
Long Reads
Re: Long Reads
Je bent aan het eind de aanhalingstekens sluiten vergeten.
Overigens vind ik het nogal wat wat ds. Van Haaren hier zegt, maar goed, daar ga ik inhoudelijk verder niet op in.

Re: Long Reads
Antwoord per brief
Uit De Wachter Sions
23-10-1997
Uit De Wachter Sions
23-10-1997
Ds. F. Mallan schreef: U hebt me een krantenknipsel toegestuurd waarin opmerkingen te lezen zijn over een toeleidende weg. Dit krantenknipsel geeft ons opmerkingen te lezen over de onderscheidingen die gemaakt worden over zien en hebben en over bedekte schuld en vergeven schuld. En dan hebt u me verder nog vragen gesteld over wat we lezen in Lukas 5 : 20 en in Joh. 5 van de acht en dertig jarige kranke. U laat me weten dat het geen strikvragen zijn die u me gesteld hebt, maar dat u voor uzelf zo geslingerd wordt met al dat geschrijf Daarbij durft u niet te ontkennen dat de woorden die we kunnen vinden in Psalm 32 over de bedekte en de vergeven schuld weleens tot uw ziel gesproken zijn en u een innerlijke verruiming hebben gegeven, maar dat u nu toch gevoelt dat er meer gebeuren moet. Steeds blijft er bij u een gemis over en een onbekeerd zijn.
Het zijn geen onbetekenende vragen die u me gesteld hebt. Het geldt in deze vragen ons zieleheil en wat ik u als antwoord op uw vragen te schrijven heb, mocht maar rechte indruk daarvan bij ons geven. In de drie vragen die u me gesteld hebt, gaat het eigenlijk over dezelfde zaak. Ik moet dus schrijven over schuldvergeving. De opmerking van dat zien geen hebben is en dat de schuld bedekt kan liggen, maar nog niet vergeven is, is in bepaalde gezelschapskringen veel gemaakt. Zelf heb ik op de preekstoel van deze opmerkingen niet veel gebruik gemaakt, want het liefst houd ik me aan Schriftuurlijke uitdrukkingen. Als in Psalm 32 gesproken wordt over een vergeven van de overtreding en een bedekking van de zonde, wordt daar geen onderscheid gemaakt tussen een bedekte schuld en een vergeven schuld. De opmerkers in de krant hebben daarin dan ook volkomen gelijk. Toch komt het ook wel veeltijds van een verkeerde kant als men van dat onderscheid tussen zien en hebben en van een bedekte schuld en een vergeven schuld niet wil weten.
De vragen die u me gesteld hebt, geven mij wel veel stof tot schrijven. De Heere geve me echter om op een eenvoudige wijze dit te doen. Er is in één van de opmerkingen in het dagblad aan het einde van de opmerking zo gezegd, dat we onze gevoelens niet boven Gods Woord moeten stellen, want daaruit vloeit een onbijbelse gevoelsleer voort. En dan is er nog zo aan toegevoegd, dat we onze gevoelens door God en Zijn Woord moeten laten bepalen, met de Geloofsbelijdenis die God ons gegeven heeft tijdens de Reformatie. Deze laatste opmerking zegt me wel wat. Ik geloof ook dat we met een te schematische voorstelling van de weg der bekering van de eenvoudige Schriftuurlijke Reformatorische leer ver afgeweken zijn. En ik kan ook niet anders zien dan dat daardoor ook veel donkerheid verwekt wordt in Gods Kerk. Ik wil u ook wel de raad geven om veel de Reformatorische geschriften te onderzoeken, alsook de geschriften uit de tijd van de zogenaamde Nadere Reformatie waarin men zich nauw aan de Reformatorische leer gehouden heeft. De zuivere grondslag van de leer is in de tijd van de Reformatie gelegd, maar is door de mannen van de Nadere Reformatie wat nader uitgewerkt in een rechte verklaring van de weg der bevinding.
Bepaalde onderscheidingen zoals door u genoemd en waar men dan ook zijn opmerkingen tegen heeft gemaakt, zijn in de oude geschriften niet te vinden. Zelfs in de geschriften van de vorige eeuw van onze eigen oude voorgangers zal men ze niet vinden.
In bepaalde kringen is men echter van de weg der bevinding wel een mooi verhaal gaan maken en de invloed daarvan op ons eigen kerkelijk leven is ook niet uitgebleven. Het is waar, dat men bijvoorbeeld in de Christenreize van Bunyan ook een geschiedenis vindt van de weg die de pelgrim moet gaan naar het hemelse Sion. En dit boek is daarin ook wel tot een goede gids geworden op de weg des levens. Alles wordt ook niet op één dag geleerd.
Als de echte oude Christenen, die ik ook gekend heb, wisten te zeggen dat zien geen hebben is en dat een bedekte schuld geen vergeven schuld is, dan hebben ze zich met zulk een onderscheiding wel op een heel eenvoudige wijze willen houden aan wat in de ziel zo ook wordt ervaren. Het is waar, wat men in dat krantenknipsel heeft opgemerkt, dat het waar gelovig zien een hebben insluit. In de vrucht van dat zien is er geen gemis. Men heeft dan werkelijk wat men ziet. Maar onderwijs uit Gods Woord, dat gepaard gaat met een gelovig zien, is nog niet het rechte verstaan van wat men ziet. Ik heb in mijn schrijven daarin gedurig de discipelen tot een voorbeeld gesteld. Ze zijn door de Heere Jezus in de weg der zaligheid onderwezen. Daar ging zoveel kracht van uit, dat men kon zeggen dat bij Hem de woorden des eeuwigen levens waren. Welk een nauwe verbinding gaf dat onderwijs ze aan die Persoon. Maar toch is het gebleken dat ze de inhoud van Zijn woorden nog niet recht hadden verstaan. De geschiedenis van Zijn lijden en sterven geeft ons daar wel het duidelijk bewijs van. Hoe zal men de innerlijke zielsgesteldheid van de discipelen recht kunnen verklaren, toen Hij de dood in ging en ook als Hij Zich nog niet als opgestaan uit de dood aan hen heeft geopenbaard, als men daar bevindelijk ook zelf niets van weet. We zien in deze tijd dat velen wel alle nadruk weten te leggen op het geloof in Christus, wat toch alles inhoudt wat nodig is tot zaligheid en wat op zichzelf ook waar is, maar van een nog onvolkomen geloof waar ons Reformatorische Avondmaalsformulier van spreekt schijnt men niet te willen weten. We moeten verder ook bedenken dat er ook nog de taal Kanaans is.
Ik wil nu gelijk even uw vraag beantwoorden over Lukas 5 : 20. We lezen daar dat de Heere Jezus tot de geraakte heeft gezegd: "Mens, uw zonden zijn u vergeven". Men heeft Hem daarom van Godslastering beschuldigd, want men heeft gezegd: "Wie kan de zonden vergeven dan God alleen? " Men erkende Christus' Godheid niet. Toch moeten we niet uit het oog verliezen, dat het God de Vader als de eerste Persoon in het Goddelijk Wezen is. Die de Persoon des Rechters vertoont en dat Hij in het bijzonder de schuldige vrijspreekt. Als Christus tijdens Zijn omwandeling op aarde de zonden vergaf, dan gaf Hij als een Goddelijk Persoon er getuigenis van, dat de zonden door God als Rechter vergeven waren. Als een Goddelijk Persoon kon Hij dat getuigenis geven.
U hebt me ook een vraag gedaan over de acht en dertig jarige kranke. U hebt me gevraagd of ook zijn zonden vergeven waren. We lezen niet dat de Heere Jezus tot hem over een vergeving der zonden heeft gesproken, maar alleen tot hem gezegd heeft: "Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede". Als deze man het de Joden is gaan zeggen dat het Jezus was. Die hem gezond gemaakt had, geeft ons dat wel te denken dat hij dat niet met een goede bedoeling gedaan heeft. Daarbij, de waarschuwing van Jezus doet ons ook niet het goede van die man denken.
