Indrukwekkend!JCRyle schreef:Gij badt op eenen berg alleen,
en ... Jesu, ik en vind er geen
waar 'k hoog genoeg kan klimmen
om U alleen te vinden:
de wereld wilt mij achterna,
alwaar ik ga
of sta
of ooit mijn oogen sla;
en arm als ik en is er geen,
geen een,
die nood hebbe en niet klagen kan;
die honger, en niet vragen kan;
die pijne, en niet gewagen kan
hoe zeer het doet!
o Leert mij, armen dwaas, hoe dat ik bidden moet!
Guido Gezelle
Diepte, realiteit, verwondering. Schitterend gedicht.
Gedichten
Re: Gedichten
- J.C. Philpot
- Berichten: 9042
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gedichten
"I Heard the Voice of Jesus Say"
by Horatius Bonar, 1808-1899
1. I heard the voice of Jesus say,
"Come unto Me and rest;
Lay down, thou weary one, lay down,
Thy head upon My breast."
I came to Jesus as I was,
Weary and worn and sad;
I found in Him a resting-place,
And He has made me glad.
2. I heard the voice of Jesus say,
"Behold, I freely give
The living water; thirsty one,
Stoop down and drink and live."
I came to Jesus, and I drank
Of that life-giving stream.
My thirst was quenched, my soul revived,
And now I live in Him.
3. I heard the voice of Jesus say,
"I am this dark world's Light.
Look unto Me; thy morn shall rise
And all thy day be bright."
I looked to Jesus, and I found
In Him my Star, my Sun;
And in that Light of Life I'll walk
Till traveling days are done.
Prachtig lied van Horatius Bonar. Ik word er vaak door bemoedigd, en luister het regelmatig voor ik mijn werkdag begin.
by Horatius Bonar, 1808-1899
1. I heard the voice of Jesus say,
"Come unto Me and rest;
Lay down, thou weary one, lay down,
Thy head upon My breast."
I came to Jesus as I was,
Weary and worn and sad;
I found in Him a resting-place,
And He has made me glad.
2. I heard the voice of Jesus say,
"Behold, I freely give
The living water; thirsty one,
Stoop down and drink and live."
I came to Jesus, and I drank
Of that life-giving stream.
My thirst was quenched, my soul revived,
And now I live in Him.
3. I heard the voice of Jesus say,
"I am this dark world's Light.
Look unto Me; thy morn shall rise
And all thy day be bright."
I looked to Jesus, and I found
In Him my Star, my Sun;
And in that Light of Life I'll walk
Till traveling days are done.
Prachtig lied van Horatius Bonar. Ik word er vaak door bemoedigd, en luister het regelmatig voor ik mijn werkdag begin.
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
Re: Gedichten
Inderdaad erg mooi!J.C. Philpot schreef:"I Heard the Voice of Jesus Say"
by Horatius Bonar, 1808-1899
1. I heard the voice of Jesus say,
"Come unto Me and rest;
Lay down, thou weary one, lay down,
Thy head upon My breast."
I came to Jesus as I was,
Weary and worn and sad;
I found in Him a resting-place,
And He has made me glad.
2. I heard the voice of Jesus say,
"Behold, I freely give
The living water; thirsty one,
Stoop down and drink and live."
I came to Jesus, and I drank
Of that life-giving stream.
My thirst was quenched, my soul revived,
And now I live in Him.
3. I heard the voice of Jesus say,
"I am this dark world's Light.
Look unto Me; thy morn shall rise
And all thy day be bright."
I looked to Jesus, and I found
In Him my Star, my Sun;
And in that Light of Life I'll walk
Till traveling days are done.
Prachtig lied van Horatius Bonar. Ik word er vaak door bemoedigd, en luister het regelmatig voor ik mijn werkdag begin.
Re: Gedichten
DE VAGEBONDsamanthi schreef:preciesDelftenaar schreef:En juist omdat we niet kunnen oordelen mogen wij iedereen aan tafel verwelkomen (binnen de grenzen die ik nu als bekend veronderstel).
Wat zich in de binnenkamer afspeelt weten we niet en is sowieso tussen God en persoon in kwestie.
Het gevaar is dat we personen met zichtbare zonden snel afwijzen, terwijl iemand die zeg even in het geheim met financiën aan het frauderen is in orde bevinden. Daarom moeten wij als mens dit in het midden laten.
