, en weten, hóe en door Wie ze verdiend is en geschonken wordt, n.l. door de dood van Gods Zoon. Deze kennis wordt alleen door het lezen of horen van het Evangelie verkregen, mits het met een waar geloof aangenomen wordt; omdat alleen daarin de belofte van de verlossing der uitverkorenen, die in Christus geloven, te vinden is.
Tenslotte is ook tot een vaste troost de kennis der dankbaarheid nodig.
1. God wil Zijn weldaden, en vooral de verlossing, alleen aan dezulken schenken, die Hem dankbaar zijn. Immers is het doel, dat Hein voor ogen stond met het ganse scheppings- en verlossingswerk, Zijn eer en heerlijkheid geweest, bestaande in een gepaste dankbaarheid. Zie 1 Joh. 3 : 8: „Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zoude”, en Ef. 1 : 4-6: „Hij heeft ons uitverkoren in Hem, opdat wij heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, tot prijs der heerlijkheid Zijner genade.”
2. Opdat wij zulk een dankbaarheid zouden kunnen bewijzen, die Gode behaagt. Want als onze dankbaarheid niet geregeld wordt naar het Woord van God, maar uit onze eigen innerlijke verzinsels voortkomt, dan zou de Heere ons rechtvaardig verwijten, hetgeen Hij eertijds de Joden verweet, Jes. 1 : 12: „Wanneer gijlieden voor Mijn aangezicht komt te verschijnen, wie heeft zulks van uw hand geëist?” En Christus verweet de Farizeeën, Matth. 15 : 9: „Tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden van mensen zijn.”
3. Opdat zij mogen weten, dat de dienst die wij aan God en de mensen bewijzen, geen verdiensten zijn, maar alleen bewijzen van onze dankbaarheid. Welnu van hetgeen, waarvoor wij danken, belijden wij, dat het ons niet vanwege onze verdiensten, maar uit genade geschonken is.
4. Opdat ons geloof en onze troost door de dankbaarheid versterkt en bevestigd warde; of, opdat wij door onze dankbaarheid, van onze verlossing mogen verzekerd worden. Want zij die dankbaarheid bewijzen, belijden metterdaad, dat zij ervan verzekerd zijn, dat zij het goed of de weldaad waarvoor zijg dank brengen, zonder enige verdienste verkregen hebben. De ware dankbaarheid wordt wel in het algemeen uit het Evangelie geleerd; want dat eist geloof en bekering van hen, die zalig zullen worden, Marc. 1 : 15. Maar vooral wordt dit uit Gods Wet duidelijk aangetoond, daar zij ons aanwijst, hoedanige werken en gehoorzaamheid Gode 't meest behagen.
Tegenwerping: De leer van de dankbaarheid is niet nodig, aangezien die vanzelf volgt, wanneer men zijn ellende en verlossing krijgt te kennen.
Antwoord. Zeker, het spreekt wel vanzelf, dat men voor verkregen weldaden dankbaarheid verschuldigd is. Maar de wijze waarop men die dankbaarheid aan God bewijzen zal overeenkomstig de grootheid Zijner weldaden, in het verlossingswerk geopenbaard, is de verloste niet zo gauw bekend, als het wel behoort. Daarom is het nodig, dat hem zulks uit Gods Woord nader aangewezen en geleerd wordt. Bovendien is hetgeen vanzelf spreekt en bekend is, daarom in zijn volstrektheid nog niet direct zo volkomen duidelijk voor ons verstand; en daarom is het nodig, dat men zich ijverig ertoe oefent, om tot beter verstaan gebracht, en tot waarneming van onze schuldige plicht aangespoord en daarin bevestigd te worden.
Aangezien dus tot de ware, enige en vaste troost der gelovigen, welke het doel der gehele christelijke leer is, deze drie dingen vereist worden, te weten de kennis van 's mensen ellende, verlossing en dankbaarheid is het duidelijk, dat dit de drie delen zijn van de Christelijke leer. En daarom zullen wij nu over deze drie stukken, elk in 't bijzonder, handelen.