Maar we willen nu bij de zaak blijven waar ik in het bijzonder over heb te schrijven. Zoals u me hebt laten weten, dan wilt u graag onderwijs ontvangen voor uw eigen zieleleven. U kunt volgens uw schrijven niet ontkennen dat de genoemde woorden uit Psalm 32 u weleens veel gedaan hebben en ook de woorden uit Joh. 1 : 29: "Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt". Maar er is voor u een gemis overgebleven. Het is dus niet zonder reden dat u mij uw vragen hebt gesteld. En zoals ik aan het begin van mijn antwoord heb geschreven, zijn dat geen onbetekenende vragen. Ik wil trachten op een eenvoudige wijze een antwoord hierop te geven.
We moeten er altijd aan vasthouden dat er een opwassen in de kennis en de genade is. Dat kunt u ook in de Reformatorische geschriften lezen en in de geschriften van onze goede geachte oude schrijvers. Het is zo nodig om een Drieënig God tot onze zaligheid te mogen leren kennen. Wat ik nu schrijf, is geheel Schriftuurlijk. Ik houd me daarmee aan het onderwijs dat de Heere Jezus Zelf als de grote Leraar ter gerechtigheid Zijn discipelen heeft gegeven. Hij heeft ze tijdens Zijn omwandeling met hen op aarde altijd heengewezen naar de Vader en ook gewezen op de Persoon des Heiligen Geestes, want van die beide Personen in het Goddelijk Wezen en van Hun werk was er bij hen nog niet de rechte kennis die toch ook ter zaligheid zo nodig is. Om een vaste grondslag voor de ziel ter zaligheid buiten onszelf te mogen vinden, is de kennis van een Drieënig God toch zo onmisbaar. Van alle gevoelige zielsgestalten moet de ziel worden afgebracht, om een onbewegelijke grondslag in de liefde en het werk van een Drieënig God te vinden.
U hebt me in uw schrijven laten weten dat het geen strikvragen zijn die u me hebt gesteld, maar dat het u om onderwijs te doen is. Och, het beste onderwijs hebben de discipelen gehad van Hem in Wie alle schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn. Ik wens u dan ook toe, dat ge aan de voeten van die dierbare Persoon zult mogen komen, want wie is een Leraar gelijk Hij? Het is zo nodig om die Persoon te mogen leren kennen van Wie we lezen: "Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard". Lees aandachtig wat de Heere Jezus voor Zijn heengaan van de discipelen tot hen gesproken heeft, wat we kunnen lezen in Joh. 14, 15 en 16. Dat zijn hoofdstukken van zulk een dierbare geestelijke inhoud. En op die hoofdstukken volgt het hogepriesterlijk gebed, dat we beschreven kunnen vinden in Joh. 17. Maar wat verstonden de discipelen daar toen nog van? Met allerlei beschouwende beredeneringen, zoals we die in die krantenknipsels kunnen vinden, denkt men het wel te weten. De discipelen hebben echter een weg moeten gaan, waarin ze als een blinde werden geleid, om de inhoud van Christus' woorden te leren verstaan. Dan ging Christus niet alleen de dood in, maar dan kwamen zij met dat aangename leven dat zij in Zijn omwandeling met hen gedurende drie jaren achter zich hadden liggen, ook als in de dood terecht. Ze zouden moeten weten welk een weg de Borg moest gaan om de schuld voor Zijn Kerk weg te dragen. En om het dan zo eens te zeggen: de schuld had voor hen ook bedekt gelegen. U hebt me doen weten dat de woorden uit Joh. 1 : 29 ook weleens tot uw ziel gekomen zijn en dat daar ruimte in lag. U hebt dan mogen geloven dat het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon u reinigt van alle zonden. Dan drukt er voor die ogenblikken ook geen schuld op de ziel. Maar men zal toch ook moeten weten hoe de schuld is weggenomen. Het recht Gods moest door de Borg worden voldaan. Dat geschiedde door die smartelijke weg van lijden en sterven. En geloof nu maar, dat die Persoon door de kennis daarvan de ziel dierbaarder wordt dan ooit tevoren. Maar zo wordt ook de eerste Persoon recht gekend, Die Zijn Eigen Zoon niet heeft gespaard opdat de Kerk in volkomen verheerlijking van Zijn gerechtigheid weer met Hem verzoend zou worden en in Zijn gemeenschap zou worden teruggebracht. O die liefde Gods des Vaders die daarin gesmaakt wordt! En het is ook de Heilige Geest Die ons doet weten de dingen die ons van God geschonken zijn. Die geeft licht over Zijn leiding met de ziel en onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. Dan zal men weten, dat zovelen als er door die Geest geleid worden, kinderen Gods zijn. Zo krijgen al de heilsfeiten afzonderlijk recht betekenis voor de ziel. Dat is wat anders dan zich op een beschouwende wijze te helpen met allerlei teksten die als een bewijs ervan moeten dienen dat zien ook hebben is en dat een bedekte schuld ook een vergeven schuld is.
Op zichzelf is dat alles wel waar, maar alle woorden moeten zaken voor ons worden. We kunnen uit al dat geschrijf zo aanvoelen, dat men zo onwetend van de weg der ware zielsbevinding is, om nog niet te zeggen dat men daar niet van weten wil. De vragen die u me gesteld hebt, zijn dan ook niet onbelangrijk te noemen, want ze geven me aanleiding om eens nader in te gaan op wat voor deze tijd zeker niet onbelangrijk is. Het werk Gods ligt zeer eenvoudig. Ik wil deze gelegenheid waarnemen om daar ook eens met nadruk op te wijzen. Ik heb in dit schrijven al laten uitkomen dat ik zelf ook niet zo gesteld ben op allerlei onderscheidingen, waarmee men zich ook nog wel wat gewichtig voor wil doen. Ik heb van mijn jonge jaren af met allerlei godsdienstige richtingen en liggingen kennis gemaakt. Men weet soms van het werk Gods zo'n mooi verhaal te maken, in het bijzonder ook wel als men over de weldaad van de rechtvaardigmaking spreekt. Maar het werk Gods wordt dan eigenlijk verlaagd tot mensenwerk, ja tot kinderspel. En wat men hiervan weet te vertellen, gaat met vele teksten gepaard. Men heeft er zelfs wel gehele avonden voor nodig om te vertellen hoe men dit alles beleefd heeft. Als het echter de Heere behaagt om de ziel tot een nadere kennis van het werk der verlossing te brengen, dan zal men over het eenvoudige van het Goddelijke werk zich te meer moeten verwonderen.
Och, ik wens u toe, dat de Heere u zo mocht willen leren en leiden door Zijn Geest. Dan hebt ge u niet kunnen behelpen met een oppervlakkig geredeneer van dat zien ook hebben is, maar zult u anderzijds ook bewaard blijven voor de strikken die op de weg gelegd worden door allerlei spitsvondigheden die de toets van de zuivere leer van Gods Woord en dus van de zuivere Gereformeerde of Reformatorische leer niet kunnen doorstaan. Houd u bij de eenvoudige leer van Gods Woord, zoals we die in de goede oude geschriften ons zien voorgesteld. In het bijzonder ook in deze laatste tijd mogen de goede oude geschriften me veel troost bieden. Dan vindt men de weg die men achter zich heeft liggen en de weg die men thans moet gaan, in die geschriften zich steeds voorgesteld. Zo trekken de goede geschriften van Hollandse en ook van Engelse schrijvers me bijzonder aan. We zijn het geestelijke leven dat er in hun tijd nog mocht zijn, al hebben ze over een gemis daarvan ook reeds moeten klagen, nu in het bijzonder toch zo kwijt. Die dierbare Persoon des Middelaars mogen we in die geschriften en ook uit wat we uit het geestelijk leven van die tijd kunnen lezen, toch op zulk een bijzondere wijze ons zien voorgesteld. En die Hem heeft, die heeft alles, maar die Hem mist, mist dan ook alles. De Heere geve ons daarom die onmisbare wasdom in de kennis en de genade van die gezegende Persoon!
Ik meen het nu hierbij wel te kunnen laten. De Heere stelle ons gebrekvolle geschrijf nog tot een zegen voor de ziel. Hartelijk gegroet en Gode bevolen!