De dagen zijn te lang, en krap mij toegemeten
De doove rust des slaaps, van dalend licht tot licht
Zoo spoedig kan ik niet verdroomen en vergeten.
'k Ontwaak, een zieken gloed op 't beenig aangezicht.
En elken dag, als nu, zet ik mijn doelloos zwerven,
Mij zelven hoonende, opnieuw en immer voort.
Mijn hart slaat jachtiger, hoe meer mijn krachten sterven,
En 'k jaag, als waar 'k een dier, mij aan met tierend woord.
Ik liep vandaag genoeg, ik kan geen pad meer treden.
De korte klinkerstraat ter deur is haast te veel.
Mijn handen zijn te slap om 't smeekende gebeden
Brood uit den bedelzak te brengen naar de keel.
In 't half gedempte licht ten deel der boerenhoeve,
Sterk' mij een beter maal, de matte melodij
Van triesten zang zij 't loon; men verge van den droeve
Geen luchtiger dan die: zijn vreugde is zelfs niet blij.
Bij 't dampbeslagen licht der kleine stallantaren
Brengt men mij tinnen kroes en toegedekten teel.
En wat hun zatheid mij verachtelijk wou sparen,
Wordt tot een koningsmaal, zoo uitgezocht en êel.
De knechten korten mij, wijl ik vol statie tafel,
Den tijd met groven scherts en goedgemeenden raad.
Ik duld hun spotternij op vodden en gerafel,
Als een goedmoedig vorst zijn hofnar kallen laat.
Wat zou hun schalke jok mijn rustigheid verstoren,
Daar ik mij zelven kwets en altijd dieper wond?
Gehoord, vergeet ik 't reeds, mar nimmer gaat verloren,
Waarmee 'k de ellendigheid der eigen ziele schond.
En nooit ontsnapt mijn mond de bitterheid van 't leven:
Heel de aarde tot bezit en nergens heul en rust.
Doch weegt het leed tè zwaar, dan glimlach ik maar even,
En hun nieuwsgierigheid is weer in slaap gesust.
Dan klim ik, als een prins, ten geurigen alcove
Van hooi een paardendek als zachten peluw mee.
En als 'k mijn kleumsche leên tot milde warmte stove,
Schikt aan mijn voeten zich de goede hond gedwee.
Zoo sluimer ik een wijl. Als 't licht de kim komt rooden,
Lekt reeds zijn lauwe tong den slaap van mijn gezicht.
En zuchtend rijs ik weer, en ga, en dank de boden.
Doch, brommerig en slaaps, slaan zij de deuren dicht.
O wijde wereldrijk, weer zwerven mijne voeten,
Weer ga 'k, met tranend oog, uw wijden einder toe.
Och, mocht 'k dees avondstond die diepe rust gemoeten,
Die nimmer einde neemt: ik ben zoo moe, zoo moe.
Met vriendelijke groet,
Willem de Mérode
Re: Gedichten
Wat moet ik hier mee?Vagari schreef:DE VAGEBONDsamanthi schreef:preciesDelftenaar schreef:En juist omdat we niet kunnen oordelen mogen wij iedereen aan tafel verwelkomen (binnen de grenzen die ik nu als bekend veronderstel).
Wat zich in de binnenkamer afspeelt weten we niet en is sowieso tussen God en persoon in kwestie.
Het gevaar is dat we personen met zichtbare zonden snel afwijzen, terwijl iemand die zeg even in het geheim met financiën aan het frauderen is in orde bevinden. Daarom moeten wij als mens dit in het midden laten.
De dagen zijn te lang, en krap mij toegemeten
De doove rust des slaaps, van dalend licht tot licht
Zoo spoedig kan ik niet verdroomen en vergeten.
'k Ontwaak, een zieken gloed op 't beenig aangezicht.
En elken dag, als nu, zet ik mijn doelloos zwerven,
Mij zelven hoonende, opnieuw en immer voort.
Mijn hart slaat jachtiger, hoe meer mijn krachten sterven,
En 'k jaag, als waar 'k een dier, mij aan met tierend woord.
Ik liep vandaag genoeg, ik kan geen pad meer treden.
De korte klinkerstraat ter deur is haast te veel.
Mijn handen zijn te slap om 't smeekende gebeden
Brood uit den bedelzak te brengen naar de keel.
