Waar heb je dit citaat gevonden?J.C. Philpot schreef: ↑22 feb 2025, 11:25 Wat heeft Gods reddende arm een grote lengte! U bent nog binnen Zijn bereik. Probeer niet de lengte te meten en te bepalen, zoals sommigen menen te moeten doen. Met uw korte armen kunt u God niet bereiken, maar denk daarom niet dat u ook buiten Zijn bereik bent.
Ds. J. Bunyan
Gelezen (geloofsopbouwend)
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
- J.C. Philpot
- Berichten: 10261
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Ik las het in een kerbode. Maar je kunt het origineel hier vinden:
https://www.biblebb.com/files/bunyan/unsearchable.htm
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Deuteronomium 33 vers 27J.C. Philpot schreef: ↑22 feb 2025, 11:25 Wat heeft Gods reddende arm een grote lengte! U bent nog binnen Zijn bereik. Probeer niet de lengte te meten en te bepalen, zoals sommigen menen te moeten doen. Met uw korte armen kunt u God niet bereiken, maar denk daarom niet dat u ook buiten Zijn bereik bent.
Ds. J. Bunyan
- J.C. Philpot
- Berichten: 10261
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Filippenzen 2:12-13: (...) werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven: Want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.
Wat God inwerkt, gaat Gods kind uitwerken.
Ds. P. (Petrus) van Hagen (1641-1671)
Bron: citaat werdt aangehaald in een preek
Wat God inwerkt, gaat Gods kind uitwerken.
Ds. P. (Petrus) van Hagen (1641-1671)
Bron: citaat werdt aangehaald in een preek
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
- Johann Gottfried Walther
- Berichten: 5209
- Lid geworden op: 05 feb 2008, 15:49
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
"De mensen zien te veel tegen predikanten op; zij verwachten wijsheid van hen te ontvangen, maar wij zijn niet tussen Christus en u geplaatst. Zoals ik u al eerder gezegd heb, was het enige nut van de stang om de koperen slang erop te houden. Niemand dacht eraan om op de stang te zien; zo zijn wij gehouden om Christus in het gezicht van u allen te brengen. Wij moeten getuigenis geven van de waarheid, want wij zijn getuigen van Christus. Wij moeten u Christus voorhouden en ook voor ons houden, opdat wij zullen verdwijnen en u niemand anders dan Christus alleen zult zien"
Robert Murray MacCheyne
Robert Murray MacCheyne
"Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege alle harde woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben"
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Johann Gottfried Walther schreef: ↑25 feb 2025, 20:46 "De mensen zien te veel tegen predikanten op; zij verwachten wijsheid van hen te ontvangen, maar wij zijn niet tussen Christus en u geplaatst. Zoals ik u al eerder gezegd heb, was het enige nut van de stang om de koperen slang erop te houden. Niemand dacht eraan om op de stang te zien; zo zijn wij gehouden om Christus in het gezicht van u allen te brengen. Wij moeten getuigenis geven van de waarheid, want wij zijn getuigen van Christus. Wij moeten u Christus voorhouden en ook voor ons houden, opdat wij zullen verdwijnen en u niemand anders dan Christus alleen zult zien"
Robert Murray MacCheyne
- J.C. Philpot
- Berichten: 10261
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Maar in het kruis heeft de mens niets te zeggen. Het is niet mijn kruis, maar "het kruis van onze Heere Jezus Christus," en het enige aandeel, dat ik had in het kruis van Christus, was de zonde. Mijn zonde had er mede van doen, want zij bracht Hem daar. Dit vernedert de mens geheel en al. Dat, hetwelk de mens behoudt, en waarin God een welbehagen heeft, daaraan kon de mens in het dragen geenszins een vinger toeleggen. "De dwaasheid Gods is wijzer dan de mensen." Het enige, dat ik in het kruis heb bijgedragen, is mijn zonde.