Re: Long Reads
Ds. GH Kersten schreef:
Er is zoveel, dat op elkaar gelijkt in het offeren van Kaïn en Abel. Beiden bouwen een altaar; beiden nemen van het hunne; beiden offeren de enige, waarachtige God, Die hemel en aarde gemaakt heeft. Ook Kaïn geloofde, dat God is de Almachtige, die hemel en aarde onderhield. Ook Kaïn erkende dat de vrucht van het veld van God gegeven was, en wilde Hem deswege offerande brengen. Kaïn was geen atheïst. De scheidslijn loopt veel nauwer dan tussen godsdienstige mensen en godloochenaars. Ook Kaïn wilde niet zonder godsdienst zijn. Maar hem ontbrak het waar besef van zonde en schuld; en mitsdien alle zaligmakende kennis van het Vrouwenzaad. Hoe oppervlakkig is zulk een godsdienst; hoe koud! Zij zijn er, ook in onze dagen; in groten getale zelfs, die niet ongodsdienstig willen heten; Gode nog wel een offer waardig achten. Maar wat godsdienst is de hunne? Wat kennis is er van het Woord Gods? Van des mensen doodstaat in Adam? Droeve Kaïnsgodsdienst! Dwaze aanbidding buiten Christus. Vreselijk lot, dat hun wacht, die moedwillig zich verblinden en in hun eigen weg voorthollen. Vijanden van de God aller genade! Haters van de waarheid, "die in Jezus is!" Godsdienstigen zonder God!
Ontwaakt, gij die slaapt en staat op uit de dood en Christus zal over u lichten! Abel is zo geheel anders. Verbroken onder schuld en zonde, is Abels geloof niet alleen gevestigd op God als Schepper, maar bijzonder als Verlosser; op het Zaad van de vrouw, dat satans kop zou vermorzelen. Als een verlorene; als een zoon van Adam is hij uitgegaan door het geloof om Christus te zoeken, in Wie Hij alleen behoudenis zag. En dat lag uitgedrukt in de soort zijner offerande. Abel offerde door dood en bloedstorting, omdat eenmaal Christus door de dood Zijn volk verlossen zou; verzoening brengend tot de prijs van Zijn bloed. Zo openbaart Abel, in tegenstelling met Kaïn, de oefening van het waar, zaligmakend geloof. Immers dat geloof doet de verloren zondaar tot Christus vluchten. Hoe zullen wij Christus ooit door het geloof begeren, indien wij niet een gans verlorene in ons zelf zijn? Wil dat nu zeggen, dat God eerst in een zondaar begint te werken, als deze om God recht verlegen is, en naar Hem zoekt? Ganselijk niet! Ik kom met nadruk tegen die voorstelling, die men mij, (ik kan niet anders zien dan uit vijandschap tegen de bevindelijke waarheid) onlangs toedichtte. God vindt de zondaar in de staat des doods; als een vijand van Zijn Schepper en Formeerder; als één, die niet zalig worden wil; een geworpene op het vlakke des velds; een vijand van genade, die liever eeuwig verloren gaat, dan in Christus zalig te worden met verloochening van al zijn eigen werken. Die dode zondaar maakt God levend; die vijand verwint God door Zijn eeuwige liefde; dat Adamskind snijdt God de Heilige Geest af uit de oude stam en plant Hij over in Christus. Maar dat werk Gods, dat wij de wedergeboorte noemen, en waarin de zondaar lijdelijk is; dat levendmakend werk, dat geen voorbereiding kent, dewijl er geen voorbereiding voor de wedergeboorte bestaat; dat werk Gods, dat over de staat des zondaar tot diens eeuwig heil beslist, dat wil God Zijn volk doen kennen en verstaan door het geloof. En zal nu de zondaar in waarheid door het geloof tot Christus komen en Hem kennen tot Zijn zaligheid, dan is die ontdekking, die overreding, die armmaking, die afsnijding door de Heilige Geest nodig, die van alles doet afzien, en alleen Christus doet overhouden en tot Hem doet vluchten, Hem doet aannemen gelijk Hij van de Vader gegeven is tot de enige oorzaak van zaligheid.
Het is diep droevig, dat velen, die zich Gereformeerd noemen, deze leer bestrijden. Van het innerlijk leven toont men zich zeer vijandig. Zulk een ontdekking, zulk een bevinding van onze ellende is niet nodig; wij zijn in de kerk geboren; wij zijn gedoopt; wij deden een gereformeerde belijdenis; wij gaan ten avondmaal; wij geloven. Het heet dan ziekelijk te staan naar de rechte ontdekking, om als een arm zondaar gezaligd te worden; en gezond is dan het geloof, dat, van ware bevinding vreemd, in niets zich van het historiële onderscheidt. Tegen de oppervlakkigheid van deze leer ga een onophoudelijk protest op! De vrucht zelf is bitter, gelijk ieder in het jolig-Christendom waarnemen kan. Maar erger, duizenden zielen worden misleid voor die grote eeuwigheid.
O, roept het uit en houdt niet in, er is slechts één ware toevlucht tot Christus door het geloof; het is die, waarvan de Schrift in Abel het voorbeeld tekent; het is die van Gods arme volk. Verloren in zichzelf; afgebracht van alle werk van de wet, waarop de ziel hoopte; ten einde raad gebracht, omdat geen hulp of uitkomst blijkt, wil Christus zijn de toevlucht en Verlosser voor deze ellendigen. Hij nodigt ze zelf: "Komt tot Mij allen, die vermoeid en belast zijn". Voor geen duizend werelden zouden Gods kinderen deze oefening van het geloof, die tot Christus doet uitgaan, willen afstaan; ook niet al schimpt het harddravend Christendom van onze tijd ze voor ziekelijken; want Christus spreekt hen zalig: "Zalig zijn de armen van geest"; en hun offeranden des geloofs zijn Gode welbehaaglijk.
Re: Long Reads
Ziende dat vriend KDD nu inactief is lijkt het me toch goed dit geluid voort te zetten. Ik weet ook niet voor hoe lang. Maar laten we proberen om hier nog iets te plaatsen wat tot overdenking nuttig kan zijn. We hebben de bijdragen van KDD met name in dit topic, hogelijk gewaardeerd.
DE GROTE AFVAL
Dat u niemand verleide op enigerlei wijze, want die komt niet, tenzij dat eerst gekomen zij en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs.
2 Thess. 2 : 3.
Paulus schrijft over de komst van Christus ten gerichte. In onze tekst gaat het bijzonder over de grote afval die de komst van Christus vooraf gaat. Met de toenemende antichristelijke wereldmachten zal ook de afval grotelijks en steeds toenemen. Zie daarvan ook 1 Joh. 2:18 en 1 Joh. 4:3. On- en bijgeloof nemen toe.
De onvruchtbare en geesteloze tijden werken de afval in de hand.
Ook al de verwereldlijking, revolutie en oorlogen zijn vruchtbare bodem voor de afval.
Dwalingen en ketterijen, spotters en afvalligen zullen toenemen. Zij zijn soms in en behoren tot de Christelijke Kerk, maar in werkelijkheid zijn het vijanden en vervreemden van Christus en Zijn volk.
Wij leven nu in de tijd van de grote afval en zien ook velen zich afwenden van de ware religie. Er zullen vele „Heere Heere" roepers zijn, doch alleen met de lippen.
De wereld is in afval en de kerk in verval. Ook de oppervlakkige belijders hebben geen kracht tegen de grote afval en vooral als de kerk zal gebracht worden in consciëntiedwang zullen er vele afvallen.
Ja, wie zal in de grote verzoeking staande blijven zonder geloofskracht en geloofsoefening door Woord en Geest in Christus?
Deze tijden zijn door Gods Woord voorzegd te zullen komen. Alleen de ware religie, Gods Woord en Geest kunnen voor die afval bewaren.
Het is zeker dat de afval is en zal komen over de gehele aarde. Miljoenen zullen in die grote afval gegrepen worden.
Nu reeds zien we dat gehele volken van de ware God en Zijn dienst zijn afgevallen.
Christelijke natiën zijn en worden heidens. Gehele steden en dorpen, ook zelfs in ons Nederland, waar eertijds grote lichten, onze oudvaders, stonden, zijn afgevallen. Een droeve aanblik. De antichristelijke machten houden nu al miljoenen in hun greep vast.