In 't half gedempte licht ten deel der boerenhoeve,
Sterk' mij een beter maal, de matte melodij
Van triesten zang zij 't loon; men verge van den droeve
Geen luchtiger dan die: zijn vreugde is zelfs niet blij.
Bij 't dampbeslagen licht der kleine stallantaren
Brengt men mij tinnen kroes en toegedekten teel.
En wat hun zatheid mij verachtelijk wou sparen,
Wordt tot een koningsmaal, zoo uitgezocht en êel.
De knechten korten mij, wijl ik vol statie tafel,
Den tijd met groven scherts en goedgemeenden raad.
Ik duld hun spotternij op vodden en gerafel,
Als een goedmoedig vorst zijn hofnar kallen laat.
Wat zou hun schalke jok mijn rustigheid verstoren,
Daar ik mij zelven kwets en altijd dieper wond?
Gehoord, vergeet ik 't reeds, mar nimmer gaat verloren,
Waarmee 'k de ellendigheid der eigen ziele schond.
En nooit ontsnapt mijn mond de bitterheid van 't leven:
Heel de aarde tot bezit en nergens heul en rust.
Doch weegt het leed tè zwaar, dan glimlach ik maar even,
En hun nieuwsgierigheid is weer in slaap gesust.
Dan klim ik, als een prins, ten geurigen alcove
Van hooi een paardendek als zachten peluw mee.
En als 'k mijn kleumsche leên tot milde warmte stove,
Schikt aan mijn voeten zich de goede hond gedwee.
Zoo sluimer ik een wijl. Als 't licht de kim komt rooden,
Lekt reeds zijn lauwe tong den slaap van mijn gezicht.
En zuchtend rijs ik weer, en ga, en dank de boden.
Doch, brommerig en slaaps, slaan zij de deuren dicht.
O wijde wereldrijk, weer zwerven mijne voeten,
Weer ga 'k, met tranend oog, uw wijden einder toe.
Och, mocht 'k dees avondstond die diepe rust gemoeten,
Die nimmer einde neemt: ik ben zoo moe, zoo moe.
Met vriendelijke groet,
Willem de Mérode
O HEERE, wat is de mens, dat Gij hem kent? Het kind des mensen, dat Gij het acht?
Re: Gedichten
Overdenken. Je lijkt voor de ene persoon ruimdenkender te zijn dan voor de andere...samanthi schreef:Wat moet ik hier mee?Vagari schreef:DE VAGEBONDsamanthi schreef:preciesDelftenaar schreef:En juist omdat we niet kunnen oordelen mogen wij iedereen aan tafel verwelkomen (binnen de grenzen die ik nu als bekend veronderstel).
Wat zich in de binnenkamer afspeelt weten we niet en is sowieso tussen God en persoon in kwestie.
Het gevaar is dat we personen met zichtbare zonden snel afwijzen, terwijl iemand die zeg even in het geheim met financiën aan het frauderen is in orde bevinden. Daarom moeten wij als mens dit in het midden laten.
De dagen zijn te lang, en krap mij toegemeten
De doove rust des slaaps, van dalend licht tot licht
Zoo spoedig kan ik niet verdroomen en vergeten.
'k Ontwaak, een zieken gloed op 't beenig aangezicht.
En elken dag, als nu, zet ik mijn doelloos zwerven,
Mij zelven hoonende, opnieuw en immer voort.
Mijn hart slaat jachtiger, hoe meer mijn krachten sterven,
En 'k jaag, als waar 'k een dier, mij aan met tierend woord.
Ik liep vandaag genoeg, ik kan geen pad meer treden.
De korte klinkerstraat ter deur is haast te veel.
Mijn handen zijn te slap om 't smeekende gebeden
Brood uit den bedelzak te brengen naar de keel.
In 't half gedempte licht ten deel der boerenhoeve,
Sterk' mij een beter maal, de matte melodij
Van triesten zang zij 't loon; men verge van den droeve
Geen luchtiger dan die: zijn vreugde is zelfs niet blij.
Bij 't dampbeslagen licht der kleine stallantaren
Brengt men mij tinnen kroes en toegedekten teel.
En wat hun zatheid mij verachtelijk wou sparen,
Wordt tot een koningsmaal, zoo uitgezocht en êel.
De knechten korten mij, wijl ik vol statie tafel,
Den tijd met groven scherts en goedgemeenden raad.