En daartoe komt nog deze gedachte: zonder het kruis zijn wij geheel en al verloren. De goddelijke liefde behandelt mij als een volkomen verloren zondaar, en hoe meer ik die volmaakte goddelijke liefde aanschouw, des te meer zie ik hoe snood ik ben—ten uiterste verachtelijk, onrein en verloren. Ik heb lust gehad in mijn verontreiniging; ik ben een ellendige dienstknecht, nedergedrukt tot mijne onreinheid.
Het kruis, als ik aanschouw wat het is, verdelgt mijn roem in mijzelf, en stelt waarheid in het binnenste; want het toont mij niet alleen hoe verderfelijk ik ben, maar maakt mij ook verblijd mijn zonden te belijden, in plaats van mij te verontschuldigen. Ik word opgewekt om te zeggen: ik ben schuldig, omdat ik dit alles heb liefgehad. De liefde opent het hart, en stelt mij in staat tot Hem te komen en Hem te zeggen hoe snood ik ben. Alzo verblijd ik mij om te verhalen al wat Hij gedaan heeft, al wat ik Hem verschuldigd ben; en dat is dankbaarheid. Mijn hart spreekt zijn snoodheid uit, zonder bedrog—niet verlustigende in de zonde, geenszins, maar verheugende in de remedie.
J.N. Darby
En daartoe komt nog deze gedachte: zonder het kruis zijn wij geheel en al verloren. De goddelijke liefde behandelt mij als een volkomen verloren zondaar, en hoe meer ik die volmaakte goddelijke liefde aanschouw, des te meer zie ik hoe snood ik ben—ten uiterste verachtelijk, onrein en verloren. Ik heb lust gehad in mijn verontreiniging; ik ben een ellendige dienstknecht, nedergedrukt tot mijne onreinheid.
Het kruis, als ik aanschouw wat het is, verdelgt mijn roem in mijzelf, en stelt waarheid in het binnenste; want het toont mij niet alleen hoe verderfelijk ik ben, maar maakt mij ook verblijd mijn zonden te belijden, in plaats van mij te verontschuldigen. Ik word opgewekt om te zeggen: ik ben schuldig, omdat ik dit alles heb liefgehad. De liefde opent het hart, en stelt mij in staat tot Hem te komen en Hem te zeggen hoe snood ik ben. Alzo verblijd ik mij om te verhalen al wat Hij gedaan heeft, al wat ik Hem verschuldigd ben; en dat is dankbaarheid. Mijn hart spreekt zijn snoodheid uit, zonder bedrog—niet verlustigende in de zonde, geenszins, maar verheugende in de remedie.
J.N. Darby
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
- J.C. Philpot
- Berichten: 10261
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Geloof en twijfel zijn elkaars tegenpolen
Het geloof strijdt tegen de twijfeling en deze strijdt tegen het geloof. Het geloof zal de twijfeling verdrijven, en de twijfeling zal het geloof verdrijven naardat maar het één of ander de overhand kan bekomen. In het wezen des geloofs kan geen twijfeling ooit begrepen worden en wederom in de natuur van de twijfel kan geen geloof ooit begrepen worden
Ds. Th. van de Groe
Het geloof strijdt tegen de twijfeling en deze strijdt tegen het geloof. Het geloof zal de twijfeling verdrijven, en de twijfeling zal het geloof verdrijven naardat maar het één of ander de overhand kan bekomen. In het wezen des geloofs kan geen twijfeling ooit begrepen worden en wederom in de natuur van de twijfel kan geen geloof ooit begrepen worden
Ds. Th. van de Groe
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
- J.C. Philpot
- Berichten: 10261
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Zijn uw zonden vergeven?
Ons kan worden gevraagd welke boodschap wij in de kerk horen. Als het goed is mogen wij in overeenstemming met de Apostolische Geloofsbelijdenis de boodschap van vergeving van zonden horen. De Bijbel leert ons dat heel de wereld Gods eeuwige gramschap heeft verdiend, maar ook dat er louter uit genade en alleen om Christus’ wil vergeving van zonden is zelfs voor de grootste van de zondaren.
