KDD schreef: ↑16 jul 2024, 18:08
Wij zijn inderdaad aan de plichten van de zedelijke wet verbonden, maar toch is er een grote last van ons weggenomen.
Isaac Ambrose schreef:
(...)
B. Waarin bestaat dan het onderscheid tussen het Oude en Nieuwe Testament?
Of tussen de oude en nieuwe wijze van bediening van het verbond der genade?
Zij zijn één in wezen, maar ten opzichte van de manier van de bediening en openbaring in verschillende tijden, eeuwen, staten en gelegenheden van de kerk is er onderscheid. Ik zal alles in het bijzonder tot deze stukken brengen. Zij zijn onderscheiden:
(...)
4. In de last van de ceremoniën. Petrus noemt de ceremoniën van het Oude Testament: 'Een juk, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen,' (Hand. 15: 10). En het is geen wonder, als wij bedenken:
a. de last van hun kostelijke offerande. Als iemand maar iets onreins had aangeraakt, moest hij direct komen en een offerande brengen, bijvoorbeeld soms een jonge os en soms een lam. U, die nu denkt dat alle dingen te veel zijn voor een dienaar van Christus, als u voor elke misdaad nu zo'n offerande zou moeten brengen, u zou het zeker voor een zware last achten.
b. Zij moesten lange en moeilijke reizen doen naar Jeruzalem, het land lag meer in de lengte dan in de breedte, en Jeruzalem lag bijna aan het ene eind daarvan, waarheen 'al wat mannelijk onder hen was driemaal in het jaar gaan moest, en voor het aangezicht des HEEREN uws Gods verschijnen,' (Deut. 16:16).
c. Zij waren gebonden aan het onderhouden van vele dagen, van de nieuwe maanden en verschillende ceremoniële sabbatten, zij waren afgehouden van grote vrijheden, zoals in spijze en verschillende andere dingen. O, wat een lasten waren er op hen! Maar in het Nieuwe Verbond of Testament is de last veel lichter gemaakt. Zowel wij als zij zijn inderdaad aan de plichten van de zedelijke wet verbonden, maar toch is er een grote last van ons weggenomen, waarom Christus, ons nodigende tot het Evangelie, het zo heeft voorgesteld: 'Neemt Mijn juk op u (...). Want Mijn juk is zacht, en Mijn last is licht,' (Matth. 11:29, 30).
Wel een mooi stukje, maar de verplichte reizen naar Jeruzalem en de viering van feesten versterkten de gemeenschappenzin; ze werden echt niet in een negatief licht gezien. Het waren juist tijden van vreugde en herdenking van Gods daden. In het stukje worden ze voorgesteld als een last, terwijl het juist een vreugde was voor het Joodse volk om dat te doen. Veel Messiaanse Joden vieren nog steeds de Bijbelse feesten zoals Pesach, Soekot en Jom Kipoer, maar doen dit in het licht van de vervulling door Yeshua (Jezus) als de Messias.
Het concilie van Jeruzalem verbood niet expliciet de viering van de sabbat en de Joodse feesten. Het zette ook niet sabbat over op de zondag. In plaats daarvan werd verklaard dat deze dingen niet
noodzakelijk waren voor de redding van niet-Joodse gelovigen. Dit betekent dat er vrijheid is voor de niet-Joodse gelovigen om deze feesten te vieren als zij dat wilden. of juist niet. Het concilie stelde wel een paar basisregels vast om de harmonie tussen Joodse en niet-Joodse gelovigen veilig te stellen.
Ik begrijp niet zo goed waarom Matth. 11:29, 30 aangehaald wordt in je stukje. De context van Mattheus toont aan de kritiek van de Heere Jezus gericht is op de tradities van de ouden (orale wet: de zware lasten die de Farizeeën oplegden), en niet op de wetten van Mozes. De Heere heeft Zijn eigen wetten nooit bekritiseerd als te zwaar om te dragen.
Iedere gelovig heeft de vrijheid op de sabbat of de zondag te vieren. Of allebei
De een acht wel den enen dag boven den anderen dag; maar de ander acht al de dagen gelijk. Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd. Die den dag waarneemt, die neemt hem waar den Heere; en die den dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere. Die daar eet, die eet zulks den Heere, want hij dankt God; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en hij dankt God. Want niemand van ons leeft zichzelven, en niemand sterft zichzelven. Want hetzij dat wij leven, wij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren. Want daartoe is Christus ook gestorven, en opgestaan, en weder levend geworden, opdat Hij beiden over doden en levenden heersen zou.