Ik duld hun spotternij op vodden en gerafel,
Als een goedmoedig vorst zijn hofnar kallen laat.
Wat zou hun schalke jok mijn rustigheid verstoren,
Daar ik mij zelven kwets en altijd dieper wond?
Gehoord, vergeet ik 't reeds, mar nimmer gaat verloren,
Waarmee 'k de ellendigheid der eigen ziele schond.
En nooit ontsnapt mijn mond de bitterheid van 't leven:
Heel de aarde tot bezit en nergens heul en rust.
Doch weegt het leed tè zwaar, dan glimlach ik maar even,
En hun nieuwsgierigheid is weer in slaap gesust.
Dan klim ik, als een prins, ten geurigen alcove
Van hooi een paardendek als zachten peluw mee.
En als 'k mijn kleumsche leên tot milde warmte stove,
Schikt aan mijn voeten zich de goede hond gedwee.
Zoo sluimer ik een wijl. Als 't licht de kim komt rooden,
Lekt reeds zijn lauwe tong den slaap van mijn gezicht.
En zuchtend rijs ik weer, en ga, en dank de boden.
Doch, brommerig en slaaps, slaan zij de deuren dicht.
O wijde wereldrijk, weer zwerven mijne voeten,
Weer ga 'k, met tranend oog, uw wijden einder toe.
Och, mocht 'k dees avondstond die diepe rust gemoeten,
Die nimmer einde neemt: ik ben zoo moe, zoo moe.
Met vriendelijke groet,
Willem de Mérode
Re: Gedichten
@Vagari
Het waren feiten die tegengesproken werden bovendien heb ik geschreven minder vanuit mijn emotie te reageren.
Bovendien is homo zijn iets anders dan minderjarigen misbruiken
Het waren feiten die tegengesproken werden bovendien heb ik geschreven minder vanuit mijn emotie te reageren.
Bovendien is homo zijn iets anders dan minderjarigen misbruiken
O HEERE, wat is de mens, dat Gij hem kent? Het kind des mensen, dat Gij het acht?
Re: Gedichten
Gaan we hier echt op de persoon gerichte gedichten plaatsen ja? Weet niet of dat de bedoeling is.
Re: Gedichten
Net als dat ongelimiteerd quoten. Dat voegt ook niets toe.
Re: Gedichten
Mantelzorger
‘Mantelzorger’ is een woordje,
Dat een wereld in zich draagt.
En meteen al door zijn eenvoud
Eigenlijk geen uitleg vraagt.
Ik bewonder zulke helden,
Die in onbaatzuchtigheid
Dikwijls doorgaan met hun werken
Als de nacht haar schaduw spreidt.
Mantelzorger, wat in stilheid
Voor je naaste is gedaan.
Brengt ook in je eigen leven
Ongekende rijkdom aan.
‘t Zijn de rijken voor de armen,
Dragers van een kostbaar goed.
Waar je ‘t wezen van erbarmen.
Wonder-troostend in je voelt.
Blijf maar fijn je mantel spreiden
Die de medemens verwarmt.
Elke weldaad, die terugkeert,
Liefdevol je hart omarmt.
schrijver onbekend
‘Mantelzorger’ is een woordje,
Dat een wereld in zich draagt.
En meteen al door zijn eenvoud
Eigenlijk geen uitleg vraagt.
Ik bewonder zulke helden,
Die in onbaatzuchtigheid
Dikwijls doorgaan met hun werken
Als de nacht haar schaduw spreidt.
Mantelzorger, wat in stilheid
Voor je naaste is gedaan.
Brengt ook in je eigen leven
Ongekende rijkdom aan.
‘t Zijn de rijken voor de armen,
Dragers van een kostbaar goed.
Waar je ‘t wezen van erbarmen.
Wonder-troostend in je voelt.
Blijf maar fijn je mantel spreiden
Die de medemens verwarmt.
Elke weldaad, die terugkeert,
Liefdevol je hart omarmt.
schrijver onbekend
Als er schaduw is, dan moet er ook licht zijn ~ Spurgeon
Re: Gedichten
De doornekroonbloem
Toen Jezus aan ’t kruis hing, op Golgotha’s top,
Toen hief onder ’t kruis een kleen bloempjen zich op,
En ’t blonk er, als waren de blaadren bedauwd
Met vonklende droppen van ’t zuiverste goud.
