memento bevindt zich wel in goed gezelschap. Het boek Bavianen en slijkgeuzen van Prof.Dr. A.Th. van Deursen laat heel duidelijk zien dat de tucht in de 16de/17de eeuw voornamelijk was ten dienste van de gemeenschap (de gemeente). Enkele citaten:Marnix schreef:Volgens mij is dit niet gegrond op de tucht.... Of werd Achan soms gestenigd om zijn ziel te behouden....? Hij had God de rug toegekeerd. De tucht is gericht op het redden van mensen. Dan is steniging natuurlijk niet functioneel want iemand kan zich dan nooit meer bekeren.memento schreef:Niet waar. Op bijbelse gronden is de tucht ook om Gods gemeente heilig te bewaren. Zie bv Achan, die door zijn diefstal de toorn van God over de hele gemeenschap haalt, en gestenigd moet worden. De medische aard van de tucht is dus niet altijd van toepasing, ja, ik acht zelfs dat zij ondergeschikt is aan het andere, namelijk het heilig bewaren van de gemeente van God.Zonderling schreef:Op Bijbelse gronden moet de tucht altijd pastoraal zijn en niet juridisch. (...)
De uiterste consequentie van de tucht, de afsnijding, kent nog altijd een tenzij, en is dus in zekere zin nog steeds medisch, maar tegelijkertijd is dit wel degelijk een oordeel (Matt. 18:18). Juridisch dus.Prof.Dr. A.Th. van Deursen schreef:Wat wil eigenlijk kerkelijke tucht? Censuur dient, volgens de synode van Middelburg 1581, "om den sondaar met zyn kerke en met zyn naasten te versoenen, en de ergernissen uit de gemeente Christi weg te nemen". Tucht wordt hier dus in de eerste plaats gedefinieerd als verzoening, niet als straf. Een begonnen tuchtprocedure behoort niet te eindigen met afsnijding van de zondaar, maar met zijn schuldbelijdenis. In de zeventiende eeuw is dat inderdaad nog het normale verloop. De zondaar wordt verzoend, volgens het Middelburgse artikel, "met zijn kerke en met zyn naasten". De formulering is karakteristiek voor de geest van het Hollandse calvinisme. De verzoening dient te geschieden met en in de gemeenschap. Buiten de avondsmaalsgemeenschap van de kerk bestaat geen werkelijk christelijk leven, verzoening betekent dus: de zondaar weer in die gemeenschap binnenleiden en hem weer aanvaardbaar maken door hem met zijn zonde te laten breken. De gehele tuchtoefening heeft weinig te maken met bestraffing van het individu, maar draait om de gemeenschap. Het stichten van een gemeente en het invoeren van tucht zijn met elkaar identiek. Wil men een korte definitie geven van de kerkelijke tucht in de hervormde kerk voor het hier behandelde tijdvak, dan zou die het beste kunnen luiden: instandhouding van de gemeenschap. Alle doelstellingen van de kerkelijke tucht zijn onder dat hoofd te brengen. (203)
(...)
Tucht is dienst aan alle lidmaten. "De ontstichtinge der gemeynte", de overweging dat "de gemeynte Christi alhier bovenmaten daerin ontrust is" zijn daarom motieven van zeer wezenlijke betekenis. Tucht moet vooral de zwakken en de eenvoudigen in de gemeente te hulp komen. Kerkeraden houden wel eens in twijfelgevallen lidmaten van het avondmaal, met de motivering dat men zwakken geen ergenis moet geven. Een kerkeraad die zich in de eerste plaats om het individuele gemeentelid bekommerde zou juist andersom redeneren, en bij twijfel permissie tot aangaan verlenen. Maar de zeventiende-eeuwse tuchtoefening denkt steeds van de gemeente uit. (204)
(...)
Ergernis brengt de gehele gemeente in opspraak. Als de zwakke lidmaten het al niet meer begrijpen, hoe zullen dan degenen oordelen die buiten de hervormde kerk leven? (205)
(...)
Het is ook zeker waar dat de kerkelijke rechtsspraak sterk verschilt van de wereldlijke, als het aankomt op de bescherming van de beklaagde. Tucht beschermt de gemeente, en de rechten van het individu verdwijnen daarbij op de achtergrond. Hij kan onverhoord geoordeeld worden. Hij moet antwoorden op de vraag of hij schuldig is of niet, en dus als zijn eigen aanklager optreden. Hij mist het recht een verdediger mee te brengen. De namen van zijn beschuldigers behoeven hem niet meegedeeld te worden. Hij ontvangt geen inzage van stukken of kopie van resolutiën, "want de kercke en hadde die ghewoonte niet". Hij moet alle ambtsdragers als zijn rechters aanvaarden, en mist de mogelijkheid een of meer van het te wraken - ook niet bij voorbeeld als het gaat om een direct meningsverschil met de predikant, de voorzitter van de kerkeraad. (208)
(...)