Ik denk in dit verband aan de eerste keer dat de Engelse prediker George Whitefield in Cardiff de lekenprediker Howell Harris ontmoette. Zij hadden al meerdere brieven met elkaar uitgewisseld en het voorbeeld van Harris had eraan bijgedragen dat Whitefield vrijmoedigheid kreeg om in de open lucht te prediken als kerkgebouwen voor hem gesloten bleven. Whitefield zelf schrijft in zijn Journals: ‘Toen ik hem het eerst zag, was mijn hart nauw aan hem verbonden. Ik wenste iets van zijn vuur te ontvangen en gaf hem met heel mijn hart de rechterhand van gemeenschap.’
Harris zelf vertelt dat de eerste vraag die Whitefield hem stelde was: ‘Weet u dat uw zonden vergeven zijn?’ De doorleefde zekerheid van de vergeving van zonden was kenmerkend voor het geestelijke leven van de zogenaamde achttiende-eeuwse methodisten. Er zijn vele voorbeelden te geven van methodisten die zeer welgemoed de dood tegemoet gingen. Niet dat de zaligheid voor hen vanzelfsprekend was, maar er was wel de eerlijke doorleefde zekerheid van de vergeving van zonden. Dat viel anderen op.
In 1865 bracht de methodistische predikant Daniel James Draper voor de eerste keer nadat hij in 1836 naar Australië was geëmigreerd, weer een bezoek aan Engeland. Op de terugreis naar Australië in 1866 kwam hij met ruim 240 medepassagiers om in de Golf van Biskaje toen het schip dat hen vervoerde, schipbreuk leed. Het schip was al ernstig gehavend, toen de kapitein op 10 januari aangaf dat er geen hoop meer was en zij allen zouden vergaan.
Er brak geen paniek uit onder de passagiers maar er viel wel een beklemmende stilte. Ds. Draper stond op en terwijl er tranen over zijn wangen liepen, zei hij: ‘De kapitein heeft ons gezegd dat er geen hoop is, dat wij allen moeten vergaan. Maar ik mag u zeggen dat er wel hoop is, hoop voor ons allen, dat wij allen de hemelse haven aandoen.’ Vervolgens zette hij in ernst en eenvoud de boodschap uiteen van vergeving van zonden op grond van het ene offer van Christus.
Onder zijn laatste woorden waren de volgende: ‘Binnen enkele ogenblikken moeten wij allen verschijnen voor onze grote Rechter. Laat ons ons voorbereiden Hem te ontmoeten.’ Zijn biograaf schreef: ‘En zo stierf hij als een echte methodistenprediker, of nog beter als een echte christen. In zijn stervensuur werd waar: ‘O Jezus, hoe vertrouwd en zoet klinkt mij Uw naam in d’oor, als ik van alles scheiden moet, gaat nog die Naam mij voor.’
Mijzelf werd trouwens toen ik nog theologie studeerde op een verjaardag eens de vraag gesteld: ‘Nu studeer je voor predikant, maar mag je ook weten dat je zonden vergeven zijn?’ De vragensteller was een aangetrouwde neef van de jarige. Later begreep ik dat de jarige ons bewust naast elkaar had geplaatst in de verwachting dat het tussen ons zou klikken. En dat was inderdaad het geval.
Ik voelde dat de vraag vanuit oprechte belangstelling werd gesteld. Later heb ik begrepen dat de vragensteller zelf worstelde met een roeping tot het ambt van predikant, maar nog geen vrijmoedigheid had om aan de studie theologie te beginnen, omdat hij de volle zekerheid dat zijn zonden hem vergeven waren, miste.’
Ik moest op de vraag ‘Mag je ook weten dat je zonden vergeven zijn?’ een eerlijk antwoord geven. Tijd om mij op dat antwoord voor te bereiden, had ik niet. Ik heb verteld dat ik die zekerheid had, maar dat ik wel gedurig moest zien op het Lam van God om die zekerheid te behouden en de kracht ervan te ervaren. Ik weet dat ik die nacht pas laat in slaap kwam. Had ik niet teveel gezegd? Had ik wel een eerlijk antwoord gegeven? Maar van welke kant ik het ook bekeek, ik kwam toch telkens ook daarna op deze antwoorden uit.
