Ik ben opgegroeid in een omgeving waarin ik als kind niet als per definitie als ongelovig werd neergezet. Nee ik zag mezelf als gelovig. Ik heb me in mijn hele leven geen enkel moment als ongelovig gezien. Wel ben ik mijn menselijke natuur steeds beter gaan leren kennen. Uit mijzelf niets goeds, nee zelfs enkel verderfelijkheid, enkel zonde en ongeloof.GJdeBruijn schreef:Je schrijft:En vervolgens zeg je zoiets niet te kunnen heugen. Maar wie gelooft tot te Christus gekomen te zijn, weet toch de reden om tot Hem gegaan te zijn? Dat is toch niet zomaar een baat het niet dan schaadt het niet? Ongeloof is de gestalte die geen vertrouwen stelt in Christus als volkomen Zaligmaker.Is iedereen die hier gelooft tot Christus gekomen te zijn daarvóór levendig in het harte overtuigd van de zonde des ongeloofs?
Het moment van tot Christus te gaan kent toch ook iets van "waarom was ik zo blind en zo dwaas dat niet eerder te doen!?". Niet dat daarmee alles geleerd is en dat zomaar vast te houden is. Het is en blijft een gave die gegeven en onderhouden wordt door God Zelf.
Dat ik op een bepaald moment (of beter: in een bepaalde tijd) tot Christus kwam ging niet over het mijzelf zien als ongelovig maar over het mijzelf zien als zondig.
Nu Van der Groe schrijft het volgende, en ik zal daarna proberen mijn punt nog duidelijker te formuleren.
Hij zegt hier dat mijn kennis van mijn eigen zonde, waaronder ongelovigheid, van zodanig karakter moet zijn om mij tot oprecht tot Christus te doen komen. Eerst gansch gewond en krank aan de ziele zijn om oprecht gelovig tot Christus te komen. Hij schrijft echt dat de overtuiging genoegzaam moet zijn om tot Christus te komen. Nu, dat zie ik niet in die bijbeltekst, ik zie het niet in de kanttekeningen, ik zie het niet in mijn eigen leven, ik zie het niet het niet in de rest van de bijbel. Daarbij geloof ik niet dat ik ooit helemaal van de wereld geweest ben en die tekst gaat over de wereld.ds Van der Groe schreef:Zoo lange dan iemand van deze zonde des ongeloofs, door Gods Geest, niet levendig in zijn harte overtuigd wordt kan alle zijne andere overtuiging, welke hij ook mag hebben, geenszins genoegzaam zijn, om hem in ware zielsverslagenheid opregt gelovig tot Christus te doen komen. Hij zal dan nog niet gansch gewond en krank aan zijne ziele gevonden worden; en diensvolgens ook nog niet regt begeerig zijn, om zijne toevlucht zuiver alleen te nemen tot dien hemelschen Medicijnmeester;
Verder is de zin van ds. Van der Groe volgens mij een contradictio in terminis maar geeft het wel het karakter van die hele voorrede aan. De contradictie is dat hij eerst zegt dat we overtuigd moeten zijn van ons ongeloof en daarna zegt hij dat we daarmee oprecht gelovig tot Christus kunnen komen. Dus we komen ongelovig gelovig tot Christus.
Het hele stuk komt op mij over om de mens maar bij Christus vandaan te houden. Zo van: "je hebt dit en dit nog niet, ga dan niet tot Christus met bidden en smekingen want dan is het eigengerechtigeid! Beweeg de Heere niet tot genade want je komt nog niet gelovig tot hem! Open eerst je ogen voor het ware evangelie en vraag dan pas of Hij ze voor je wilt openen.." Als ik er een term aan zou moeten hangen dan zou ik zeggen: rechtvaardiging van de wedergeborene.
En nogmaals, hoe kan iemand, in het bijzonder de net ontwaakte zondaar, in ware zielsoprechtheid zijn vertrouwen op Christus stellen? En dan hoor je in de preek: "uw ziel is zwart als de nacht". En dan moet je met een oprechte ziel je vertrouwen op Christus stellen. Dat is toch tegenstrijdig, of niet?
En ben ik de enige die zo vaak het zo negatief schrijven over bidden en smeken tegenkomt? Ik begrijp dat werkelijk niet. "Gebeden en tranen en allerhande wettisch werk" Alsof dat hetzelfde is?! Hij bestempelt gebeden en tranen hier zomaar even als wettisch werk. En ik denk ook wel dat het wettisch kán zijn, maar dan moet je het verschrikkelijk genuanceerd brengen, en doet hij bepaald niet.