Gedichten
Re: gedichten
De goede strijd.
Heer', ik heb de goede strijd gestreden,
maar ‘k verloor steeds iedere slag.
In het verleden, maar ook in ’t heden
mijn schuld vermeerderd, ied’re dag.
Het lukt me niet te leven naar Uw woord,
ik doe zo vaak alles juist verkeerd.
Daarom is onze relatie zo verstoord
Ik heb Uw gaven zo slecht beheerd.
Het gaat niet goed, ik weet het wel,
Toch, o Heer', die pijn is zo fel.
Ik mis U, kan nergens rust in vinden.
Heer, alstublieft, laat mij U hervinden.
Mijn kind, IK heb de strijd gestreden,
Volbracht tot aan de laatste dag.
Aan ’t kruis heb IK zo zwaar geleden,
Ook voor jou, heb IK alles volbracht.
Ik wist wel dat het jou niet zou lukken
Ik liet je gaan, maar ben toch meegegaan
Zodat Ik, als het jou eens zou mislukken,
je kon opvangen en helpen op te staan.
Ik heb voor jou betaald, je bent Mijn kind.
Ik zorg voor jou, zodat je de weg weer vind
die Ik wil dat jij zult gaan. Totdat je rein
en volmaakt voor altijd bij Mij zult zijn.
KaAd (2003)
Heer', ik heb de goede strijd gestreden,
maar ‘k verloor steeds iedere slag.
In het verleden, maar ook in ’t heden
mijn schuld vermeerderd, ied’re dag.
Het lukt me niet te leven naar Uw woord,
ik doe zo vaak alles juist verkeerd.
Daarom is onze relatie zo verstoord
Ik heb Uw gaven zo slecht beheerd.
Het gaat niet goed, ik weet het wel,
Toch, o Heer', die pijn is zo fel.
Ik mis U, kan nergens rust in vinden.
Heer, alstublieft, laat mij U hervinden.
Mijn kind, IK heb de strijd gestreden,
Volbracht tot aan de laatste dag.
Aan ’t kruis heb IK zo zwaar geleden,
Ook voor jou, heb IK alles volbracht.
Ik wist wel dat het jou niet zou lukken
Ik liet je gaan, maar ben toch meegegaan
Zodat Ik, als het jou eens zou mislukken,
je kon opvangen en helpen op te staan.
Ik heb voor jou betaald, je bent Mijn kind.
Ik zorg voor jou, zodat je de weg weer vind
die Ik wil dat jij zult gaan. Totdat je rein
en volmaakt voor altijd bij Mij zult zijn.
KaAd (2003)
Gevoelens zijn meer dan woorden, woorden zijn slechts uitingen van gevoelens.
Re: gedichten
Licht in de nacht.
’t Is nacht, maar ik kan de slaap niet vatten,
woelend lig ik daar, alleen met mijn gedachten,
die door mijn hoofd razen, mijn geest afmatten.
Ik lig daar maar op de morgen te wachten.
’t Is donker buiten, duisternis heerst in mijn hart
als ik kijk naar wat er allemaal is gebeurd,
vandaag, gisteren, ja vanaf mijn allereerste start,
wat mijn hele leven zwart heeft gekleurd
Dan hoor ik heel zacht Uw stem o Heer’:
Al waren je zonden als scharlaken zo rood,
Ik maak ze witter dan sneeuw, telkens weer.
daarvoor moest Ik dwars door de dood.
Maar Heer’, ik kan dat helemaal niet geloven,
ik heb geleerd dat het zo gemakkelijk niet gaat.
Mijn kind, zou Ik je dat dan echt beloven
en dan toe moeten zien hoe jij verloren gaat?
Heer’, ik heb niets om aan U te geven,
alleen mijn verdriet, mijn opstand en mijn zonden.
Maar kind, juist daarvoor gaf Ik mijn leven,
niets van jou, maar alleen Mijn wonden.
Jij kunt, en hoeft Mij niets te betalen
voor de genade, die Ik aan jou wil geven.