Er zijn volken, die zuchten onder vervolging en verdrukking.
De jeugd wordt weggezogen door de sportverdwazing en de bioscoop verslaat zijn duizenden.
Het moderne leven en de wereldlijke mode verdringen Gods kerk en als we er niet voor bewaard worden gebeurt dat in de kerk. De geest van de tijd stompt alle eerbied voor God en Zijn dienst af.
Zorgeloosheid en verharding dragen ook het hunne bij aan de afval.
De wereld wordt overstroomd van vele valse religiën. Het zijn dan ook zeer gevaarlijke tijden. Alleen de ware religie en de zalig makende bewerking door Gods Geest bewaart ons.
Ook nu, voor deze tijd, geldt het: „En die volhardden zal tot het einde toe, zal zalig worden." De levendmaking, de ware bekering en verzoening met God in Christus zijn bewarend voor de afval.
De geloofsoefeningen zijn voor Gods kinderen dagelijks nodig om in de grote afval niet te vervallen door een dor, ingezonken geloofsleven. De groeiende afval van God en Zijn Woord, dienst en Zijn dag, is de weg van de ondergang.
Steeds neemt de stroom der afval een grotere bedding. Men wordt soms bang om het hart. Wat zal het einde zijn? En nog meer zullen er zijn die gaan breken met Gods ordinantiën. Elke verwaterde godsdienst leidt tot afval. Het heidendom neemt hand over hand toe.
Gelukkig is er in ons land nog een overblijfsel naar de verkiezende genade, zijn er nog van Gods lievelingen, leraars en ambtsdragers, dat is Gods eer en zaak. Werden deze leraars maar veel gedragen door gebed en liefde en al de ambtsdragers gewaardeerd.
Mochten de gemeenten het maar recht waarderen dat de eredienst er nog is. Al lang hadden de antichristelijke machten door de Goddelijke toelating de kerken kunnen sluiten en ons volk van Vaderlijke erve kunnen wegvoeren, de ware godsdienst op straffe van dood en ondergang kunnen verbieden.
Maar door de macht van Christus worden zij ten dele weerhouden. Eens zullen al de machten der hel over de kerk losgelaten worden om de kerk te zuiveren en te beproeven en in de schuld te zetten; maar ook om te verzoenen.
Elders op de wereld zijn reeds de antichristelijke machten aan het woeden tegen en doden van Gods kerk. Ook Nederland en West-Europa kunnen aan de beurt zijn, als de Heere dat wil en dat is verdiend.
Druk en vervolging is de wan waarin Gods kerk wordt geschud. Dat we toch schouder aan schouder gesteld mochten worden en dat we de ganse wapenrusting Gods mochten aandoen om gezamenlijk te kunnen staan tegen alle verleiding.
Dat Gods volk mocht zingen:
Ik zal, vol heldenmoed
Daar mij Gods hand behoedt
Tienduizenden niet vrezen,
Schoon ik van alle kant
Geweldig aangerand
En fel geprangd moog' wezen.
De Heere Jezus heeft alle macht in hemel en op aarde en Zijn voorbede is krachtig.
In Zijn koninklijke glorie bewaart Hij de Zijnen en zal niemand ze uit Zijn hand rukken. Wel kunnen zij vervallen maar nooit afvallen. Zij worden door de kracht des Heeren door het geloof in Christus bewaard. De Remonstranten leren een afval der heiligen maar daartegen hebben onze vaderen zich duidelijk uitgesproken in een der artikelen tegen de Remonstranten. Gods volk komt openbaar in de grote afval. Gods volk komt openbaar in de grote afval. Dat wij al de genademiddelen met een biddend hart mochten aankleven en liefhebben. Het geloof door de liefde is een sterk wapen tegen en in de grote afval. Mochten wij met de jeugd biddend liggen aan Gods genadetroon en dat zij bij de zuivere leer der zaligheid mochten blijven.
Dat er een Goddelijk gezag en glans gelegd mocht worden op Gods knechten, ambtsdragers en volk en op de gehele dienst van God. Bang is het op de aarde; steeds banger zal het worden.
Dat de Heere ons waarlijk een strijdende kerk deed zijn om éénmaal verlost te worden.
Zij het onze bede: „Uw koninkrijk kome", dat is: „Regeer ons alzo door Uw Woord en Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen. Bewaar en vermeerder Uwe kerk, verstoor de werken des duivels en alle heerschappij welke zich tegen U verheft, mitsgaders alle boze raadslagen die tegen Uw heilig Woord bedacht worden, totdat de volkomenheid Uws rijks kome, waarin Gij alles zult zijn in allen".
Scherpenzeel, B. Roest
Bron: Daniël 20-03-1953
DE GROTE AFVAL
Dat u niemand verleide op enigerlei wijze, want die komt niet, tenzij dat eerst gekomen zij en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs.
2 Thess. 2 : 3.
Paulus schrijft over de komst van Christus ten gerichte. In onze tekst gaat het bijzonder over de grote afval die de komst van Christus vooraf gaat. Met de toenemende antichristelijke wereldmachten zal ook de afval grotelijks en steeds toenemen. Zie daarvan ook 1 Joh. 2:18 en 1 Joh. 4:3. On- en bijgeloof nemen toe.
De onvruchtbare en geesteloze tijden werken de afval in de hand.
Ook al de verwereldlijking, revolutie en oorlogen zijn vruchtbare bodem voor de afval.
Dwalingen en ketterijen, spotters en afvalligen zullen toenemen. Zij zijn soms in en behoren tot de Christelijke Kerk, maar in werkelijkheid zijn het vijanden en vervreemden van Christus en Zijn volk.
Wij leven nu in de tijd van de grote afval en zien ook velen zich afwenden van de ware religie. Er zullen vele „Heere Heere" roepers zijn, doch alleen met de lippen.
De wereld is in afval en de kerk in verval. Ook de oppervlakkige belijders hebben geen kracht tegen de grote afval en vooral als de kerk zal gebracht worden in consciëntiedwang zullen er vele afvallen.
Ja, wie zal in de grote verzoeking staande blijven zonder geloofskracht en geloofsoefening door Woord en Geest in Christus?
Deze tijden zijn door Gods Woord voorzegd te zullen komen. Alleen de ware religie, Gods Woord en Geest kunnen voor die afval bewaren.
Het is zeker dat de afval is en zal komen over de gehele aarde. Miljoenen zullen in die grote afval gegrepen worden.
Nu reeds zien we dat gehele volken van de ware God en Zijn dienst zijn afgevallen.
Christelijke natiën zijn en worden heidens. Gehele steden en dorpen, ook zelfs in ons Nederland, waar eertijds grote lichten, onze oudvaders, stonden, zijn afgevallen. Een droeve aanblik. De antichristelijke machten houden nu al miljoenen in hun greep vast.
Er zijn volken, die zuchten onder vervolging en verdrukking.
De jeugd wordt weggezogen door de sportverdwazing en de bioscoop verslaat zijn duizenden.
Het moderne leven en de wereldlijke mode verdringen Gods kerk en als we er niet voor bewaard worden gebeurt dat in de kerk. De geest van de tijd stompt alle eerbied voor God en Zijn dienst af.
Zorgeloosheid en verharding dragen ook het hunne bij aan de afval.
De wereld wordt overstroomd van vele valse religiën. Het zijn dan ook zeer gevaarlijke tijden. Alleen de ware religie en de zalig makende bewerking door Gods Geest bewaart ons.
Ook nu, voor deze tijd, geldt het: „En die volhardden zal tot het einde toe, zal zalig worden." De levendmaking, de ware bekering en verzoening met God in Christus zijn bewarend voor de afval.
De geloofsoefeningen zijn voor Gods kinderen dagelijks nodig om in de grote afval niet te vervallen door een dor, ingezonken geloofsleven. De groeiende afval van God en Zijn Woord, dienst en Zijn dag, is de weg van de ondergang.
Steeds neemt de stroom der afval een grotere bedding. Men wordt soms bang om het hart. Wat zal het einde zijn? En nog meer zullen er zijn die gaan breken met Gods ordinantiën. Elke verwaterde godsdienst leidt tot afval. Het heidendom neemt hand over hand toe.