Excusus voor de lange tekst, maar ik meen, mocht er nood zijn om het te weten, zal men het ook lezen.
Deze leer wordt bijna niet meer gehoord in ons land
Dan mag men wel met de dichter zeggen Wij hebben God op het hoogst misdaan, wij zijn van het heilspoor afgegaan, ja wij en onze vaderen tevens
Verstuurd vanaf mijn SM-S911B met Tapatalk
Ik kon zo niet een soortgelijk artikel vinden, vandaar de uitleg van Zacharias Ursinus over wat noodzakelijk gekend moet worden.
Vraag 2: Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij in deze troost zalig leven en sterven moogt?
Antwoord: Drie stukken a). Ten eerste, hoe groot mijn zonden en ellende
zij b); ten andere, hoe ik van al mijn zonden en ellende verloste worde, c); ten derde, hoe ik Gode voor zulk een verlossing zal dankbaar zijn. d).
Overeenstemming met de Heilige Schrift:
a. Matth. 11 : 28-30, 1 Kor. 6 : 11, Ef. 5 : 8, Tit. 3 : 3v. en 8.
b. Rom. 3 : 9-12; 5 : 12.
c. Joh. 17 : 3; 8 : 36.
d. Ps. 50 : 14; 116 : 12-14, Matth. 5 : 16, Rom. 6 : 12v.; 12 : 1, 1 Petrus 2 : 9.
Verklaring van Vraag 2.
Dat deze afdeling overeenkomt met de Heilige Schrift, begrepen in de Wet en in het Evangelie, is in de Voorrede reeds in den brede aangetoond. Daarom zullen we nu maar dadelijk de noodzaak van de kennis der ellende, verlossing en dankbaarheid gaan aantonen.
De kennis van de ellende is hoogst nodig, niet omdat zij enige troost in haarzelf bevat - want zij is integendeel niet anders dan tot verschrikking en vervaarnis voor de zondaar! - maar om deze drie speciale redenen.
1. Omdat ze in ons een begeerte opwekt om verlost en getroost te worden. Want zoals bekendheid met de ziekte bij de zieke een begeerte naar de medicijnen opwekt, terwijl daarentegen het niet-beseffen der ziekte de zieke naar geen dokter doet omzien: zo staat het nu ook met de zondaar, die zijn ellende niet kent en gevoelt; zo iemand begeert noch zoekt, veel minder verkrijgt hij zijn verlossing. Want God geeft Zijn weldaden uitsluitend op een ernstig en volhardend gebed, zoals de Zaligmaker zegt, Matth. 9 : 12: „Die gezond zijn hebben den Medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn”, vergeleken met Matth. 7 : 7v.: „Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden. Want een iegelijk die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden”, en Matth. 5 : 6: „Zalig zijn zij, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid”, en Matth. 11 : 28: „Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt.” Zie ook Jes. 57 : 15: „Ik woon bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is.” Hetgeen dus nodig is om een begeerte naar verlossing in ons op te wekken - zoals de kennis der ellende - is ook nodig om tot onze troost te worden betracht. En daaruit blijkt dus, dat de kennis der ellende als een middel en oorzaak dienen moet, om naar de verlossing te staan, zonder welke men geen troost krijgen kan. Weliswaar brengt de ellendekennis, in haarzelf aangemerkt, verschrikking; maar deze verschrikking dient de gelovigen tot zaligheid.
2. Opdat wij, verlost zijnde, Gode oprechte dankbaarheid zouden kunnen bewijzen. Want wie de nood en het gevaar, waarin hij verkeerde, niet bewust is, die kan onmogelijk zijn verlossing in haar volle betekenis waarderen, zijn dankbaarheid naar waarde bewijzen en Gods weldaden en grootheid roemen. Daarom zou het zelfs voor ondankbaarheid gehouden kunnen worden, wanneer wij niet de grootte van het kwaad trachten te kennen, waaruit wij verlost zijn, en de weldaad van de verlossing, die wij deelachtig werden, aangezien die (beide) aan de dankbaarheid verbonden zijn.