Geloof alleen wat Ik je zeg, Ik kan niet falen,
Mijn beloften staan vast en gelden heel je leven.
’t Is donker buiten, maar in mijn hart is het licht,
Hij heeft het zelf gezegd, ik mag alleen geloven
in het werk wat Hij, ook voor mij, heeft verricht.
O Heere, ik zal Uw naam, ja U, hiervoor loven.
KaAd (2007)
’t Is nacht, maar ik kan de slaap niet vatten,
woelend lig ik daar, alleen met mijn gedachten,
die door mijn hoofd razen, mijn geest afmatten.
Ik lig daar maar op de morgen te wachten.
’t Is donker buiten, duisternis heerst in mijn hart
als ik kijk naar wat er allemaal is gebeurd,
vandaag, gisteren, ja vanaf mijn allereerste start,
wat mijn hele leven zwart heeft gekleurd
Dan hoor ik heel zacht Uw stem o Heer’:
Al waren je zonden als scharlaken zo rood,
Ik maak ze witter dan sneeuw, telkens weer.
daarvoor moest Ik dwars door de dood.
Maar Heer’, ik kan dat helemaal niet geloven,
ik heb geleerd dat het zo gemakkelijk niet gaat.
Mijn kind, zou Ik je dat dan echt beloven
en dan toe moeten zien hoe jij verloren gaat?
Heer’, ik heb niets om aan U te geven,
alleen mijn verdriet, mijn opstand en mijn zonden.
Maar kind, juist daarvoor gaf Ik mijn leven,
niets van jou, maar alleen Mijn wonden.
Jij kunt, en hoeft Mij niets te betalen
voor de genade, die Ik aan jou wil geven.
Geloof alleen wat Ik je zeg, Ik kan niet falen,
Mijn beloften staan vast en gelden heel je leven.
’t Is donker buiten, maar in mijn hart is het licht,
Hij heeft het zelf gezegd, ik mag alleen geloven
in het werk wat Hij, ook voor mij, heeft verricht.
O Heere, ik zal Uw naam, ja U, hiervoor loven.
KaAd (2007)
Gevoelens zijn meer dan woorden, woorden zijn slechts uitingen van gevoelens.
Re: gedichten
@ ad.. heel heel mooi
Een vriendelijk woord hoeft niet veel tijd te kosten maar de echo ervan duurt eindeloos....
Re: gedichten
Een gedicht van mijn favoriete dichteres Jacqueline van der Waals (1868-1922)
Ik keek in de gouden heerlijkheid
Van ,een najaarslaan,
Het was of ik goudene deuren wijd
Zag openstaan,
Het werd mij, toen ik binnen ging,
Of ik door gouden gewelven liep:
Ik aarzelde even, ik ademde diep,
Diep van verwondering.
Ik voelde mij eerst als een kindje, dat stout
Doet wat verboden is;
Ik sprak: Zijn voor mij die gewelven gebouwd?
Ben ik zoo rijk, dat van louter goud
De gang mijner woning is?
Toen sprak ik: Deze gouden grot
Is immers geen menschenpaleis.
Ik sprak : Het is een betooverd slot,
Dat lang op sprookjeswijs
Geslapen heeft en stil gewacht,
Op een, die de poorten ontdekken zou,
De doode gewelven wekken zou
Van ‘t huis, dat ieder menschenhuis
Te boven gaat in pracht.
Ik sprak: Hoe ben ik zoo rijk, zoo rijk!
Hoe ben ik zoo rijk, mijn God!
Welk aardsche woning is gelijk
Aan dit, mijn sprookjesslot?
Trotsch, of ik een prinsesje waar,
Ging ik door ‘t goud ;
Aan beide zij den stonden daar,
Schragend de gangen, hoog en zwaar,
De zuilen opgebouwd.
Waar gouden de portalen zijn,
Hoe zullen daar de zalen zijn !
Ik zag aan ‘t einde van mijn pad
Een kleine ronde poort,
Als blauw safier in goud gevat,
En haastig, vol verlangen trad
Ik door de gangen voort.