Gelukkig is er in ons land nog een overblijfsel naar de verkiezende genade, zijn er nog van Gods lievelingen, leraars en ambtsdragers, dat is Gods eer en zaak. Werden deze leraars maar veel gedragen door gebed en liefde en al de ambtsdragers gewaardeerd.
Mochten de gemeenten het maar recht waarderen dat de eredienst er nog is. Al lang hadden de antichristelijke machten door de Goddelijke toelating de kerken kunnen sluiten en ons volk van Vaderlijke erve kunnen wegvoeren, de ware godsdienst op straffe van dood en ondergang kunnen verbieden.
Maar door de macht van Christus worden zij ten dele weerhouden. Eens zullen al de machten der hel over de kerk losgelaten worden om de kerk te zuiveren en te beproeven en in de schuld te zetten; maar ook om te verzoenen.
Elders op de wereld zijn reeds de antichristelijke machten aan het woeden tegen en doden van Gods kerk. Ook Nederland en West-Europa kunnen aan de beurt zijn, als de Heere dat wil en dat is verdiend.
Druk en vervolging is de wan waarin Gods kerk wordt geschud. Dat we toch schouder aan schouder gesteld mochten worden en dat we de ganse wapenrusting Gods mochten aandoen om gezamenlijk te kunnen staan tegen alle verleiding.
Dat Gods volk mocht zingen:
Ik zal, vol heldenmoed
Daar mij Gods hand behoedt
Tienduizenden niet vrezen,
Schoon ik van alle kant
Geweldig aangerand
En fel geprangd moog' wezen.
De Heere Jezus heeft alle macht in hemel en op aarde en Zijn voorbede is krachtig.
In Zijn koninklijke glorie bewaart Hij de Zijnen en zal niemand ze uit Zijn hand rukken. Wel kunnen zij vervallen maar nooit afvallen. Zij worden door de kracht des Heeren door het geloof in Christus bewaard. De Remonstranten leren een afval der heiligen maar daartegen hebben onze vaderen zich duidelijk uitgesproken in een der artikelen tegen de Remonstranten. Gods volk komt openbaar in de grote afval. Gods volk komt openbaar in de grote afval. Dat wij al de genademiddelen met een biddend hart mochten aankleven en liefhebben. Het geloof door de liefde is een sterk wapen tegen en in de grote afval. Mochten wij met de jeugd biddend liggen aan Gods genadetroon en dat zij bij de zuivere leer der zaligheid mochten blijven.
Dat er een Goddelijk gezag en glans gelegd mocht worden op Gods knechten, ambtsdragers en volk en op de gehele dienst van God. Bang is het op de aarde; steeds banger zal het worden.
Dat de Heere ons waarlijk een strijdende kerk deed zijn om éénmaal verlost te worden.
Zij het onze bede: „Uw koninkrijk kome", dat is: „Regeer ons alzo door Uw Woord en Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen. Bewaar en vermeerder Uwe kerk, verstoor de werken des duivels en alle heerschappij welke zich tegen U verheft, mitsgaders alle boze raadslagen die tegen Uw heilig Woord bedacht worden, totdat de volkomenheid Uws rijks kome, waarin Gij alles zult zijn in allen".
Scherpenzeel, B. Roest
Bron: Daniël 20-03-1953
© -DIA- 33.630 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: Long Reads
INSLUIPENDE DWALINGEN
In een preek van wijlen ds. J. van Haaren, uit het boek Judas, (er is hieruit ook al door een vriend geciteerd), lezen over hoe dwalingen, schijnbaar kleine verschillen, toch alertheid vereisen. Ik citeer hier een klein stukje
"...Zó kan een dwaling al ontzaglijk veel verwoest hebben voor men er erg in krijgt. Want het is met een dwaling net als met de kanker. Die vreselijke ziekte kan het hele lichaam aantasten zonder dat men het bemerkt en zonder dat men er last van heeft. Men voelt zich goed en waant zich gezond. Maar als de ziekte openbaar wordt, is het veelal te laat. Dan heeft die verderfelijke kwaal zich al uitgezaaid over het gehele lichaam. Nu, zo is het ook met een dwaling. We denken aan de oude Christelijke kerk. Welk een lange en bange strijd is er gestreden over de Godheid van Christus. En het ging maar over één lettertje. Het ging namelijk over de woorden, en laten wij ze maar in het Grieks noemen dan hoort u het zelf, het ging over de woorden: "Homo-ousios" en "Homoi ousios". Moet men daar nu over twisten? Wat doet het ertoe of Christus Homo- of Homoiousios is? Wat maakt dat nu uit? En in het Nederlands is het verschil ook niet zó groot, want het gaat er over of Christus eenswezens is met de Vader en de Heilige Geest, of dat Hij gelijkvormig is aan de Vader en de Heilige Geest. 't Lijkt echt niet zo belangrijk op het eerste gezicht. Och, wat een muggenzifterij! Toch komt het hier wel op dat éne lettertje aan, want te belijden, dat de Zoon eenswezens is met de Vader en de Heilige Geest staat beslist niet op één lijn met de belijdenis, dat Hij gelijkvormig is aan de Vader en de Heilige Geest. Immers, als Christus gelijkvormig is aan de Vader en de Heilige Geest dan staat Hij net een trapje lager dan de Vader. Dan is Hij net geen God. O, als onze vaderen destijds niet direct ingegrepen hadden, toen Arius met z'n verderfelijke leer kwam, waardoor hij de Godheid van Christus aantastte, dan zou de leer der zaligheid, de leer van onze gemene zaligheid teloor gegaan zijn. En hoe sluw en arglistig was Arminius. Ach, het ging uiteindelijk maar over een accentverschil in de prediking. Het was maar een kleinigheid. Het ging over de gunning. Arminius gunde de gehele gemeente ja, alle mensen de zaligheid. 't Ging over het aanbod van genade, meer niet. Maar inmiddels verzweeg hij en later verloochende hij de doodsstaat van de mens. Wat zou er van de christelijke kerk geworden zijn, als onze vaderen in 1618 en 1619 niet ingegrepen hadden? Kleinigheden! Op de Haagse synode van 1816 ging het ook over zo'n klein woordje. De kandidaten tot de Heilige Dienst des Woords moesten de belijdenisgeschriften ondertekenen. (dat gebeurt nog steeds). Ze ondertekenden die belijdenisgeschriften omdat (quia) ze overeenstemden met het Woord van God. Maar in 1816 werd het woordje quia (omdat) geschrapt en vervangen door het woordje "quatenus" (voor zover) De belijdenisgeschriften werden dus ondertekend voor zover ze overeenstemden met het Woord van God. Maar is dat nu zo verschrikkelijk? Quia of Quatenus? Omdat of, voor zover? Het was maar een kleine verandering, wat geeft dat nu? Moet men zich daar druk over maken? Maar wat al rampzalige gevolgen heeft het gehad. Want daar werd de kiem gelegd van de leervrijheid, van het zich losmaken van de belijdenisgeschriften. Welnu, Judas heeft noodzaak gezien aan de gemeenten in Klein-Azië wat anders te schrijven, dan hij van plan was. Hij is een trouwe wachter op Sions muren geweest. Hij zag in de verte het gevaar. En aanstonds slaat hij alarm. Daar was moed voor nodig. Men moet er maar eens voor geplaatst worden! Denk erom dat men dan op een enorme tegenstand te rekenen heeft. Want hoe zullen die mensen daar in Klein-Azië erop reageren? De één zal zeggen: "Het is een loos alarm! Wat een kleinzielig iemand, wat bekrompen, wat denkt die man achterlijk." Anderen zullen zeggen: "Kijk eens wat een smerige verdachtmaking! Dat is nou puur gebrek aan broederlijke liefde." We weten niet hoe het Judas verging, of hij op veel verzet gestuit is of niet. Maar ongetwijfeld zullen de ketters en hun aanhangers zich fel geweerd hebben. We weten hoe Paulus verdacht is gemaakt door z'n tegenstanders. We weten hoe het met Luther gegaan is, die gedaagd werd voor de Rijksdag. Wij weten hoe het met Calvijn gegaan is en hoe het met ds. De Cock afgelopen is. We weten hoe het met ds. Ledeboer gegaan is. En zo zouden we door kunnen gaan. Het is een zegen, geliefden, als er trouwe wachters mogen staan op Sions 'muren. Het is een zegen als u trouw gewaarschuwd wordt, gemeente. Als er knechten zijn, die er niet op uit zijn om bij u in het gevlij te komen. Wanneer er knechten zijn die er niet op uit zijn om u stroop om de mond te smeren. Die er niet op uit zijn om mensen te behagen, maar die er op uit zijn om God te behagen. En daarom uw welzijn zoeken en het welzijn van Gods Kerk. Het zijn vooral de dienaren des Woords die moeten waken, voor uwe zielen. En daarom is het dat zij in hun prediking zich in moeten spannen om zo mogelijk u te raken. En dan kan het niet anders of die