Jij verbindt de doop met de verkiezing en maakt het zo krachteloos . Hier wat citaten uit het Schatboek en lees Boek4 Hst 16 uit de Institutie van Calvijn.
„Onderwijst en doopt ze.” Namelijk allen, die uw leer hebben aangenomen, en tot Mij zullen komen om Mijn discipelen te worden. Maar onder hen moesten ook de kleine kinderen geteld worden van degenen, die tot Christus komen, of van de discipelen van Christus. Want ook zij zouden Christus' discipelen zijn of met hun ouders tot de Gemeente overgaan, of in de Gemeente, als in Christus' school, geboren worden. Want in de Gemeente geboren worden betekent voor de jonge kinderen ongeveer hetzelfde als hun belijdenis. Merkt goed op de volgorde. Hij gebiedt, dat ze eerst zullen onderwezen en daarna gedoopt worden. Maar dan spreekt Hij van de volwassenen, die tot Christus bekeerd zouden worden. Daarom geeft Hij twee dingen te kennen: 1. Dat de sacramenten niet stom behoren te zijn, maar dat de leer erbij gedaan moet worden; 2. dat bij de volwassenen de leer of het Woord moet voorafgaan en de Doop (daarop) volgen.
De voornaamste bewijzen, waarmee de Kinderdoop tegen de dwaalgeesten verdedigd wordt, behoren ons bekend te zijn, en zijn de volgende vier: Het eerste bewijs: Dat allen die tot de Gemeente en het Verbond Gods behoren, ook behoren gedoopt te worden. De kleine kinderen behoren evengoed tot het Verbond en Gods Gemeente, als de volwassenen. Daarom behoren de kleine kinderen der Christenen evengoed gedoopt te worden als de volwassenen. Dat allen die tot het Verbond en de Gemeente behoren, gedoopt dienen te zijn..., wordt hieruit bewezen, dat de ganse Gemeente behoort gedoopt te zijn, volgens Christus' bevel, Matth. 28 : 19: „Gaat dan henen, onderwijst alle volken, dezelve dopende"; en uit hetgeen Paulus leert in 1 Kor. 12 : 13: „Want ook wij allen zijn door enen Geest tot één lichaam gedoopt.” Het feit dat de jonge kinderen der Christenen tot het Verbond en de Gemeente behoren, wordt bewezen uit het formulier des Verbonds, Gen. 17 : 7: „Om u te zijn tot een God en uwen zade na u", en uit Christus' bevel in Matth. 19 : 14: „Laat af van de kinderkens en verhindert hen niet tot Mij te komen, want derzulken is het Koninkrijk der hemelen" (Vgl. D.L., I, art. 17). Op de tegenwerping, dat de vrouwen in het Verbond begrepen waren en toch niet besneden waren, is hier kort tevoren al geantwoord. Het tweede bewijs: Wie de weldaad van de vergeving der zonden en der wedergeboorte toekomt - of: zoals in de Catechismus staat, aan wie de vergeving der zonden door het bloed van Christus, en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, toegezegd wordt - die moeten van de Doop niet geweerd worden. Ook de kleine kinderen der Christenen komt de weldaad van de vergeving der zonden en der wedergeboorte toe, of: aan de kleine kinderen is evengoed als aan de volwassenen de vergeving der zonden door het bloed van Christus. en de Heilige Geest Die het geloof werkt, toegezegd. Daarom behoren de kleine kinderen evenmin van de Doop geweerd te worden als de volwassenen. Dat zij, wie de weldaad van de vergeving der zonden door Christus' bloed, en de wedergeboorte door de Heilige Geest toekomt, niet van de Doop geweerd mogen worden, wordt bevestigd door Petrus' woorden uit Hand. 10 : 47: „Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben als ook wij?" En zulks met een duidelijke reden. Want wie de betekende zaak van het sacrament toekomt, hem komt ook het teken toe; tenzij er een bepaalde conditie of omstandigheid (in de instelling uitgedrukt) tegen is, om het gebruik van het sacrament te beletten; zoals vroeger de vrouwen om haar geslacht (= haar kunne,) niet besneden werden, en ook nu nog de verkondiging van 's Heeren dood en de zelfbeproeving de kleine kinderen belet Avondmaal te vieren; waarover wij zo 44 dadelijk breder zullen handelen. Het feit dat ook de kleine kinderen de weldaad van de vergeving der zonden en der wedergeboorte toekomt, en dat hun de Heilige Geest gegeven is, wordt opnieuw bewezen uit het formulier van het Verbond, Gen. 17 : 7: „Om u te zijn tot een God en uwen zade na u"; en uit Christus' belofte in Matth. 19 : 14: „Laat af van de kinderkens en verhindert hen niet tot Mij te komen, want derzulken is het Koninkrijk der hemelen.” En Lukas noemt deze kindertjes in Luk. 18 : 15 in 't Grieks „ta brèphè", d.w.z. kleine, pasgeboren kindertjes, die nog geen onderwijs konden ontvangen of het geloof konden belijden, maar die nochtans in de Gemeente geboren waren, Ook (wordt het bewezen) uit Petrus' prediking, Hand, 2_: 38v.: „Bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want u komt de belofte toe en uwen kinderen en allen, die daar verre zijn", enz.; en uit Hand. 3 : 25: „Gijlieden zijt kinderen der Profeten en des verbonds, hetwelk God met onze vaderen opgericht heeft.” Ook uit Paulus' getuigenis in 1 Kor. 7 : 14: „Want anders waren uwe kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig", en uit Rom. 11 : 16: „En indien de wortel heilig is, zo zijn ook de takken heilig.” Ook uit het voorbeeld van Johannes de Doper, die in de buik van zijn moeder door de Heilige Geest geheiligd was, Luk. 1 : 15, vgl. ook Mozes, Samuël en Jeremia. Lees ook Hand. 7 : 20, 1 Sam. 1 : 21; id. 3 : 10, en Jer. 1:5.