Ik sprak: Als bij mijn aankomst wijd
Die poorten openstaan,
In welk een groote heerlijkheid
Zal ik dan binnengaan,
Indien van goud de gangen zijn,
Hoe groot moet mijn verlangen zijn,
De zalen in toe gaan !
(bron: de bundel „Nieuwe Verzen.”)
Ik keek in de gouden heerlijkheid
Van ,een najaarslaan,
Het was of ik goudene deuren wijd
Zag openstaan,
Het werd mij, toen ik binnen ging,
Of ik door gouden gewelven liep:
Ik aarzelde even, ik ademde diep,
Diep van verwondering.
Ik voelde mij eerst als een kindje, dat stout
Doet wat verboden is;
Ik sprak: Zijn voor mij die gewelven gebouwd?
Ben ik zoo rijk, dat van louter goud
De gang mijner woning is?
Toen sprak ik: Deze gouden grot
Is immers geen menschenpaleis.
Ik sprak : Het is een betooverd slot,
Dat lang op sprookjeswijs
Geslapen heeft en stil gewacht,
Op een, die de poorten ontdekken zou,
De doode gewelven wekken zou
Van ‘t huis, dat ieder menschenhuis
Te boven gaat in pracht.
Ik sprak: Hoe ben ik zoo rijk, zoo rijk!
Hoe ben ik zoo rijk, mijn God!
Welk aardsche woning is gelijk
Aan dit, mijn sprookjesslot?
Trotsch, of ik een prinsesje waar,
Ging ik door ‘t goud ;
Aan beide zij den stonden daar,
Schragend de gangen, hoog en zwaar,
De zuilen opgebouwd.
Waar gouden de portalen zijn,
Hoe zullen daar de zalen zijn !
Ik zag aan ‘t einde van mijn pad
Een kleine ronde poort,
Als blauw safier in goud gevat,
En haastig, vol verlangen trad
Ik door de gangen voort.
Ik sprak: Als bij mijn aankomst wijd
Die poorten openstaan,
In welk een groote heerlijkheid
Zal ik dan binnengaan,
Indien van goud de gangen zijn,
Hoe groot moet mijn verlangen zijn,
De zalen in toe gaan !
(bron: de bundel „Nieuwe Verzen.”)
Lees de Bijbel niet als een notaris, maar als een erfgenaam (Ds.A.van der Veer)
Re: gedichten
HET ALLER ZALIGST LOT
Als onder 't heilig recht,
de ziele niet meer vecht,
maar billijkt 't zondeloon,
wat haar ook overkoom;
rechtvaardigend haar God,
wat eeuwig zij haar lot.
Als in haar laatste vreugde
(het eren van Gods deugden)
de deugd van 't recht het wint,
al eist zij: "Doodt het kind!"
O, stonde van 't gericht;
o, dood'lijkst tijdsgewricht!
Dan wordt verloren gaan,
door God niet toegestaan.
Hier wordt de Zoon gekust,
eer z' op den weg vergaat.
Hier wordt zij welbewust,
verzekerd van haar staat.
Hier drinkt zij 't Bloed des Lams,
't welk haar in ' t leven laat.
Hier wordt de toorn geblust
en is het: Vree met God,
door 't offer van Zijn Zoon,
o aller zaligst lot."
-DIA-
Als onder 't heilig recht,
de ziele niet meer vecht,
maar billijkt 't zondeloon,
wat haar ook overkoom;
rechtvaardigend haar God,
wat eeuwig zij haar lot.
Als in haar laatste vreugde
(het eren van Gods deugden)
de deugd van 't recht het wint,
al eist zij: "Doodt het kind!"
O, stonde van 't gericht;
o, dood'lijkst tijdsgewricht!
Dan wordt verloren gaan,
door God niet toegestaan.
Hier wordt de Zoon gekust,
eer z' op den weg vergaat.
Hier wordt zij welbewust,
verzekerd van haar staat.