De rechterhand Gods, zoo verscheurd en doorwond,
Verhief zich ter plaatse, waar ’t bloemetjen stond;
Daar leekte van boven een purperen drop,
En ’t bloemetjen ving in drie blaadren hem op.
’t Werd nacht .... de aarde beefde .... en ’t bloemetjen sloot
De blaadren, en borg het juweel in zijn schoot ;
En toen ’t zich weer opdeed, door ’t zonlicht bestraald,
Toen stond ieder blad met een bloeddrop bemaald.
En ’t goudgele kelkjen hief hooger zich op,
En weldra ontsproot er een groenende knop;
En om ieder knop — nooit gedragen voorheen —
Daar wond zich nu kronklend een doornekrans heen.
En nog draagt dit bloempjen den bloedrooden drop;
Nog vouwt het, als ’t nacht wordt, zijn bladertjens op;
Nog torst ieder knopjen een dorenen kroon;
— ’t Gedenkt aan het lijden van ’s Eeuwigen Zoon.
Jan Poelhekke (1819-1881)
Toen Jezus aan ’t kruis hing, op Golgotha’s top,
Toen hief onder ’t kruis een kleen bloempjen zich op,
En ’t blonk er, als waren de blaadren bedauwd
Met vonklende droppen van ’t zuiverste goud.
De rechterhand Gods, zoo verscheurd en doorwond,
Verhief zich ter plaatse, waar ’t bloemetjen stond;
Daar leekte van boven een purperen drop,
En ’t bloemetjen ving in drie blaadren hem op.
’t Werd nacht .... de aarde beefde .... en ’t bloemetjen sloot
De blaadren, en borg het juweel in zijn schoot ;
En toen ’t zich weer opdeed, door ’t zonlicht bestraald,
Toen stond ieder blad met een bloeddrop bemaald.
En ’t goudgele kelkjen hief hooger zich op,
En weldra ontsproot er een groenende knop;
En om ieder knop — nooit gedragen voorheen —
Daar wond zich nu kronklend een doornekrans heen.
En nog draagt dit bloempjen den bloedrooden drop;
Nog vouwt het, als ’t nacht wordt, zijn bladertjens op;
Nog torst ieder knopjen een dorenen kroon;
— ’t Gedenkt aan het lijden van ’s Eeuwigen Zoon.
Jan Poelhekke (1819-1881)
Als er schaduw is, dan moet er ook licht zijn ~ Spurgeon
het gebed van de mede-kruiseling op Golgotha
drie dingen drukken mijn gemoed:
het eerste: dat ik sterven moet
het tweede drukt mij nog veel meer:
het is vandaag, ik weet wanneer
het derde drukt mij nog het meest:
ik weet dat ik er ben geweest
als God de Heer, Die eeuwig leeft,
mij, zondaar geen genade geeft:
ontferm U, Heer, kyrieleis,
breng mij bij U, in't paradijs
het eerste: dat ik sterven moet
het tweede drukt mij nog veel meer:
het is vandaag, ik weet wanneer
het derde drukt mij nog het meest:
ik weet dat ik er ben geweest
als God de Heer, Die eeuwig leeft,
mij, zondaar geen genade geeft:
ontferm U, Heer, kyrieleis,
breng mij bij U, in't paradijs
Re: Gedichten
Gethsemané
‘In jenen letzten der Nächte.’
Jezus, den laatsten der nachten,
Ging naar den hof der olijven,
Liet Zijn discipelen blijven
Buiten de duistere gaard;
Toen koos Hij drie uit hun midden,
Met Hem te waken, te bidden,
Maar door het bidden en wachten
Werden hunne oogen bezwaard.
Kon dan niet één met Hem waken?
Eén in die smartelijke uren
Met Hem de droefheid verduren
Van Zijn verwerping, Zijn smaad?
Moest Hij, dien zwartsten der nachten,
Eenzaam den kruisdood verwachten,
Eenzaam de bitterheid smaken
Van den triomf van het kwaad?
'k Wil bij Uw droefheid verwijlen,
In Uwe smarten verzinken,
Gij, die den beker moest drinken,
Die de verzoening ons bracht,
Wie zal de angsten doorgronden
Van deze nachtelijke stonden?
Wie zal de duisternis peilen
Van dezen duisteren nacht?
- Jacqueline van der Waals -
‘In jenen letzten der Nächte.’