Voor ons allen is de vraag of wij deel hebben aan de vergeving van zonden. De ene christen put daaruit meer troost dan de andere. De prediking heeft dan bepaald niet als laatste doel om treurigen te troosten. Telkens als zij de beloften van God in een waar geloof aannemen, mag de gelovigen verkondigd worden dat hun zonden hun vergeven zijn. Geen vreugde is zo groot als de vreugde over de vergeving van zonden en niets is zo ernstig als wanneer wij op reis zijn naar Gods rechterstoel terwijl onze schuld nog openstaat.
Ds. P. de Vries (bron: nieuwsbrief)
Ons kan worden gevraagd welke boodschap wij in de kerk horen. Als het goed is mogen wij in overeenstemming met de Apostolische Geloofsbelijdenis de boodschap van vergeving van zonden horen. De Bijbel leert ons dat heel de wereld Gods eeuwige gramschap heeft verdiend, maar ook dat er louter uit genade en alleen om Christus’ wil vergeving van zonden is zelfs voor de grootste van de zondaren.
Ik denk in dit verband aan de eerste keer dat de Engelse prediker George Whitefield in Cardiff de lekenprediker Howell Harris ontmoette. Zij hadden al meerdere brieven met elkaar uitgewisseld en het voorbeeld van Harris had eraan bijgedragen dat Whitefield vrijmoedigheid kreeg om in de open lucht te prediken als kerkgebouwen voor hem gesloten bleven. Whitefield zelf schrijft in zijn Journals: ‘Toen ik hem het eerst zag, was mijn hart nauw aan hem verbonden. Ik wenste iets van zijn vuur te ontvangen en gaf hem met heel mijn hart de rechterhand van gemeenschap.’
Harris zelf vertelt dat de eerste vraag die Whitefield hem stelde was: ‘Weet u dat uw zonden vergeven zijn?’ De doorleefde zekerheid van de vergeving van zonden was kenmerkend voor het geestelijke leven van de zogenaamde achttiende-eeuwse methodisten. Er zijn vele voorbeelden te geven van methodisten die zeer welgemoed de dood tegemoet gingen. Niet dat de zaligheid voor hen vanzelfsprekend was, maar er was wel de eerlijke doorleefde zekerheid van de vergeving van zonden. Dat viel anderen op.
In 1865 bracht de methodistische predikant Daniel James Draper voor de eerste keer nadat hij in 1836 naar Australië was geëmigreerd, weer een bezoek aan Engeland. Op de terugreis naar Australië in 1866 kwam hij met ruim 240 medepassagiers om in de Golf van Biskaje toen het schip dat hen vervoerde, schipbreuk leed. Het schip was al ernstig gehavend, toen de kapitein op 10 januari aangaf dat er geen hoop meer was en zij allen zouden vergaan.
Er brak geen paniek uit onder de passagiers maar er viel wel een beklemmende stilte. Ds. Draper stond op en terwijl er tranen over zijn wangen liepen, zei hij: ‘De kapitein heeft ons gezegd dat er geen hoop is, dat wij allen moeten vergaan. Maar ik mag u zeggen dat er wel hoop is, hoop voor ons allen, dat wij allen de hemelse haven aandoen.’ Vervolgens zette hij in ernst en eenvoud de boodschap uiteen van vergeving van zonden op grond van het ene offer van Christus.
Onder zijn laatste woorden waren de volgende: ‘Binnen enkele ogenblikken moeten wij allen verschijnen voor onze grote Rechter. Laat ons ons voorbereiden Hem te ontmoeten.’ Zijn biograaf schreef: ‘En zo stierf hij als een echte methodistenprediker, of nog beter als een echte christen. In zijn stervensuur werd waar: ‘O Jezus, hoe vertrouwd en zoet klinkt mij Uw naam in d’oor, als ik van alles scheiden moet, gaat nog die Naam mij voor.’
Mijzelf werd trouwens toen ik nog theologie studeerde op een verjaardag eens de vraag gesteld: ‘Nu studeer je voor predikant, maar mag je ook weten dat je zonden vergeven zijn?’ De vragensteller was een aangetrouwde neef van de jarige. Later begreep ik dat de jarige ons bewust naast elkaar had geplaatst in de verwachting dat het tussen ons zou klikken. En dat was inderdaad het geval.