3. De mensen zijn geen geschikte hoorders van het Evangelie, tenzij ze hun zonde en ellende recht kennen. Want door de verkondiging van de Wet - waaruit de ellende gekend wordt - moet de verkondiging van het Evangelie worden voorbereid. Anders zouden de mensen tot zorgeloosheid vervallen en zou alle troost onzeker worden, aangezien een vaste troost niet met vleselijke zorgeloosheid kan samengaan. Daarom is het nodig, dat men bij de verkondiging der Wet begint, zoals de Apostelen en Profeten daarin zijn voorgegaan, ten einde de mensen hun waan van eigengerechtigheid te ontnemen en op de bekering voor te bereiden. Want als dit niet gebeurt, worden ze door de verkondiging der genade zorgelozer en hardnekkiger, en dan worden de parelen voor de zwijnen geworpen.
Ook is de kennis van de verlossing noodzakelijk.
1. Opdat wij niet tot wanhoop zouden vervallen. Want als wij onze ellendestaat - zonder enig middel tot verlossing - kenden, ware het te vrezen, dat wij van droefheid zouden moeten bezwijken. Dit stuk maakt onderscheid tussen een kind Gods en een kind des duivels. Want Gods kinderen staan, wanneer zij uit zwakheid in zonde gevallen zijn, door Gods genade weer op en troosten zich met het middel ter verlossing, waardoor hun zonden om Christus' wil vergeven en bedekt zijn; zoals blijkt uit de voorbeelden van David, Hiskia, Petrus en anderen. Daarentegen denken de kinderen van satan met grote verschrikkingen aan hun zonden, en belijden ze met droefheid en twijfelmoedigheid, zoals bij Kaïn, Saul en Judas duidelijk gebleken is.
2. Opdat wij de verlossing ernstig zouden zoeken en begeren. Want naar een goede zaak, die men niet kent, zal men ook niet uitzien en haar dus ook niet deelachtig worden. Ja, al werd het ons voorgehouden, dan zou onze begeerte uit onkunde er niet naar uitgaan.
3. Opdat wij daardoor getroost worden. Want van een onbekend(e) goed(e zaak) is geen troost te wachten.
4. Opdat wij onszelf niet een vorm van verlossing verzinnen, of er één, door anderen uitgedacht, aannemen tot grote smaad voor God en tot verlies van onze zaligheid.
5. Opdat wij deze verlossing met een waar geloof mogen ontvangen. Nu is een waar geloof niet zonder kennis, maar het sluit een zékere kennis en een vast vertrouwen in zich. Welnu, de verlossing wordt alleen door een waar geloof ontvangen.
6, Opdat wij de Heere oprechte dankbaarheid mogen bewijzen. Een goed, dat ons niet bekend is, kan men niet ernstig zoeken en in zijn waarde schatten, veel minder verkrijgen. Daarom is het onmogelijk, dat men daar dan ook dankbaarheid voor bewijzen kan. Welnu, aan een ondankbare wordt de weldaad der verlossing niet geschonken, aangezien God die alleen aan dezulken geeft, van wie Hij datgene verkrijgt, dat Hij met de verlossing bedoelde, namelijk de dankbaarheid. Om deze reden is de kennis van de weldaad der verlossing vooral nodig tot een vaste troost, namelijk dat wij de grootte ervan kennen, en weten, hóe en door Wie ze verdiend is en geschonken wordt, n.l. door de dood van Gods Zoon. Deze kennis wordt alleen door het lezen of horen van het Evangelie verkregen, mits het met een waar geloof aangenomen wordt; omdat alleen daarin de belofte van de verlossing der uitverkorenen, die in Christus geloven, te vinden is.
Tenslotte is ook tot een vaste troost de kennis der dankbaarheid nodig.