Een tuchtprocedure begint in de regel met een voorlopige afhouding. Dat betekent nog helemaal niet, dat de uitgeslotene in principe al wordt afgeschreven. (210)
(...)
De voorlopige uitsluiting kan zeer lang duren (...) al naar de ernst van het vergrijp en het bedrag van de gestrafte. Bij zware zonde moet ook op het berouw nog een lange proeftijd volgen. Heropneming wordt niet toegestaan zolang "de saecke nog versch is". Daar de afhouding het belang van de gehele gemeente diende, had die tot op zekere hoogte ook zelf een stem. Het liefst liet men iemand niet toe zolang te verwachten viel dat zijn aangaan ergernis zou geven. Had de afhouding lang genoeg geduurd, en toonde de man ook berouw over het gebeurde, dan kon hij weer tot de avondmaalsgemeenschap toegelaten worden, maar nooit zonder schuldbelijdenis. (210)
(...)
Slaagt de tuchtoefening niet, en weigert de gecensureerde schuld te bekennen, dan is de verzoening mislukt. De tucht kan nu haar dienende taak tot instandhouding van de gemeenschap nog slechts vervullen door te veranderen in straf. (213)
Van Deursen beschijft a.d.h.v. bronnen de toenmalige feitelijke situatie. Ook 'kleine' zonden, die openbaar kwamen, konden al leiden tot afhouding. Wanneer dan geen boetvaardigheid werd getoond, werd doorgegaan tot afsnijding. De eigenlijke reden lag dan meer in het zich niet bekeren, dan in het vergrijp op zich. En elke openbare zonde is tuchtwaardig.
Zonden moeten concreet worden aangewezen, zodat ze ook kunnen worden beleden en vergeven, in overeenstemming met het doel van de kerkelijke tucht.
Noot:
Wat betreft boeken: dit vereist een inhoudelijke behandeling. Hoe kunnen anders zonden worden aangewezen? Is er een verbod op boeken schrijven over theologische onderwerpen door niet-ambtsdragers? Ook als het de zuivere leer alhier slechts beaamd en bevestigd? Zo ja, op grond waarvan? Is dat ook in strijd met het gebod om eerst tot je broeder (lees: de kerkeraad) te gaan, en die te 'bestraffen'? Zo nee, dan is een inhoudelijke behandeling inderdaad ten alle tijde vereist!
Zonden concreet aanwijzen opent ook de weg, om alle goede punten overeind te houden, na belijdenis van (evt.) onjuistheden. Gewoon rectificeren, of een 2de druk uitbrengen.
Overigens merkt Matthew Henry het volgende op over de geschiedenis van Achan:
Hoewel deze situatie niet geheel te vergelijken is met de tucht (hier wordt Achans gehele huis gestenigd), toch wordt het overtreden van het verbond de gehele gemeenschap aangerekend. Zo vermaant ook Paulus tegen het vermengen met "iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover" (1 Kor 5:11), kortom: met iedere openbare zondaar.Matthew Henry schreef:Er was bij de inneming van Jericho meer gezien van God, dan bij de inneming van de andere steden van Kanaän, en daarom moet zij ook meer dan de anderen Hem gewijd zijn.
(...)
Zij worden er zeer bijzonder voor gewaarschuwd om zich met het verbannene in te laten, want zo zij zich iets ten eigen gebruike zouden toeëigenen van hetgeen de Heere gewijd was, dan zou dit een vloek voor hen blijken te zijn, en daarom, vers 18, alleenlijk, dat gij u wacht van het verbannene.
"Gij zult de neiging in u gevoelen om er van te nemen, maar beteugelt die neiging, schrikt er voor om er iets mee te doen te hebben." Hij spreekt alsof hij de zonde voorzag van Achan waarvan wij het bericht hebben in het volgende hoofdstuk, als hij deze reden geeft voor zijn waarschuwing, opdat gij u misschien niet verbant, en het leger Israëls stelt tot een ban, noch hetzelve beroert, zoals Achan bleek gedaan te hebben.
(...)
het lot sprak, was: Gij zijt de man, vers 18. Het was vreemd dat Achan zich van schuld bewust zijnde, en het lot al nader en nader tot zich ziende naderen, het verstand niet had om zich uit de voeten te maken, of de genade niet had om belijdenis van schuld te doen, maar zijn hart was verhard door de bedriegelijkheid van de zonde, en het bleek dat dit hem ter verderfenis was.
Opmerkelijk trouwens, dat Matthew Henry er op wijst dat Achan pas zijn schuld bekende nadat het bewezen was (d.m.v. het lot).