Ik voelde dat de vraag vanuit oprechte belangstelling werd gesteld. Later heb ik begrepen dat de vragensteller zelf worstelde met een roeping tot het ambt van predikant, maar nog geen vrijmoedigheid had om aan de studie theologie te beginnen, omdat hij de volle zekerheid dat zijn zonden hem vergeven waren, miste.’
Ik moest op de vraag ‘Mag je ook weten dat je zonden vergeven zijn?’ een eerlijk antwoord geven. Tijd om mij op dat antwoord voor te bereiden, had ik niet. Ik heb verteld dat ik die zekerheid had, maar dat ik wel gedurig moest zien op het Lam van God om die zekerheid te behouden en de kracht ervan te ervaren. Ik weet dat ik die nacht pas laat in slaap kwam. Had ik niet teveel gezegd? Had ik wel een eerlijk antwoord gegeven? Maar van welke kant ik het ook bekeek, ik kwam toch telkens ook daarna op deze antwoorden uit.
Voor ons allen is de vraag of wij deel hebben aan de vergeving van zonden. De ene christen put daaruit meer troost dan de andere. De prediking heeft dan bepaald niet als laatste doel om treurigen te troosten. Telkens als zij de beloften van God in een waar geloof aannemen, mag de gelovigen verkondigd worden dat hun zonden hun vergeven zijn. Geen vreugde is zo groot als de vreugde over de vergeving van zonden en niets is zo ernstig als wanneer wij op reis zijn naar Gods rechterstoel terwijl onze schuld nog openstaat.
Ds. P. de Vries (bron: nieuwsbrief)
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Tegen wie dient een christen te strijden? Niet tegen andere christenen. Armzalig is de godsdienst van die man die meent dat zij in een voortdurende twist met anderen bestaat. Hij die niet tevreden is, tenzij hij verwikkeld is in de één of andere strijd tussen kerk en kerk of groepering en groepering, kent nog niet gelijk hij behoort te kennen. Nergens wordt de dienst der zonde zo mee bevorderd, als wanneer christenen hun kracht verspillen in het twisten met elkaar en hun tijd verdoen met kleingeestig geruzie. De strijd van een christen is met de wereld, de duivel en het eigen verdorven vlees. Dat is de driehoofdige vijand die bestreden moet worden. Tenzij we de overwinning op deze drie vijanden behalen, zijn alle andere overwinningen tevergeefs.
J. C. Ryle via blog van dr. P. de Vries
J. C. Ryle via blog van dr. P. de Vries
Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde!
Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid.
Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid.
- J.C. Philpot
- Berichten: 10261
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Mijne broeders en zusters, die ik in grote liefde liefheb: velen van u hebben een onwankelbaar gemoed, een sterk geloof en een getrouwe geest, ongeschokt door de wisselvalligheden van dit tegenwoordige sterfelijke leven. Gij zijt gelijk een sterke en vaste rots, welke de gewelddadige vloeden dezer wereld en de kolkende golven des tijds breekt. De rots zelf wordt niet verbroken; en gij wordt door deze verzoekingen niet overmeesterd, maar beproefd en gelouterd. Doch ik zie anderen, die de goddelijke en onoverwonnen kracht huns harten niet aanwenden, en wankel staan: hetzij door zwakheid des gemoeds, verlies van geloof, de verlokkingen van een werelds leven, vrouwelijke weekheid, of – hetgeen veel ernstiger is – het afdwalen van de waarheid.
(...)
