Toen Petrus op de golven keek zonk hij, niet toen hij op de Heere keek, als je midden in de oceaan blijft zuchten en kermen kom je om.Johannes van Dijk schreef:Nee klopt. Maar blijdschap en droefheid wisselen zich ook in geredde christenen steeds af. Petrus liep op de golven. Hij was gered. Een ogenblik later zonk hij weg: Heere help mij, ik verga! Doodsangst! ik ken geen geredde zielen die altijd wandelen in het licht met Jezus. ik lees wel van vele dagen van duisternis. Een dikwijls gesloten hemel. Een verborgen Heere. Een zuchtend en uitziend volk. En ik hoor niet bij de geredde mensen op de kant. ik hoor bij die drenkelingen midden in de oceaan van Gods verbolgenheid over mijn zonde. Snapt u? Dus ik kan niet te vroeg juichen.Johann Gottfried Walther schreef:Ik had het over een christen (in ware zin) die is in Christus, die ligt niet midden in de oceaan. Diegene is gered, vrijgesproken, verzoend en een kind van God, door het offer van Christus Jezus uit louter genade.Als die christen geen reden tot verblijden heeft dan weet ik het niet meer. Gods werk gaat door, u ziet daar misschien weinig van, maar God werkt nog en dan werkt Hij ook vreugde, en die blijdschap is een wezenlijk kenmerk van christen zijn.
Als je na dat je gered bent nog steeds ligt te kermen is dat beslist een slag in het gezicht van je redder.
Als je na ontvangen genade je ogen niet op de Heere houdt is dat zonden, dat betekend niet dat je iedere dag je zonden moet belijden en er smart over hebben, maar altijd met het zicht op de Heere Jezus.
overmits in alle verbonden twee delen begrepen zijn, zo worden wij ook weder van God door den Doop vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid, namelijk, dat wij dezen enigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest, aanhangen, betrouwen en liefhebben van ganser harte, van ganser ziele, van gansen gemoede en met alle krachten, de wereld verlaten, onze oude natuur doden, en in een nieuw godzalig leven wandelen. En als wij somtijds uit zwakheid in zonden vallen, zo moeten wij aan Gods genade niet vertwijfelen, noch in de zonde blijven liggen, overmits de Doop een zegel en ontwijfelbaar getuigenis is, dat wij een eeuwig verbond der genade met God hebben.