Scheepsbel schreef: ↑15 jan 2025, 00:12
-DIA- schreef: ↑14 jan 2025, 18:28
Scheepsbel schreef: ↑14 jan 2025, 18:08
-DIA- schreef: ↑14 jan 2025, 18:03
Maar dat is ook niet de bedoeling. Dit zijn de ambten waarmee wij in het Paradijs mee versierd waren, en die wij verloren zijn.
Met alle respect dia waar staat dit in Gods Woord?
Wat wordt bedoeld met de verworven gerechtigheid van Christus? Ik denk nu aan van de Heilderberger Catechismus, Zondag 12 vraag en antwoord 31 en verder
Dat gaat over Christus en niet over Adam, waar staat dat Adam de drie ambten bezat?
Ik weet het niet. Waar wordt gesproken van het herstel in de drie ambten? Ook Adam was immers profeet, priester en koning?
Ik lees bij ds. Kersten o.a. het volgende (klein fragmentje) als u denkt dat hier iets niet klopt zet het dan alstublieft recht, want wij hebben nooit anders geleerd, zover ik me herinner.
Klein stukje uit verklaring van de catechismus (ds. G.H. Kersten):
Het beeld Gods behoorde tot ons wezen, en het verliezen er van beroofde ons van kennis, gerechtigheid, en heiligheid. Want toch, het beeld bestond in dat drietal deugden, gelijk ons Paulus leert uit de vernieuwing van de mens „die naar God geschapen is, in ware rechtvaardigheid en heiligheid" (Efeze 4 : 24) en „die vernieuwd wordt tot kennis naar het evenbeeld desgenen, die hem geschapen heeft (Kol. 3 : 10). Zó schiep God de mens, opdat hij God Zijn Schepper recht kennen. Hem van harte liefhebben, en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zouden, om Hem te loven en te prijzen". De mens dus was krachtens Goddelijke formering profeet en priester en koning. Als profeet kende hij z'n Schepper recht; kende hij Hem in Zijne wijsheid en almacht en gerechtigheid en liefde en majesteit; kende hij Hem uit de Schepping. Genade behoefde de mens niet; de kennis Gods als een God der genade kon eerst vallen in het hart van de uit de zonde opgerichte mens; die kennis behoefde Adam niet. Zijn kennis betrof de Schepper, niet den Herschepper. Denk echter niet gering over deze oorspronkelijke kennis. Of is ook maar in één van Zijn volmaaktheden God te doorgronden; en zou mitsdien Adam niet eeuwig zich in God hebben verwonderd en verlustigd, zo hij had staande gebleven? Als profeet kende hij; als priester zou hij zich zelf opofferen in heiligheid gedrongen door de liefde met welke hij God lief had; als een kind zijn vader mint, minde „de zoon van God zijn Formeerder; en door die liefde deed hij wat God welbehaaglijk was. Ja hier reeds heerste Adam over geheel de aarde; en eens, zou hij indien hij staande bleef als koning eeuwig regeren met zijn God om Hem te loven en te prijzen.
Verre dus is het er van, dat het beeld Gods bestaan zou in heerschappij over de dieren; die heerschappij was gevolg van het beeld Gods, maar toch het beeld zelf was meer dan die heerschappij en bestond in kennis, gerechtigheid en heiligheid. Wij zijn van Gods geslacht. Wel anders dan de Zone Gods, die zelf God is, boven al te prijzen in der eeuwigheid, en die is het uitgedrukte beeld van Gods zelfstandigheid; maar toch als drager van het gelijkend beeld, omdat God van Zijn mededeelbare eigenschappen in de mens afdrukte.
In de ziel van de mens.
Maar ook in geheel z'n bestaan en verschijnen. In tweeërlei zin zoudt ge dan ook van het beeld Gods kunnen spreken: in engere, en in ruimere zin. In engere zin wordt met het beeld dan gedoeld op het genoemde drietal deugden: kennis, gerechtigheid en heiligheid; en zo zijn we het beeld Gods niet ten dele doch geheel verloren, door de val: de mens werd niet ziek in Adam, doch viel dood; geestelijk dood.
Van het beeld in ruimere zin echter behield de mens als kleine overblijfselen. Zo leert u de Nederl. geloofsbel. (art. 14). Dat is zó te verstaan.