Vlek schreef:Julian Brasser schreef:Vlek schreef:Julian Brasser schreef:
Wat kun je hieruit concluderen met betrekking tot de inhoud van Paulus prediking?
Als je met het hart gelooft, dat God Jezus Christus uit de doden heeft opgewekt, is dat dan ook een beseffen dat je onder de ogen van een opgestane Jezus Christus leeft?
En dat je daarom dus ook zijn wil gaat doen? Als je niet zijn wil doet, geloof je denk ik ook niet met het hart dat God Jezus Christus heeft opgewekt uit de doden.
Volgens mij klopt dit laatste niet. Een gelovige wil met zijn/haar hart wel doen wat Zijn wil is, maar zijn/haar vlees zullen alles toch altijd weer vervuilen. En dat gaat door, totdat wij volmaakt zijn, en dat zal gebeuren op de jongste dag. Of zie ik het verkeerd misschien?
Volgens mij blijft het lastigste punt altijd: hoe weet je of je met je hart werkelijk gelooft? Daar gaat de discussie al in een eeuwigheid over, en dan kom je vanzelf bij vrije wil of vaste wil, en zo kom je in de filosofie terecht en vervolgens in een ruzie. Dit zijn geestelijke zaken die niet in fysieke woorden of logica zijn te vangen. De Geest gaat waarheen Hij wil.
Als zo'n gelovige op een bepaald gebied in zijn leven wel Zijn wil wil doen, maar zijn vlees het steeds vervuilt,
hoort zo'n gelovige te bidden om gaven die het gehoorzamend geloof, in Jezus Christus, van de gelovige ondersteunen: Mattheüs 7:7-11:
Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Want een iegelijk, die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden. Of wat mens is er onder u, zo zijn zoon hem zou bidden om brood, die hem een steen zal geven? En zo hij hem om een vis zou bidden, die hem een slang zal geven? Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, Die in de hemelen is, goede gaven geven dengenen, die ze van Hem bidden!
Kun je op die manier die tekst niet op alles toepassen? Als ik bid om een steen, krijg ik dan een steen voor mijn neus in een keer?
Maar hoe bedoel je het woord "hoort" de gelovige te bidden? Bedoel je dat als van: als hij daar niet om bidt, dan is hij geen gelovige? Of bedoel je het meer van: bidt erom dat je een volmaakt mens zal worden in deze wereld, en dan zal God je een volmaakt mens maken? Of hoe anders?
PS ik vraag het niet met als doel om de werken van het vlees goed te praten, maar gericht op de praktijk die een christen mee zal maken volgens de Bijbel (d.i.: wat de Bijbel daarover zegt).
Op die manier kun je de tekst maar op één ding toepassen, en dat is op de gaven die God wil geven, degenen die gehoorzamend in Jezus Christus geloven. Daartoe gebruikt Hij het
beeld van een steen, maar het
origineel zijn de gaven die God wil geven, degenen die gehoorzamend in Jezus Christus geloven.
Als je bidt om een steen, krijg je geen steen voor je neus. Als je bidt om een steen in de werkelijke zin van het woord, krijg je een gave die je gehoorzamend geloof in Jezus Christus ondersteund.
Het woordje 'hoort' bedoel ik in de zin van: zet je last om in een lust. En maak zeker niet van je last, je lust, want dan is het geen last, toch?
De maatstaf hoort dus niet te zijn: je verdorvenheid inleven, want dat is een last, en voor sommigen is het een gewin; ze zijn er onterecht rijk en verrijkt mee, wat aangeeft dat ze niet met hun
hart geloven dat ze, arm en naakt zijnde, goud en klederen moeten ontvangen.
De maatstaf hoort te zijn:
- de enige troost, beide in leven en in sterven te ontvangen
- gaven te ontvangen die ondersteunen op de gebieden waar jij tekortschiet in je gehoorzamend geloof in Jezus Christus.
Want dat is een lust. Een last of gewin maakt lauw, een lust maakt dat je vurig verlangt naar dat kippevel-moment:
Openbaring 3:14-22:
En schrijf aan den engel van de Gemeente der Laodicenzen: Dit zegt de Amen, de trouwe, en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods: Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen. Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt. Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt. Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig, en bekeer u. Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij. Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon. Die oren heeft, die hore, wat de Geest tot de Gemeenten zegt.