Christus heeft voorzegd dat overal oorlogen, hongersnoden, aardbevingen en pestilentiën zullen geschieden. Opdat een onverwachte en nieuwe vrees voor moeite en lijden ons niet zou doen wankelen, heeft Hij ons tevoren gewaarschuwd dat deze dingen zullen vermeerderen in de laatste tijden. En ziet, de dingen die Hij sprak geschieden reeds! Aangezien deze dingen gebeuren, die tevoren reeds voorzegd waren, zal ook alles wat Christus beloofd heeft vervuld worden. Want dit is hetgeen de Heere zelf belooft: "Wanneer gij al deze dingen ziet geschieden, zo weet dat het Koninkrijk Gods nabij is." (Lukas 21:31). Het Koninkrijk Gods, geliefde broeders en zusters, is nabijgekomen; de prijs des levens, de vreugde des eeuwigen heils, de eindeloze zaligheid en het bezit van het Paradijs, dat wij niet zo lang geleden verloren, naderen thans, terwijl deze wereld vergaat! Reeds nu vervangen hemelse dingen de aardse dingen, worden machtige dingen gesteld in plaats van nederige, en vervangen eeuwige dingen hetgeen dat vergaat!
Wat blijft er dan nog over voor bekommernis en onrust? In het midden van deze dingen, waar is de ziel die beeft en weent, behalve die ziel welke hoop en geloof mist? De ziel die vreest te sterven, toont daarin duidelijk dat zij onwillig is tot Christus te gaan. Wie door de dood niet tot Christus wil gaan, kan moeilijk geloven dat hij met Christus zal heersen. Want de Schrift zegt: "De rechtvaardige zal uit het geloof leven." (Romeinen 1:17). Indien gij rechtvaardig zijt, levend uit het geloof—indien gij waarlijk in Christus gelooft—daar gij op het punt staat bij Christus te zijn, en gefundeerd zijt in de belofte des Heeren, waarom zoudt gij dan niet de zekerheid welkom heten dat Christus u door de dood tot Zich roept, u verheugende dat gij aldus verlost zijt van de duivel?
Ds. Cyprianus van Carthago (210-258)
(...)
Christus heeft voorzegd dat overal oorlogen, hongersnoden, aardbevingen en pestilentiën zullen geschieden. Opdat een onverwachte en nieuwe vrees voor moeite en lijden ons niet zou doen wankelen, heeft Hij ons tevoren gewaarschuwd dat deze dingen zullen vermeerderen in de laatste tijden. En ziet, de dingen die Hij sprak geschieden reeds! Aangezien deze dingen gebeuren, die tevoren reeds voorzegd waren, zal ook alles wat Christus beloofd heeft vervuld worden. Want dit is hetgeen de Heere zelf belooft: "Wanneer gij al deze dingen ziet geschieden, zo weet dat het Koninkrijk Gods nabij is." (Lukas 21:31). Het Koninkrijk Gods, geliefde broeders en zusters, is nabijgekomen; de prijs des levens, de vreugde des eeuwigen heils, de eindeloze zaligheid en het bezit van het Paradijs, dat wij niet zo lang geleden verloren, naderen thans, terwijl deze wereld vergaat! Reeds nu vervangen hemelse dingen de aardse dingen, worden machtige dingen gesteld in plaats van nederige, en vervangen eeuwige dingen hetgeen dat vergaat!
Wat blijft er dan nog over voor bekommernis en onrust? In het midden van deze dingen, waar is de ziel die beeft en weent, behalve die ziel welke hoop en geloof mist? De ziel die vreest te sterven, toont daarin duidelijk dat zij onwillig is tot Christus te gaan. Wie door de dood niet tot Christus wil gaan, kan moeilijk geloven dat hij met Christus zal heersen. Want de Schrift zegt: "De rechtvaardige zal uit het geloof leven." (Romeinen 1:17). Indien gij rechtvaardig zijt, levend uit het geloof—indien gij waarlijk in Christus gelooft—daar gij op het punt staat bij Christus te zijn, en gefundeerd zijt in de belofte des Heeren, waarom zoudt gij dan niet de zekerheid welkom heten dat Christus u door de dood tot Zich roept, u verheugende dat gij aldus verlost zijt van de duivel?
Ds. Cyprianus van Carthago (210-258)
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
- J.C. Philpot
- Berichten: 10261
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Een gebed in de morgen
O grote en heerlijke God, onze Schepper, Onderhouder en voortdurende Weldoener, tot U willen wij onze zielen opheffen. Wij danken U voor de barmhartigheden van de afgelopen nacht, en dat Gij ons in vrede en veiligheid hebt bewaard om het licht van een nieuwe dag te zien. En nu bidden wij: zie genadig op ons neer, verhef het licht Uws aanschijns over ons, en wees ons genadig.