Hier drinkt zij 't Bloed des Lams,
't welk haar in ' t leven laat.
Hier wordt de toorn geblust
en is het: Vree met God,
door 't offer van Zijn Zoon,
o aller zaligst lot."
-DIA-
© -DIA- 33.630 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: gedichten
Keer nochtans weder...!
Al ligt u verloren in zonden en schuld,
uw hart en uw zinnen met onrecht vervuld...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al zijn ook uw zond' als scharlaken zo rood;
uw zondenregister oneindig en groot...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al bent u gezonken in modder en slijk;
uw gruwel en schuld aan Manasse gelijk...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al hebt u met Saulus Gods kind'ren gejaagd,
verdrukt, en gedood, en vervolgd, en geplaagd...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al hebt u met Rachab uw leven verknoeid
Gods wetten en normen veracht en verfoeid...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al bent u een moorder, genageld aan 't kruis;
voor u is geen plaats meer in 't Vaderlijk Huis...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al hebt u met Petrus uw Meester miskend,
ook driemaal verloochend, tot 't bittere end...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al hebt u uw Herder verlaten, vergeten,
zodat u dwalend, de weg niet zou weten...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
En leeft nu 't verlangen naar Hem in uw hart,
en vindt u uzelf in de struiken verward?
Dan klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Maar hebt u geen voeten om tot Hem te gaan;
Zijn trekkende liefde kan niemand weerstaan
Zo smeek het Hem dan, en buig u teneder:
Breng mij toch weder...!
Want als Hij u roept, o dan móet u wel gaan;
Zijn trekkende liefde kan niemand weerstaan
Zo smeek het Hem dan, ootmoedig en teder:
Breng mij toch weder...!
Hij is het Die doden doet horen Zijn stem;
Die harten bereidt en doet buigen voor Hem.
Nóg staat Hij en roept zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al ligt u verloren in zonden en schuld,
uw hart en uw zinnen met onrecht vervuld...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al zijn ook uw zond' als scharlaken zo rood;
uw zondenregister oneindig en groot...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al bent u gezonken in modder en slijk;
uw gruwel en schuld aan Manasse gelijk...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al hebt u met Saulus Gods kind'ren gejaagd,
verdrukt, en gedood, en vervolgd, en geplaagd...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al hebt u met Rachab uw leven verknoeid
Gods wetten en normen veracht en verfoeid...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al bent u een moorder, genageld aan 't kruis;
voor u is geen plaats meer in 't Vaderlijk Huis...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al hebt u met Petrus uw Meester miskend,
ook driemaal verloochend, tot 't bittere end...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Al hebt u uw Herder verlaten, vergeten,
zodat u dwalend, de weg niet zou weten...
Tóch klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
En leeft nu 't verlangen naar Hem in uw hart,
en vindt u uzelf in de struiken verward?
Dan klinkt het u toe, zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Maar hebt u geen voeten om tot Hem te gaan;
Zijn trekkende liefde kan niemand weerstaan
Zo smeek het Hem dan, en buig u teneder:
Breng mij toch weder...!
Want als Hij u roept, o dan móet u wel gaan;
Zijn trekkende liefde kan niemand weerstaan
Zo smeek het Hem dan, ootmoedig en teder:
Breng mij toch weder...!
Hij is het Die doden doet horen Zijn stem;
Die harten bereidt en doet buigen voor Hem.
Nóg staat Hij en roept zo nameloos teder:
keer nochtans weder...!
Re: gedichten
ON-TOPIC gaarne.
Gehakketak hoort in dit topic niet thuis!
De bedoeling van dit topic is immers hierin gedichten te plaatsen, welke in lijn zijn met de door het RF gestelde voorwaarden.
Daarom heb ik diverse postings verwijderd.
Gehakketak hoort in dit topic niet thuis!
De bedoeling van dit topic is immers hierin gedichten te plaatsen, welke in lijn zijn met de door het RF gestelde voorwaarden.
Daarom heb ik diverse postings verwijderd.