Vandaar dat zij, die de kleine kinderen (die geboren leden der Gemeente) de Doop weigeren, die beroven ze niet slechts van hun recht, maar verduisteren ook Gods genade, waar Hij wil dat de kinderen der gelovigen al van hun moeders lijf aan gerekend zullen worden tot de leden van Zijn Kerk en Gemeente. Ja, zij verkleinen publiek de genade van het Nieuwe Testament, en zij maken die nog enger dan de genade van het Oude Testament, door te ontkennen dat de Doop zich over de kleine kinderen uitstrekt, daar toch ook de besnijdenis uitgestrekt werd over de kleine kinderen, om ervan te getuigen dat ook zij in het Verbond begrepen waren. Ook verzwakken zij de troost der gelovige ouders en der Gemeente. Want zij verwerpen de gewone, openbare plicht, krachtens welke God wil dat de kinderen van Zijn volk, al van hun prilste jeugd af zich aan Hem zullen verbinden, en van de andere mensen afgescheiden worden. Zij doen de ijver der dankbaarheid en het onderhouden der godsdienst bij ouders en kinderen verflauwen. Zij weerspreken op een onbeschaamde manier de Apostelen, die ervan spreken, dat men het (Doop-) water niet weren mag van hen, die de Heilige Geest ontvangen hebben. Zij drijven opzettelijk de kinderen bij Christus vandaan, terwijl Hij toch gebiedt dat men ze tot Hem brengen zal. Tenslotte, zij doen tekort aan Christus' nadrukkelijke gebod om alle volken te dopen.
Bastingius. Daarentegen scheppen ouders, kinderen, ja de hele Kerk tal van vruchten uit de handhaving van de Kinderdoop. De ouders bezitten als vrucht daarvan: het getuigenis van Gods onuitsprekelijke genade jegens hen, waardoor niet alleen zij, maar ook hun kinderen - hoewel allen tezamen kinderen des toorns - verwaardigd zijn om tot Zijn kinderen te behoren, zodat zij deel krijgen aan alle goederen en weldaden van Christus; welke genade Hij met de Doop, als een zegel, tot troost van de ouders, ook aan de kinderen verzegelt, zodat ook zij door één Geest tot één lichaam, waarvan Christus het Hoofd is, gedoopt zijn En dit is ook voor de ouders, die verstaan dat hun kinderen in Gods genade delen en dat zij aan God in de Doop tot Zijn eigendom opgeofferd en door Hem aangenomen zijn, ook een reden en motief om op hun kinderen, als Gods eigendom, des te nauwgezetter te letten en voor de Heere af te zonderen, door hen te onderwijzen en op te voeden in het geloof en in de vreze des Heeren. Voor de kinderen betekent het een grote troost en zekerheid, dat zij mede door de genade Gods verzekerd en Zijn Kerk ingelijfd zijn, en dat zij weten, dat andere lidmaten des temeer zorg voor hen dragen en gedragen hebben; en daarom worden zij, zodra zij beginnen groot te worden, door hun Doop vermaand en aangespoord tot gedurige dankbaarheid voor die genade en tot een ernstige dienst van God, hun hemelse Vader, Die hen verwaardigde tot Zijn kinderen aan te nemen, en hen met zulke waartekenen in hun onmondige dagen daarvan te verzekeren, nog voordat zij Hem konden kennen, ja zonder dat zij het ook maar enigermate verdiend hadden.
Bastingius, Lansbergen. En zoals niemand de kinderen buiten het getal van de redelijke en verstandige mensen sluiten kan, omdat zij vanwege hun jonge leeftijd, hun verstand nog niet laten blijken, zo mag men ze ook niet voor ongelovigen houden, hoewel zij het geloof niet kunnen tonen. En zoals men de kleine boompjes, die eerst geplant worden en op hun tijd vruchten voortbrengen, geen onvruchtbare bomen noemen mag, ook al brengen zij nog geen vruchten voort, zo mag men evenmin de kinderen onder het getal der ongelovigen rekenen, omdat zij nog niet metterdaad geloven; maar wel onder de gelovigen, omdat zij een geneigdheid en bekwaamheid tot het geloof bezitten. En die geneigdheid danken zij niet aan het vlees of aan de natuur, maar aan de Heilige Geest en aan de genade, die hun beloofd is. Want de Heilige Geest wordt hun niet tevergeefs gegeven, zoals dat blijkt bij Johannes de Doper, Luk. 1 : 15, en bij Jeremia, Jer. 8 : 5, die (beiden) van hun moeders lijf af geheiligd waren. Daarom werkt Hij in hen de wedergeboorte, genegenheden, nieuwe werkzaamheden en andere eigenschappen, die hun ter zaligheid nodig zijn, of althans vervult Hij alleen 50 de plaats van deze dingen. En dit is hun genoeg tot de Doop naar Petrus' mening, Hand. 10 : 47: „Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben gelijk als ook wij?" Om die reden telt ook Christus de kinderkens onder de gelovigen, wanneer Hij in Marc. 9 : 42 zegt: „Zo wie één van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert.” Daarom wordt, wanneer de kleine kinderen in de Gemeente der gelovigen gedoopt worden. de Doop geenszins ontheiligd, zoals de Wederdopers lasteren.