Heere, wij belijden met droefheid des harten, dat wij in onszelf de allerkleinste van al Uw weldaden niet waardig zijn. Maar, gezegend zij Uw Naam, Gij hebt ons genadig verzekerd, dat Gij gewillig zijt onze zonden te vergeven, indien wij tot U komen als boetvaardige gelovigen in Jezus Christus. Tot U komen wij daarom ootmoedig, wij werpen ons op de rijkdommen Uwer genade, wij bidden ootmoedig dat het verzoenend bloed van Christus al onze verdorvenheden moge afwassen, en dat Uw Heilige Geest ons geschonken worde, om ons te verlossen van de macht der zonde en des satans, en om ons te brengen tot de volle genieting der heerlijke vrijheid der kinderen Gods.
O barmhartige Vader, schenk ons, zo bidden wij U, Uw Heilige Geest in meerdere mate; verlicht de ogen onzes verstands, opdat wij mogen weten welke is de hoop Uwer roeping, en welke de rijkdom der heerlijkheid Uwer erfenis in de heiligen. Leer ons een waardig besef te hebben van die gezegende dingen, die Gij ons tot aanvaarding aanbiedt. Laat ons nimmer lichtvaardig omgaan met het grote werk onzer zaligheid. Doe ons meer en meer trachten in te gaan door de enge poort, en indien wij reden hebben te hopen dat wij reeds wandelen op de smalle weg des levens, ach, laat ons dan met toenemende ernst voorwaarts dringen.
Amen
O grote en heerlijke God, onze Schepper, Onderhouder en voortdurende Weldoener, tot U willen wij onze zielen opheffen. Wij danken U voor de barmhartigheden van de afgelopen nacht, en dat Gij ons in vrede en veiligheid hebt bewaard om het licht van een nieuwe dag te zien. En nu bidden wij: zie genadig op ons neer, verhef het licht Uws aanschijns over ons, en wees ons genadig.
Heere, wij belijden met droefheid des harten, dat wij in onszelf de allerkleinste van al Uw weldaden niet waardig zijn. Maar, gezegend zij Uw Naam, Gij hebt ons genadig verzekerd, dat Gij gewillig zijt onze zonden te vergeven, indien wij tot U komen als boetvaardige gelovigen in Jezus Christus. Tot U komen wij daarom ootmoedig, wij werpen ons op de rijkdommen Uwer genade, wij bidden ootmoedig dat het verzoenend bloed van Christus al onze verdorvenheden moge afwassen, en dat Uw Heilige Geest ons geschonken worde, om ons te verlossen van de macht der zonde en des satans, en om ons te brengen tot de volle genieting der heerlijke vrijheid der kinderen Gods.
O barmhartige Vader, schenk ons, zo bidden wij U, Uw Heilige Geest in meerdere mate; verlicht de ogen onzes verstands, opdat wij mogen weten welke is de hoop Uwer roeping, en welke de rijkdom der heerlijkheid Uwer erfenis in de heiligen. Leer ons een waardig besef te hebben van die gezegende dingen, die Gij ons tot aanvaarding aanbiedt. Laat ons nimmer lichtvaardig omgaan met het grote werk onzer zaligheid. Doe ons meer en meer trachten in te gaan door de enge poort, en indien wij reden hebben te hopen dat wij reeds wandelen op de smalle weg des levens, ach, laat ons dan met toenemende ernst voorwaarts dringen.