Re: gedichten
vanzelf jan, zullen we weer ontopic gaan, maar sommige dingen kùnnen gewoon niet....
nou voor de mensen die graag oude taal lezen...
van Revius..
het was en is een mooi en dieptreffend gedicht...
T’en sijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten,
Noch die verradelijck u togen voort gericht,
Noch die versmadelijck u spo gen int gesicht,
Noch die u knevelden, en stieten u vol puysten,
T’en sijn de crijchs luy niet die met haer felle vuysten
Den rietstock hebben of den ha mer opgelicht,
Of het vervloecte hout op Gol gotha gesticht,
Of over uwen rock tsaem dob belden en tuyschten:
Ick bent, ô Heer, ick bent die u dit heb gedaen,
Ick ben den swaren boom die u had overlaen,
Ick ben de taeye streng daer mee ghy ginct gebonden,
De nagel, en de speer, de gees sel die u sloech,
De bloet bedropen croon die uwen schedel droech:
Want dit is al geschiet, eylaes! om mijne sonden.
nou voor de mensen die graag oude taal lezen...
van Revius..
het was en is een mooi en dieptreffend gedicht...
T’en sijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten,
Noch die verradelijck u togen voort gericht,
Noch die versmadelijck u spo gen int gesicht,
Noch die u knevelden, en stieten u vol puysten,
T’en sijn de crijchs luy niet die met haer felle vuysten
Den rietstock hebben of den ha mer opgelicht,
Of het vervloecte hout op Gol gotha gesticht,
Of over uwen rock tsaem dob belden en tuyschten:
Ick bent, ô Heer, ick bent die u dit heb gedaen,
Ick ben den swaren boom die u had overlaen,
Ick ben de taeye streng daer mee ghy ginct gebonden,
De nagel, en de speer, de gees sel die u sloech,
De bloet bedropen croon die uwen schedel droech:
Want dit is al geschiet, eylaes! om mijne sonden.
Een vriendelijk woord hoeft niet veel tijd te kosten maar de echo ervan duurt eindeloos....
Re: gedichten
Dank u!jvdg schreef:ON-TOPIC gaarne.
Gehakketak hoort in dit topic niet thuis!
De bedoeling van dit topic is immers hierin gedichten te plaatsen, welke in lijn zijn met de door het RF gestelde voorwaarden.
Daarom heb ik diverse postings verwijderd.
© -DIA- 33.630 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: gedichten
Die niet de dichter is, maar er wel z'n naam onder zet-DIA- schreef:HET ALLER ZALIGST LOT
Als onder 't heilig recht,
-DIA-

~~Soli Deo Gloria~~
Re: gedichten
Hendrikus schreef:Die niet de dichter is, maar er wel z'n naam onder zet-DIA- schreef:HET ALLER ZALIGST LOT
Als onder 't heilig recht,
-DIA-
Maar 't is wel waar dat DIA het bij al zijn/haar postings er onder zet. Bovendien denk ik niet dat hij weet wie de dichter hiervan is.
Vlgs Minister is hij zo'n 30 jaar geleden overleden, dus zal hij het wel weten wie het was, maar over het algemeen weet niemand het.
Dit gedicht heeft in de krant (RD) gestaan en toen hebben ze de naam van een oudvader er onder gezet. Mijn moeder kon het nergens
vinden en heeft toen de krant gebeld en die zeiden dat het niet van die oudvader was, maar ze wilden toen niet zeggen van wie wel
want de dichter wilde onbekend blijven.
De halve waarheid is funester dan de onjuistheid (E. von Feuchtersieben)
Re: gedichten
Dichter is Rijer Pothoven. (1904-1976)
Gedicht is ondermeer opgenomen in een boek van Ds. J. van der Haar.
Gedicht is ondermeer opgenomen in een boek van Ds. J. van der Haar.
