Willem schreef:memento schreef:Sja, dan hebben we een Bijbel die - volgens jouw definitie van waarheid - volstaat met halve waarheden... Ik laat liever die eenzijdigeden (beide kanten op) zoals ze in de Schrift voorkomen liever gewoon staan, dan dat ik ze in een menselijk systeem propt. Want dan hou je, net zoals bv Willem doet, uiteindelijk slechts een halve Schrift over, omdat in wezen alle oproepen, bevelen en beloften de niet-wedergeboren niets te zeggen hebben. Men hoeft maar zeer weinig Schriftkennis te hebben (men sla slechts Jesaja open) om te zien dat zulks haaks op de Schrift zelf staat.
Het psalmvers is zo duidelijk, dat zelfs een kind het kan begrijpen: doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen. DAT is Gods Woord. Daar hecht ik toch wat meer waarde aan, dan jouw deFinite van "waarheid". Gods Woord, hoe eenzijdig je het kan vinden, bedriegt niet...
Het is duidelijk dat je hier een deel van een psalm citeert en dan zegt: "DAT is Gods Woord". Het is al meerdere malen aangegeven.
Het Psalmvers - en het daaropvolgende vers zegt nl. ook:
11 Ik ben de HEERE, uw God, Die u heb opgevoerd uit het land van Egypte; doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen.
12 Maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord; en Israël heeft Mijner niet gewild.
13 Dies heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hun raadslagen.
Vers 12 is net zo waar als vers 11. De Heere heeft beide verzen laten optekenen. Dan alleen vers 11 prediken en de hoorder vrij laten in hun keuzen hoe dit uit te leggen is misleiding. Dan kan men nu wel vervallen in allerlei retoriek over "meer waarde hechten aan etc" etc. maar laat gewoon het
gehele Woord spreken. Ik constateer een feitelijk verschil tussen de toestemming dat beide kanten belicht moeten worden en de praktische uitwerking waarin het gewoon niet wordt gedaan. Gods Woord bedriegt niet nee. Met selectieve shoppen laat men Gods Woord buikspreken en bedriegt men wel. Op z'n minst laat men hoorders / lezers de ruimte om teksten uit te leggen naar hun eigen goeddunken
Willem, je haalt de imperatief (oproep) door de war met de indicatief (feitelijke constatering). Dat zijn 2 dingen. In deze psalm wordt de oproep gedaan: Doe uw mond wijdt open, en Ik zal hem vervullen. Dat de uitwerking van die oproep is geweest, dat "Mijn volk naar mijn stem niet gehoord heeft", ontkracht die oproep niet. Wie een analyse van het gedeelte doet, ziet ook de scheiding vallen tussen vs 10 en 11: vers 6 tot 10 gaat over wie God is en wil zijn, vanaf vers 11 gaat het over wie het volk is. Er is een contrast. Wie hier de vers 10 gaat limiteren tot de gelovigen, haalt dit contrast weg, en is dus in wezen bezig het beeld wat God van Zichzelf neerzet te veranderen.
Ik laat graag beiden staan:
1. De oproep om alles te verwachten, met de zekere belofte dat wie het van Hem verwacht ook van Hem ontvangen zal (100% zeker)
2. Ook de feitelijke conclusie, dat velen niet horen en niet willen
Willem, jij schrapt de oproep en Gods beloften, omdat je dat strijdig ziet met de uitverkiezing. Maar dan hou je een halve Bijbel over. De oproep om alles van de Heere te verwachten, met de belofte dat Hij dan alles zal geven wat nodig is, staat er gewoon. Ondanks het feit dat velen Gods Woord niet hebben gehoord, heeft God die uitspraak gewoon laten staan. Laten wij het dan ook maar laten staan, en niet proberen wijzer te wezen dan God.
Juist omdat wij totaal verdorven zijn, heeft deze boodschap inhoud. Wij kunnen niets toedoen tot onze zaligheid. Juist daarom worden we opgeroepen om het geheel van de HEERE te verwachten. Net als het vogeltje in het beeld van psalm 81: dat kan zichzelf niet verzorgen, maar is volledig afhankelijk van de moedervogel die voedsel brengen komt. Calvijn waarschuwt ons: Het niet-hebben van genade, komt omdat men - tegen de oproep van God in - de mond dicht houdt.
Degenen die Engels kennen, wil ik Calvijns commentaar niet onthouden:
Open thy mouth wide, and I will fill it. By the expression open wide, he tacitly condemns the contracted views and desires which obstruct the exercise of his beneficence. “If the people are in penury,” we may suppose him to say, “the blame is to be entirely ascribed to themselves, because their capacity is not large enough to receive the blessings of which they stand in need; or rather, because by their unbelief they reject the blessings which would flow spontaneously upon them.” He not only bids them open their mouth, but he magnifies the abundance of his grace still more highly, by intimating, that however enlarged our desires may be, there will be nothing wanting which is necessary to afford us full satisfaction. Whence it follows, that the reason why God’s blessings drop upon us in a sparing and slender manner is, because our mouth is too narrow; and the reason why others are empty and famished is, because they keep their mouth completely shut. The majority of mankind, either from disgust, or pride, or madness, refuse all the blessings which are offered them from heaven. Others, although they do not altogether reject them, yet with difficulty take in only a few small drops, because their faith is so straitened as to prevent them from receiving an abundant supply. It is a very manifest proof of the depravity of mankind, when they have no desire to know God, in order that they may embrace him, and when they are equally disinclined to rest satisfied with him.