1. God wil Zijn weldaden, en vooral de verlossing, alleen aan dezulken schenken, die Hem dankbaar zijn. Immers is het doel, dat Hein voor ogen stond met het ganse scheppings- en verlossingswerk, Zijn eer en heerlijkheid geweest, bestaande in een gepaste dankbaarheid. Zie 1 Joh. 3 : 8: „Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zoude”, en Ef. 1 : 4-6: „Hij heeft ons uitverkoren in Hem, opdat wij heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, tot prijs der heerlijkheid Zijner genade.”
2. Opdat wij zulk een dankbaarheid zouden kunnen bewijzen, die Gode behaagt. Want als onze dankbaarheid niet geregeld wordt naar het Woord van God, maar uit onze eigen innerlijke verzinsels voortkomt, dan zou de Heere ons rechtvaardig verwijten, hetgeen Hij eertijds de Joden verweet, Jes. 1 : 12: „Wanneer gijlieden voor Mijn aangezicht komt te verschijnen, wie heeft zulks van uw hand geëist?” En Christus verweet de Farizeeën, Matth. 15 : 9: „Tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden van mensen zijn.”
3. Opdat zij mogen weten, dat de dienst die wij aan God en de mensen bewijzen, geen verdiensten zijn, maar alleen bewijzen van onze dankbaarheid. Welnu van hetgeen, waarvoor wij danken, belijden wij, dat het ons niet vanwege onze verdiensten, maar uit genade geschonken is.
4. Opdat ons geloof en onze troost door de dankbaarheid versterkt en bevestigd warde; of, opdat wij door onze dankbaarheid, van onze verlossing mogen verzekerd worden. Want zij die dankbaarheid bewijzen, belijden metterdaad, dat zij ervan verzekerd zijn, dat zij het goed of de weldaad waarvoor zijg dank brengen, zonder enige verdienste verkregen hebben. De ware dankbaarheid wordt wel in het algemeen uit het Evangelie geleerd; want dat eist geloof en bekering van hen, die zalig zullen worden, Marc. 1 : 15. Maar vooral wordt dit uit Gods Wet duidelijk aangetoond, daar zij ons aanwijst, hoedanige werken en gehoorzaamheid Gode 't meest behagen.
Tegenwerping: De leer van de dankbaarheid is niet nodig, aangezien die vanzelf volgt, wanneer men zijn ellende en verlossing krijgt te kennen.
Antwoord. Zeker, het spreekt wel vanzelf, dat men voor verkregen weldaden dankbaarheid verschuldigd is. Maar de wijze waarop men die dankbaarheid aan God bewijzen zal overeenkomstig de grootheid Zijner weldaden, in het verlossingswerk geopenbaard, is de verloste niet zo gauw bekend, als het wel behoort. Daarom is het nodig, dat hem zulks uit Gods Woord nader aangewezen en geleerd wordt. Bovendien is hetgeen vanzelf spreekt en bekend is, daarom in zijn volstrektheid nog niet direct zo volkomen duidelijk voor ons verstand; en daarom is het nodig, dat men zich ijverig ertoe oefent, om tot beter verstaan gebracht, en tot waarneming van onze schuldige plicht aangespoord en daarin bevestigd te worden.
Aangezien dus tot de ware, enige en vaste troost der gelovigen, welke het doel der gehele christelijke leer is, deze drie dingen vereist worden, te weten de kennis van 's mensen ellende, verlossing en dankbaarheid is het duidelijk, dat dit de drie delen zijn van de Christelijke leer. En daarom zullen wij nu over deze drie stukken, elk in 't bijzonder, handelen.
Excusus voor de lange tekst, maar ik meen, mocht er nood zijn om het te weten, zal men het ook lezen.
Deze leer wordt bijna niet meer gehoord in ons land
Dan mag men wel met de dichter zeggen Wij hebben God op het hoogst misdaan, wij zijn van het heilspoor afgegaan, ja wij en onze vaderen tevens
Verstuurd vanaf mijn SM-S911B met Tapatalk