- JolandaOudshoorn
- Berichten: 11271
- Lid geworden op: 15 mar 2006, 20:53
- Locatie: Groot Ammers
Re: gedichten
Prachtig! Iedere keer als ik dit weer lees/hoor, dan besef ik weer de volle waarheid van dit gedicht!henriët schreef:vanzelf jan, zullen we weer ontopic gaan, maar sommige dingen kùnnen gewoon niet....
nou voor de mensen die graag oude taal lezen...
van Revius..
het was en is een mooi en dieptreffend gedicht...
T’en sijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten,
Noch die verradelijck u togen voort gericht,
Noch die versmadelijck u spo gen int gesicht,
Noch die u knevelden, en stieten u vol puysten,
T’en sijn de crijchs luy niet die met haer felle vuysten
Den rietstock hebben of den ha mer opgelicht,
Of het vervloecte hout op Gol gotha gesticht,
Of over uwen rock tsaem dob belden en tuyschten:
Ick bent, ô Heer, ick bent die u dit heb gedaen,
Ick ben den swaren boom die u had overlaen,
Ick ben de taeye streng daer mee ghy ginct gebonden,
De nagel, en de speer, de gees sel die u sloech,
De bloet bedropen croon die uwen schedel droech:
Want dit is al geschiet, eylaes! om mijne sonden.
Ik weet, mijn Verlosser leeft
Re: gedichten
Prachtig???JolandaOudshoorn schreef:Prachtig! Iedere keer als ik dit weer lees/hoor, dan besef ik weer de volle waarheid van dit gedicht!henriët schreef:vanzelf jan, zullen we weer ontopic gaan, maar sommige dingen kùnnen gewoon niet....
nou voor de mensen die graag oude taal lezen...
van Revius..
het was en is een mooi en dieptreffend gedicht...
T’en sijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten,
Noch die verradelijck u togen voort gericht,
Noch die versmadelijck u spo gen int gesicht,
Noch die u knevelden, en stieten u vol puysten,
T’en sijn de crijchs luy niet die met haer felle vuysten
Den rietstock hebben of den ha mer opgelicht,
Of het vervloecte hout op Gol gotha gesticht,
Of over uwen rock tsaem dob belden en tuyschten:
Ick bent, ô Heer, ick bent die u dit heb gedaen,
Ick ben den swaren boom die u had overlaen,
Ick ben de taeye streng daer mee ghy ginct gebonden,
De nagel, en de speer, de gees sel die u sloech,
De bloet bedropen croon die uwen schedel droech:
Want dit is al geschiet, eylaes! om mijne sonden.

- zusterelly
- Berichten: 1083
- Lid geworden op: 06 feb 2008, 12:52
- Locatie: op de grote stille heide
Re: gedichten
Roemen in het kruis... Galaten 6:14artistiek schreef:Prachtig???JolandaOudshoorn schreef:Prachtig! Iedere keer als ik dit weer lees/hoor, dan besef ik weer de volle waarheid van dit gedicht!henriët schreef:vanzelf jan, zullen we weer ontopic gaan, maar sommige dingen kùnnen gewoon niet....
nou voor de mensen die graag oude taal lezen...
van Revius..
het was en is een mooi en dieptreffend gedicht...
T’en sijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten,
Noch die verradelijck u togen voort gericht,
Noch die versmadelijck u spo gen int gesicht,
Noch die u knevelden, en stieten u vol puysten,
T’en sijn de crijchs luy niet die met haer felle vuysten
Den rietstock hebben of den ha mer opgelicht,
Of het vervloecte hout op Gol gotha gesticht,
Of over uwen rock tsaem dob belden en tuyschten:
Ick bent, ô Heer, ick bent die u dit heb gedaen,
Ick ben den swaren boom die u had overlaen,
Ick ben de taeye streng daer mee ghy ginct gebonden,
De nagel, en de speer, de gees sel die u sloech,
De bloet bedropen croon die uwen schedel droech:
Want dit is al geschiet, eylaes! om mijne sonden.
Genade is enerzijds: niet krijgen wat ik wel heb verdiend, en anderzijds: wel krijgen wat ik niet heb verdiend.