prediking houdt verband met de ligging van de gemeente. Gevolg hiervan is, dat de prediking soms vlijmscherp is en diep ontdekkend. Zo'n prediking doet u pijn. Maar als die prediking u pijn doet, betekent het, dat de, preek u raakte! En zo dient die prediking uw welzijn. Maar Gods knechten moeten niet alleen de ligging van de gemeente kennen, maar ook de geest des tijds. Daarvoor hebben ze de gemeente te waarschuwen. Nee niet alleen voor oude dwalingen uit 16- of 1700, maar ze moeten ook weten waar het vandaag over gaat, want satan gaat ook nu rond als een engel des lichts, en we zien ook vandaag z'n verwoestend werk voor onze ogen, waar kerken der Reformatie en der Nadere Reformatie in puin storten, omdat ze van het fundament der apostelen en profeten afgegleden zijn. We zien zijn verwoestend werk niet alleen op het terrein van Gods Kerk, maar ook in de maatschappij en in het gezin. O, dat omverwerpen van alle gezag. Dat lasteren van het hoogste en van het heiligste; die verschrikkelijke emancipatie, nee, niet slechts van de vrouw, maar de verschrikkelijke emancipatie van het boze, goddeloze vlees. Wij horen de revolutiekreet: "Laat ons Zij banden verscheuren en Zijn touwen van ons werpen! Zouden we daar niet met grote ernst tegen moeten waarschuwen? En zou het ons niet passen om te waken en te bidden? Welnu geliefden, Judas ijvert voor de gemeenten uit liefde tot hun welzijn. Daarom vermaant hij hen om te strijden voor het geloof dat eenmaal de heiligen overgeleverd is."
In een preek van wijlen ds. J. van Haaren, uit het boek Judas, (er is hieruit ook al door een vriend geciteerd), lezen over hoe dwalingen, schijnbaar kleine verschillen, toch alertheid vereisen. Ik citeer hier een klein stukje
"...Zó kan een dwaling al ontzaglijk veel verwoest hebben voor men er erg in krijgt. Want het is met een dwaling net als met de kanker. Die vreselijke ziekte kan het hele lichaam aantasten zonder dat men het bemerkt en zonder dat men er last van heeft. Men voelt zich goed en waant zich gezond. Maar als de ziekte openbaar wordt, is het veelal te laat. Dan heeft die verderfelijke kwaal zich al uitgezaaid over het gehele lichaam. Nu, zo is het ook met een dwaling. We denken aan de oude Christelijke kerk. Welk een lange en bange strijd is er gestreden over de Godheid van Christus. En het ging maar over één lettertje. Het ging namelijk over de woorden, en laten wij ze maar in het Grieks noemen dan hoort u het zelf, het ging over de woorden: "Homo-ousios" en "Homoi ousios". Moet men daar nu over twisten? Wat doet het ertoe of Christus Homo- of Homoiousios is? Wat maakt dat nu uit? En in het Nederlands is het verschil ook niet zó groot, want het gaat er over of Christus eenswezens is met de Vader en de Heilige Geest, of dat Hij gelijkvormig is aan de Vader en de Heilige Geest. 't Lijkt echt niet zo belangrijk op het eerste gezicht. Och, wat een muggenzifterij! Toch komt het hier wel op dat éne lettertje aan, want te belijden, dat de Zoon eenswezens is met de Vader en de Heilige Geest staat beslist niet op één lijn met de belijdenis, dat Hij gelijkvormig is aan de Vader en de Heilige Geest. Immers, als Christus gelijkvormig is aan de Vader en de Heilige Geest dan staat Hij net een trapje lager dan de Vader. Dan is Hij net geen God. O, als onze vaderen destijds niet direct ingegrepen hadden, toen Arius met z'n verderfelijke leer kwam, waardoor hij de Godheid van Christus aantastte, dan zou de leer der zaligheid, de leer van onze gemene zaligheid teloor gegaan zijn. En hoe sluw en arglistig was Arminius. Ach, het ging uiteindelijk maar over een accentverschil in de prediking. Het was maar een kleinigheid. Het ging over de gunning. Arminius gunde de gehele gemeente ja, alle mensen de zaligheid. 't Ging over het aanbod van genade, meer niet. Maar inmiddels verzweeg hij en later verloochende hij de doodsstaat van de mens. Wat zou er van de christelijke kerk geworden zijn, als onze vaderen in 1618 en 1619 niet ingegrepen hadden? Kleinigheden! Op de Haagse synode van 1816 ging het ook over zo'n klein woordje. De kandidaten tot de Heilige Dienst des Woords moesten de belijdenisgeschriften ondertekenen. (dat gebeurt nog steeds). Ze ondertekenden die belijdenisgeschriften omdat (quia) ze overeenstemden met het Woord van God. Maar in 1816 werd het woordje quia (omdat) geschrapt en vervangen door het woordje "quatenus" (voor zover) De belijdenisgeschriften werden dus ondertekend voor zover ze overeenstemden met het Woord van God. Maar is dat nu zo verschrikkelijk? Quia of Quatenus? Omdat of, voor zover? Het was maar een kleine verandering, wat geeft dat nu? Moet men zich daar druk over maken? Maar wat al rampzalige gevolgen heeft het gehad. Want daar werd de kiem gelegd van de leervrijheid, van het zich losmaken van de belijdenisgeschriften. Welnu, Judas heeft noodzaak gezien aan de gemeenten in Klein-Azië wat anders te schrijven, dan hij van plan was. Hij is een trouwe wachter op Sions muren geweest. Hij zag in de verte het gevaar. En aanstonds slaat hij alarm. Daar was moed voor nodig. Men moet er maar eens voor geplaatst worden! Denk erom dat men dan op een enorme tegenstand te rekenen heeft. Want hoe zullen die mensen daar in Klein-Azië erop reageren? De één zal zeggen: "Het is een loos alarm! Wat een kleinzielig iemand, wat bekrompen, wat denkt die man achterlijk." Anderen zullen zeggen: "Kijk eens wat een smerige verdachtmaking! Dat is nou puur gebrek aan broederlijke liefde." We weten niet hoe het Judas verging, of hij op veel verzet gestuit is of niet. Maar ongetwijfeld zullen de ketters en hun aanhangers zich fel geweerd hebben. We weten hoe Paulus verdacht is gemaakt door z'n tegenstanders. We weten hoe het met Luther gegaan is, die gedaagd werd voor de Rijksdag. Wij weten hoe het met Calvijn gegaan is en hoe het met ds. De Cock afgelopen is. We weten hoe het met ds. Ledeboer gegaan is. En zo zouden we door kunnen gaan. Het is een zegen, geliefden, als er trouwe wachters mogen staan op Sions 'muren. Het is een zegen als u trouw gewaarschuwd wordt, gemeente. Als er knechten zijn, die er niet op uit zijn om bij u in het gevlij te komen. Wanneer er knechten zijn die er niet op uit zijn om u stroop om de mond te smeren. Die er niet op uit zijn om mensen te behagen, maar die er op uit zijn om God te behagen. En daarom uw welzijn zoeken en het welzijn van Gods Kerk. Het zijn vooral de dienaren des Woords die moeten waken, voor uwe zielen. En daarom is het dat zij in hun prediking zich in moeten spannen om zo mogelijk u te raken. En dan kan het niet anders of die prediking houdt verband met de ligging van de gemeente. Gevolg hiervan is, dat de prediking soms vlijmscherp is en diep ontdekkend. Zo'n prediking doet u pijn. Maar als die prediking u pijn doet, betekent het, dat de, preek u raakte! En zo dient die prediking uw welzijn. Maar Gods knechten moeten niet alleen de ligging van de gemeente kennen, maar ook de geest des tijds. Daarvoor hebben ze de gemeente te waarschuwen. Nee niet alleen voor oude dwalingen uit 16- of 1700, maar ze moeten ook weten waar het vandaag over gaat, want satan gaat ook nu rond als een engel des lichts, en we zien ook vandaag z'n verwoestend werk voor onze ogen, waar kerken der Reformatie en der Nadere Reformatie in puin storten, omdat ze van het fundament der apostelen en profeten afgegleden zijn. We zien zijn verwoestend werk niet alleen op het terrein van Gods Kerk, maar ook in de maatschappij en in het gezin. O, dat omverwerpen van alle gezag. Dat lasteren van het hoogste en van het heiligste; die verschrikkelijke emancipatie, nee, niet slechts van de vrouw, maar de verschrikkelijke emancipatie van het boze, goddeloze vlees. Wij horen de revolutiekreet: "Laat ons Zij banden verscheuren en Zijn touwen van ons werpen! Zouden we daar niet met grote ernst tegen moeten waarschuwen? En zou het ons niet passen om te waken en te bidden? Welnu geliefden, Judas ijvert voor de gemeenten uit liefde tot hun welzijn. Daarom vermaant hij hen om te strijden voor het geloof dat eenmaal de heiligen overgeleverd is."