Amen
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
- J.C. Philpot
- Berichten: 10261
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Degenen die de kerk verlaten tonen daarmee nooit werkelijk Christus te hebben toebehoort
Een getrouwe ziel, die het Evangelie kent en de geboden houdt van de apostel, die ons tevoren gewaarschuwd heeft, behoort niet verontrust te zijn, indien in de laatste dagen sommigen — eigenzinnig, onbeschaamd, vijanden van Gods opzieners— óf de Kerk verlaten, óf haar schaden. De Heere en Zijn apostelen hebben voorzegd dat zulke mensen zouden bestaan. Niemand behoort zich dan ook te verwonderen, indien sommigen de dienstknecht des Heeren, die over hen gesteld is, verlaten, wanneer zelfs de discipelen des Heeren Hemzelf verlieten. Dit geschiedde ondanks Zijn grote en wonderbare werken, waardoor de eigenschappen van God de Vader openbaar werden in het getuigenis Zijner werken. Nochtans bestrafte of bedreigde Hij hen niet streng, toen zij heengingen. Maar, Zich wendend tot Zijn apostelen, sprak Hij: "Wilt gijlieden ook niet weggaan?" (Johannes 6:67). Hierin volgt Hij duidelijk het beginsel, dat — overgelaten aan onze vrije wil, naar onze eigen keuze — wij de dood voor het heil onzer ziel verkiezen.
Nogthans, Petrus (op wie de Heere Zijn Kerk gebouwd heeft) spreekt voor alle gelovigen, antwoordende met de stem der Kerk: "Heere, tot wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods" (Johannes 6:68-69). Ongetwijfeld bedoelt hij en bevestigt hij dat degenen die Christus verlieten, door hun eigen zonde omkwamen, maar dat de Kerk, die in Christus gelooft en behoudt wat zij eenmaal geleerd heeft, Hem nimmer verlaat. De mensen van de Kerk zijn immers juist degenen die in Gods huis blijven. Daarentegen zien wij anderen, die niet de vastigheid van het koren hebben, maar door de adem van satan als kaf verstrooid worden. Zij zijn niet de plant, die door God de Vader geplant is (Mattheüs 15:13). Van hen zegt Johannes in zijn brief: "Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn" (1 Johannes 2:19).
Ds. Cyprianus van Carthago (210-258)
Een getrouwe ziel, die het Evangelie kent en de geboden houdt van de apostel, die ons tevoren gewaarschuwd heeft, behoort niet verontrust te zijn, indien in de laatste dagen sommigen — eigenzinnig, onbeschaamd, vijanden van Gods opzieners— óf de Kerk verlaten, óf haar schaden. De Heere en Zijn apostelen hebben voorzegd dat zulke mensen zouden bestaan. Niemand behoort zich dan ook te verwonderen, indien sommigen de dienstknecht des Heeren, die over hen gesteld is, verlaten, wanneer zelfs de discipelen des Heeren Hemzelf verlieten. Dit geschiedde ondanks Zijn grote en wonderbare werken, waardoor de eigenschappen van God de Vader openbaar werden in het getuigenis Zijner werken. Nochtans bestrafte of bedreigde Hij hen niet streng, toen zij heengingen. Maar, Zich wendend tot Zijn apostelen, sprak Hij: "Wilt gijlieden ook niet weggaan?" (Johannes 6:67). Hierin volgt Hij duidelijk het beginsel, dat — overgelaten aan onze vrije wil, naar onze eigen keuze — wij de dood voor het heil onzer ziel verkiezen.
Nogthans, Petrus (op wie de Heere Zijn Kerk gebouwd heeft) spreekt voor alle gelovigen, antwoordende met de stem der Kerk: "Heere, tot wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods" (Johannes 6:68-69). Ongetwijfeld bedoelt hij en bevestigt hij dat degenen die Christus verlieten, door hun eigen zonde omkwamen, maar dat de Kerk, die in Christus gelooft en behoudt wat zij eenmaal geleerd heeft, Hem nimmer verlaat. De mensen van de Kerk zijn immers juist degenen die in Gods huis blijven. Daarentegen zien wij anderen, die niet de vastigheid van het koren hebben, maar door de adem van satan als kaf verstrooid worden. Zij zijn niet de plant, die door God de Vader geplant is (Mattheüs 15:13). Van hen zegt Johannes in zijn brief: "Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn" (1 Johannes 2:19).
Ds. Cyprianus van Carthago (210-258)
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Dat was een bisschop.
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Ik vind het inderdaad een duidelijke onwaarheid. Het is niet om het even welke feiten wij verdraaien of verdoezelen.