Jezus, den laatsten der nachten,
Ging naar den hof der olijven,
Liet Zijn discipelen blijven
Buiten de duistere gaard;
Toen koos Hij drie uit hun midden,
Met Hem te waken, te bidden,
Maar door het bidden en wachten
Werden hunne oogen bezwaard.
Kon dan niet één met Hem waken?
Eén in die smartelijke uren
Met Hem de droefheid verduren
Van Zijn verwerping, Zijn smaad?
Moest Hij, dien zwartsten der nachten,
Eenzaam den kruisdood verwachten,
Eenzaam de bitterheid smaken
Van den triomf van het kwaad?
'k Wil bij Uw droefheid verwijlen,
In Uwe smarten verzinken,
Gij, die den beker moest drinken,
Die de verzoening ons bracht,
Wie zal de angsten doorgronden
Van deze nachtelijke stonden?
Wie zal de duisternis peilen
Van dezen duisteren nacht?
- Jacqueline van der Waals -
Hora est!
Re: Gedichten
Net gelezen. Wie wie weet om welke dichter het gaat? Staat er niet bij vermeld.
Uit een preek over het zevende kruiswoord haalt ds. I. Kievit het volgende gedicht aan..
Wat kwaad kan mij de dood nog doen?
Is niet Uw dood mijn leven?
Mijn leven kwijn', mijn hoop blijft groen,
Zij kan mij niet begeven!
Nu gij, o Heer', gestorven zijt,
Zijn allen van den dood bevrijd,
Die in Uw bloed geloven.
Wat storm dan hier rondom ons woed',
Wij hebben altijd goeden moed
En komen 't al te boven.
En mag ik eens uit d' aard-woestijn
Uw hemel binnentreden,
Zo zal Uw bloed het purper zijn,
Waarin ik mij zal kleden.
Het zal het sieraad zijn der kroon,
Waarmede ik voor des Vaders troon
Ootmoedig neer zal knielen.
Op d' aard heeft elk zijn hoogste goed,
Maar enkel Uw verzoenend bloed
Is 't hoogste goed der zielen.
Uit een preek over het zevende kruiswoord haalt ds. I. Kievit het volgende gedicht aan..
Wat kwaad kan mij de dood nog doen?
Is niet Uw dood mijn leven?
Mijn leven kwijn', mijn hoop blijft groen,
Zij kan mij niet begeven!
Nu gij, o Heer', gestorven zijt,
Zijn allen van den dood bevrijd,
Die in Uw bloed geloven.
Wat storm dan hier rondom ons woed',
Wij hebben altijd goeden moed
En komen 't al te boven.
En mag ik eens uit d' aard-woestijn
Uw hemel binnentreden,
Zo zal Uw bloed het purper zijn,
Waarin ik mij zal kleden.
Het zal het sieraad zijn der kroon,
Waarmede ik voor des Vaders troon
Ootmoedig neer zal knielen.
Op d' aard heeft elk zijn hoogste goed,
Maar enkel Uw verzoenend bloed
Is 't hoogste goed der zielen.
Re: Gedichten
In een meditatie haalt ds Huisman een deel van dit gedicht ook aan, eveneens zonder bronvermelding. https://krantenbankzeeland.nl/issue/eni ... ull/page/5Diakonos schreef:Net gelezen. Wie wie weet om welke dichter het gaat? Staat er niet bij vermeld.
Uit een preek over het zevende kruiswoord haalt ds. I. Kievit het volgende gedicht aan..
Wat kwaad kan mij de dood nog doen?
Is niet Uw dood mijn leven?
Mijn leven kwijn', mijn hoop blijft groen,
Zij kan mij niet begeven!
Nu gij, o Heer', gestorven zijt,
Zijn allen van den dood bevrijd,
Die in Uw bloed geloven.
Wat storm dan hier rondom ons woed',
Wij hebben altijd goeden moed
En komen 't al te boven.
En mag ik eens uit d' aard-woestijn
Uw hemel binnentreden,
Zo zal Uw bloed het purper zijn,
Waarin ik mij zal kleden.
Het zal het sieraad zijn der kroon,
Waarmede ik voor des Vaders troon
Ootmoedig neer zal knielen.
Op d' aard heeft elk zijn hoogste goed,
Maar enkel Uw verzoenend bloed
Is 't hoogste goed der zielen.