© -DIA- 33.630 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: Long Reads
Onderwijs over een gedachte waar ook hier op de forum veel over gesproken is:
Isaac Ambrosius schreef:
Laat ons Jezus gelijkvormig worden met betrekking tot deze grote zaak van Zijn menswording. Het zien op Jezus brengt dit mede en veroorzaakt dit. Het zien van God zal ons Gode gelijk maken en het zien van Christus zal ons Christus gelijk maken, want zoals een spiegel niet gehouden kan worden in de zon, zonder de zonnestralen te weerkaatsen, zo laat God niemand toe tot het aanschouwen van Zijn aangezicht, of Hij verandert hem naar Zijn eigen gelijkenis door de bestraling van Zijn licht. Christus laat niemand neerdalen in de diepte van Zijn heerlijke en gezegende menswording, of Hij brengt daarmee vandaan enige zoete indrukken van een aanhangende en veranderde natuur.
Kom dan, laat ons nog ingaan in Zijn menswording, opdat wij Jezus gelijkvormig en evengelijk mogen worden in dit opzicht.
Maar waarin bestaat deze gelijkvormigheid of gelijkheid met Jezus?
Ik antwoord, in deze stukken:
1. Christus was ontvangen in Maria door de Heilige Geest. Zo moet Christus ook in ons ontvangen worden door dezelfde Heilige Geest. Tot dit doel wordt het zaad van het Woord in ons geworpen en de beginselen van de genade worden door de Heilige Geest in onze harten uitgestort: Hij heeft ons gebaard door het Woord, (Jak. 1:18). Hoe gering, verachtelijk en zwak de mensen het ook beoordelen, toch heeft God geen ander middel verordineerd om het geestelijk leven in ons te brengen, dan op deze wijze: "Waar geen profetie is, gaat het volk verloren", waar geen prediking is, daar is een zwaarder oordeel dan dat van Egypte was, toen er in alle huizen een dode gevonden werd. Door het Woord en de Geest wordt het zaad van allerlei genade tevens in onze harten gezaaid, en dat in ons hart opgesloten zijnde, is Christus onmiddellijk in ons hart ontvangen. Betreffend deze geestelijke ontvangenis of het aannemen van Christus in ons, wordt een gewichtige vraag voorgesteld: of het wel mogelijk is voor een mens om te onderscheiden hoe iets dergelijks tot stand gebracht wordt. Die het ontkennen, gebruiken deze plaatsen: "Uw leven is met Christus verborgen in God," (Kol. 3:3). "De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid. Maar gij weet niet, vanwaar hij komt en waar hij heengaat," (Joh. 3:8). Het is een wonderlijke, verborgen en geheime ontvangenis. De Heilige Geest heeft de staat van ons onwedergeboren zijn, waarin Christus ons gevonden heeft, uitgedrukt met de naam van dood (Ef. 2:1), zodat het noodgedwongen zo onmogelijk voor ons moet zijn, om te weten hoe die gewerkt wordt, als het onmogelijk is voor iemand om te weten hoe hij zijn eigen leven heeft ontvangen.
Sommigen zeggen dat de eerste daad van de instorting, of het ontvangen van Christus, of de genade (het komt alles op één uit) in één ogenblik gewerkt wordt en niet met trappen, en daarom is het onmogelijk de wijze te onderscheiden.
En toch stemmen wij toe dat wij onderscheiden kunnen beide de voorbereidingen tot de genade en de eerste werkingen van de genade.
a. De voorbereidingen tot de genade kunnen onderscheiden worden. Dit zijn die schrik en geestelijke strijd, die menigmaal aan het werk van de wedergeboorte voorafgaat. Dat kan vergeleken worden met het maken van het metaal voor het is gesmolten en gegoten in de aarde om zijn gedaante te verkrijgen, nu, met behulp van de natuurlijke reden kan iemand deze dingen onderscheiden.
b. Veel meer kunnen de eerste bewegingen en werkingen van de genade onderscheiden worden door iemand die werkelijk is wedergeboren, omdat in hem zijn geest tegelijk werkt met de Geest van Christus. Die werkingen zijn: droefheid over de zonde als zonde, een oprecht zoeken naar vertroosting, en een hongerende begeerte naar Christus en Zijn verdiensten. Ook denk ik niet dat het onmogelijk is voor een wedergeboren mens, om het eerste neerdalen van de Geest in de ziel te voelen, want dit kan zelfs het gevoelen zo meebrengen dat het gemakkelijk onderscheiden kan worden, alhoewel wij dit niet altijd zien, noch gewoonlijk ook zien. Het is waar dat de gave van het geestelijke leven, en de gave om dit te gevoelen, twee onderscheiden werkingen van de Geest zijn. Maar wie kan ontkennen dat deze twee werkingen niet zouden kunnen samen gaan, hoewel ze niet altijd samen gaan? Maar hoe het ook zij, zo kan toch in zulke personen, als in het beginsel van de wedergeboorte, gevoeld worden dat zij zijn in de staat van de wedergeboorte. Dit besluit staat vast, te weten: zij kunnen weten wat in hen gewerkt is, maar hoe het gewerkt is, dat kunnen zij niet weten noch verstaan. Wij voelen de wind wel en worden hem gewaar in zijn bewegingen en werkingen, maar om de oorsprong daarvan te beschrijven zijn wij niet bij machte. Sommigen menen dat de wind ontstaat uit de beweging van de lucht, anderen uit de dampen van de aarde, maar geen van beide meningen is zeker, zo is het ook met de manier van deze ontvangenis, of lijdelijke ontvanging van Christus en de genade in onze harten, wij weten niet hoe dit gewerkt is, maar het is voor ons nodiger te weten dát het in ons gewerkt is.
Laat ons zien op deze gelijkvormigheid dat, zoals Christus in Maria door de Heilige Geest is ontvangen geweest, Hij zo ook, in een geestelijke zin, door diezelfde Heilige Geest in onze harten moet ontvangen worden.
Re: Long Reads
Ds. A. Vergunst schreef:
Gode rekenschap geven
Zo dan, een iegelijk van ons zal voor zichzelf Gode rekenschap geven. Romeinen 14 : 12
Paulus heeft de gemeente onderwezen in de gronden van de christelijke waarheid. In het bijzonder in de brief aan de gemeente van Rome heeft hij die uiteengezet, opdat de gemeente deze tot haar bevestiging in de waarheid kunnen geen verschillen geduld worden. De afwijkers er van worden als goddeloze dwaalleraars aangeduid en de gemeenten worden gewaarschuwd om hun bedriegelijke leringen te verwerpen.
