Hetgeen criticus vindt inzake Romeinen 2 vers 29, wordt door mij geheel onderschreven.criticus schreef:Hier worden de gelovige heidenen niet Israël genoemd, Paulus maakt hier onderscheid tussen de Joden die wel en die niet besneden van hart zijn. Ook de onbekeerde Jood blijft een Jood maar de bekeerde heiden wordt nooit een Jood. En Paulus handhaaft in Rom.9-11 en doorgaans de naam Israël juist voor de ongelovige natie25 Want de besnijdenis is wel nut, indien gij de wet doet; maar indien gij een overtreder der wet zijt, zo is uw besnijdenis voorhuid geworden.
26 Indien dan de voorhuid de rechten der wet bewaart, zal niet zijn voorhuid tot een besnijdenis gerekend worden?
27 En zal de voorhuid, die uit de natuur is, als zij de wet volbrengt, u niet oordelen, die door de letter en besnijdenis een overtreder der wet zijt?
28 Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is; noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is;
29 Maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God.
Jij moet de discussie niet vertroebelen door telkens opnieuw met bewijzen te komen die reeds eerder weerlegd zijn en waar je kennelijk geen antwoord op had. Daar bewijs je ook Afgewezen geen dienst mee. Want al is het dat wij het niet eens zijn en het waarschijnlijk ook niet zullen worden, ze is een goed debater die ten minste met terzake doende Schriftplaatsen komt, al trekt ze daar andere conclusies uit dan ik..En zij zal ook nooit met de bijbel knoeien om haar gelijk te halen zoals jij bij Openb. 20. Hier citeer ik met instemming wat ik ds.J.Koppelaar ooit hoorde zeggen: ‘Dit is een testcase voor het lezen van heel de Schrift, zeg mij hoe jij Openb.20 leest en ik zal je zeggen hoe jij de Schrift leest
Maar waar jij hier opnieuw mee komt slaat nergens op
criticus
Romeinen 2 en het eerste deel van Romeinen 3 gaat over de Joden= Israëlieten, en heeft in het geheel geen noch ook mede betrekking op niet-Joden=heidenen. Er is geen sprake van dat Paulus aldaar zegt of bedoelt te zeggen of dat zijn woorden uitgelegd zouden kunnen laat staan mogen worden in de trant van een wijzigende uitbreiding van het door hem bedoelde begrip Jood, in de zin van: Jood is ieder, Jood of niet-Jood, die in zijn of haar hart de Heere is gaan vrezen. Geen sprake van. Paulus heeft het hier -alleen -over Joden, en beperkt zich tot Joden, en zegt tot hen: de besnijdenis is niet genoeg, je bent als het ware voor God alleen een Jood zoals God die bedoelt - Jood betekent immers : hij/zij die God looft (Genesis 29 vers 35 ) - als ook je hart bekeerd is tot de Heere ( en dat uit je daden blijkt ). Geen uitbreiding van het begrip Jood tot de heidenen, laat staan een verlegging van het begrip Jood; integendeel, eigenlijk een verenging: Jood is alleen in de ogen van de Heere de -als het een man is, uiteraard besneden - Jood wiens/wier hart tot de Heere bekeerd is.
Romeinen 2 vers 29 is over-duidelijk.
Thomas