Êr zijn echter ook verschillende aangelegenheden, die van minder gewicht zijn. In die aangelegenheden dringt de apostel op onderlinge verdraagzaamheid aan. Er worden er in het hoofdstuk, waarvan wij een gedeelte overdenken, verschillende genoemd. Er zijn verschillen van inzcht over het al of niet eten van alle dingen in verband met de oude Joodse spijswetten; er is verschil van gedachte over feestdagen. De christenen die uit de Joden waren, hielden zich bij voorkeur aan de oude overgeleverde gewoonten van de Joden, en de christenen, dir uit de heidenen waren, deden dit bij voorkeur niet. Daarom is het zo verstaanbaar, dat over deze verschillen van inzicht allerlei spanningen in de gemeente ontfetaan. Daarom schrijft de apostel daar ook over in deze brief. Met hoe grote wijsheid blijkt toch
Met hoe grote wijsheid blijkt toch deze apostel des Heeren begaafd te zijn. Als het op de gronden der waarheid aankomt, dan spreekt hij krachtig tot veroordeling van hen, die het kruis van Christus tegenstaan. Als het echter aankomt op bepaalde gewoonten en gedragingen, dan is de apostel mild in zijn oordeel en wil hij niet, dat degene, die zwak is in het geloof, reden tot ergernis gegeven wordt. Daarom dringt hij er op aan, dat niet de één de ander veroordele, noch verachte. En in dit verband zegt hij: „Zo dan een iegelijk van ons zal voor zichzelf Gode rekenschap geven".
Deze vermaning moet aan ons leven heilige ernst geven. Het is alsof de apostel zeggen wil: Gedenk, dat gij niet met mensen, maar met de Heere in rekening staat en dat gij eenmaal van al uw doen en laten voor Hem rekenschap zult afleggen. Laat dat u dan ook aansporen tot een heilige levensernst. Laten wij deze vermaning ter harte nemen en daartoe dit woord in deze meditatie eens wat nader overdenken. Reeds Salomo wijst er op, dat wij voor het gericht Gods eenmaal rekenschap zullen geven van alle dingen, die wij gedaan en nagelaten hebben. De gehele Schrift spreekt daarover voortdurendi
Hoe dat gericht en dat rekenschap geven plaats vinden zal, weten wij niet. Het is ook niet nodig om dat te weten. De Schrift maakt niet allerlei dingen aan ons bekend, die wij wel gaarne eens zouden willen weten en die soms voor deze of gene voorwerpen van bespiegeling of discussie zijn. De Schrift is ons niet gegeven om onze nieuwsgieAgheid te bevredigen, maar om ons zoveel van God en onze eeuwige zaligheid ons van node is te weten. Laat het derhalve voor ons genoeg zijn, dat er een ogenblik komen zal, waarop wij voor de Rechter van hemel en aarde zwUen geplaatst zijn en waarop wij rekenschap zullen moeten geven.
Wie' onzer zal in die onderzoeking des Heeren kunnen bestaan? Zou het dan niet van ons allen gelden: „Geteld, geteld, gewogen en te licht bevonden?" Als er in die ure voor ons geen Borg is, dan zal het voor ons allen schrikkelijk aflopen. De kerk des Heeren mag echter weten en wel door het geloof, dat er Eén voor hen in het gericht Gods gestaan heeft, waardoor zij in het gericht zal vrijgesproken worden. Gelukkig zijn zij, die door dat geloof der uitverkorenen Gods, in Sions eeuwige Verlosser een vaste en eeuwige schuilplaats gevonden hebben. Maar daarover doet ons echter deze meditatie niet in het bijzonder handelen. Het gaat er hier over, dat wij in al onze gedragingen ons moeten laten leiden door deze wetenschap, eenmaal Gode er rekenschap van te kunnen geven.
Hoe zou deze wetenschap aan ons handelen niet immer een heilige ernst moeten geven. Zoveel wordt om mensen gedaan of om mensen gelaten, zonderdat wij beseffen, waarom wij iets wel of niet doen. Het waren minder gewichtige punten, waarover het in deze ging en die laat de apostel aan een ieders consciëntie over.
Er staat m het vijfde vers van dit hoofdstuk, dat een ieder in zijn eigen gemoed ten yoUe verzekerd moet zijn. Wij weten, dat velen een schromelijk misbruik van deze woorden maken om zich aan alle broederlijke vermaan te onttrekken en zich op de eigen consciëntie beroepen als de regel, waardoor hun gedragingen geleid worden. De consciëntie van sommigen blijkt echter een bedriegelijke norm te zijn. De consciëntie kan alleen in de vreze Gods klaar en duidelijk reageren; een consciëntie, die in de vreze Gods aan de wet des Heeren verbonden is en sprekend en aanklagend tegen ons optreedt wanneer de wet des Heeren als de wet der liefde verbroken wordt. Daarom moet ook nadrukkelijk aan vers vijf van dit hoofdstuk vers twaalf verbonden worden, zodat wel een iegelijk in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd zijn moet, maar ook in zijn eigen gemoed het besef omdrage, dat wij eenmaal Gode rekenschap geven moeten. Ik meen te mogen zeggen, dat wij,
Ik meen te mogen zeggen, dat wij, wanneer wij deze twee zaken gedurig bedenken, wij heel veel dingen niet zo lichtvaardig zullen kunnen doen, als "deze nu maar al te dikwijls blijken gedaan te kunnen worden. Daarom kunnen wij nimmer genoeg beseffen, wat het betekent, dat wij Gode rekenschap geven is dan niet alleen pas aan de andere zijde van het graf, maar wanneer wij het besef daarvan gedurig omdragen, dan zal dat gedurig plaats vinden en zal het ons met levensernst bezetten, die niet uit wettische dienstbaarheid voortvloeit, maar uif de vreze Gods.
Die vreze Gods veracht ook niet zonder meer het gevoelen van de broeders, die zwak zijn in het geloof, zoals de apostel zegt. Want wij staan dan niet lichtvaardig klaar met ons oordeel over de ander, die anders doet, maar zullen wel terdege met het gevoelen van die rekening houden, omdat wij hem niet enige aanstoot geven willen of ergernis willen verwekken.
Wij moeten dit woord van de apostel dus wel terdege ter harte nemen in ons ganse leven en bedenken, ook in ons leven met onze broeder, dat wij niet moeten gereed staan met ons veroordelend spreken over de broeder, die God ons doet ontmoeten en die uit zwakheid zich aan die dingen onthoudt, die gij doet; maar laat het in uw hart toch leven, dat gij van uw handelen de Heere rekenschap zult geven. Is het zo, dat gij zeggen moogt, dat ten aanzien van die dingen, waarover het dan gaat, gij dat kunt doen, niet omdat er gerechtigheden in u zijn, maar omdat ge die met de regel van de wet der liefde niet strijdig acht, dan nog behoort ge u af te vragen of het doen van die dingen zo-gewichtig is, dat ge daarom uw broeder zoudt moeten ergeren. We willen dit aan de hand van een voorbeeld duidelijk maken.
Paulus zegt, dat hij alle voedsel een gave Gods acht. Alle spijs is goed, met dankzegging genomen zijnde. Toch zal hij, indien hij met de Joden samen is, geen varkensvlees eten.
Is er in dat eten op zichzelf aangemerkt iets verkeerds? Neen, Paulus weet, dat al die ceremoniële spijswetten slechts een voorbijgaande betekenis hadden en met de komst van de Heere Jezus Christus volbracht zijn. Toch weet hij, dat hij zondigt door te eten en daardoor zijn broeder een ergernis te geven. Daarom zal hij geen vlees eten en met de Joden een Jood zijn. Niet omdat in dat al of niet vlees eten waarde was, maar omdat er wel waarde is in het geen ergernis geven om het geweten van de broeder. Dat is de gedachte van de apostel. Deze geeft hij in zijn apostolisch vermaan door tot onderwijs van de gemeente Gods van alle eeuwen.
Geve de Heere ons iets van die geest der ootmoedigheid, waardoor wij in het leven iets van deze gezindheid openbaren, want dan zal de liefde bloeien, waarop de Heere Zijn zegen geeft.