Ik zie het nu pas, idd een diep stuk uit de Hebreeen brief. Heb je Matthew Henry er al bijgelezen ? Ik vond de eerste lessen die hij trekt wel passend.Afgewezen schreef:Niemand die het weet??Afgewezen schreef:Een Bijbelgedeelte, waar ik nogal eens over moet denken, is dit:
Hebr. 5:11 – 6:3:
11 Van Denwelken wij hebben vele dingen, en zwaar om te verklaren, te zeggen, dewijl gij traag om te horen geworden zijt.
12 Want gij, daar gij leraars behoordet te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node, dat men u lere, welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden, als die melk van node hebben, en niet vaste spijze.
13 Want een iegelijk, die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid; want hij is een kind.
14 Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads.
1 Daarom, nalatende het beginsel der leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren; niet wederom leggende het fondament van de bekering van dode werken, en van het geloof in God,
2 Van de leer der dopen, en van de oplegging der handen, en van de opstanding der doden, en van het eeuwig oordeel.
3 En dit zullen wij ook doen, indien het God toelaat.
Betekent dit nu dat we het – bijv. in de prediking – niet meer moeten hebben over de basis van het christelijk geloof, zoals bekering, geloof, rechtvaardigmaking, heiligmaking?
Maar hoe lezen we dan wat Paulus in Hand. 20 zegt tegen de ouderlingen van Efeze:
18 En als zij tot hem gekomen waren, zeide hij tot hen: Gijlieden weet, van den eersten dag af, dat ik in Azië ben aangekomen, hoe ik bij u den gansen tijd geweest ben;
19 Dienende den Heere met alle ootmoedigheid, en vele tranen, en verzoekingen, die mij overkomen zijn door de lagen der Joden;
20 Hoe ik niets achtergehouden heb van hetgeen nuttig was, dat ik u niet zou verkondigd en u geleerd hebben, in het openbaar en bij de huizen;
21 Betuigende, beiden Joden en Grieken, de bekering tot God en het geloof in onzen Heere Jezus Christus.
Bij hoofdstuk 6:1 en 2 zegt hij veel mooie dingen die ik niet allemaal kan citeren. Maar één ding citeer ik met enige graagte.1. Welke vorderingen konden redelijkerwijze van deze Hebreën verwacht worden, daar zij zo goed onderwezen waren in de leer van het Evangelie, dat ze leraars van anderen behoorden te kunnen zijn. Leren wij hieruit:
A. God rekent met den tijd en de hulpmiddelen, die wij hebben om Schriftkennis op te doen.
B. Van hem, wien veel gegeven is, zal veel geëist worden.
C. Zij, die een goed verstand van het Evangelie hebben, moeten leraars van anderen zijn; indien niet in het openbaar, dan in het bijzonder.
D. Niemand mag het ondernemen een leraar van anderen te zijn, dan die zelf goede vorderingen in geestelijke kennis gemaakt heeft.
2. Merk op de treurige teleurstelling van deze gewettigde verwachting. Gij hebt van node dat men u wederom lere. Zie hier:
A. In de woorden Gods zijn sommige eerste beginselen, gemakkelijk verstaanbaar en vóór alles nodig geleerd te worden.
B. Er zijn ook diepe en kostbare verborgenheden, welke moeten doorzocht worden door hen, die de eerste beginselen geleerd hebben, opdat zij den gehelen wil van God mogen kennen.
C. Sommige mensen, inplaats van toe te nemen in Christelijke kennis, vergeten zelfs de eerste beginselen, die zij lang geleden geleerd hebben; en werkelijk zij, die niet verbeterd worden door de genademiddelen, gaan achteruit.
D. Het is zonde en schande voor mensen, die door leeftijd en plaats in de gemeente mannen behoorden te zijn, wanneer ze in het verstand kinderen en zuigelingen tonen te wezen.
3. De leer der dopen; dat is van gedoopt te zijn door een dienaar van Christus, met water in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, als het afbeeldend teken en zegel van het verbond der genade, om daarin standvastig te blijven, het met den Heere te vernieuwen, het geheel ons leven te laten besturen, vertrouwende op de getrouwheid en waarachtigheid van God in het geven van de zegeningen die het bevat. En de leer van den inwendigen doop, waarbij de Geest onze harten besprengt met het bloed van Christus ter rechtvaardigmaking, en met de zegeningen des Geestes ter heiligmaking. De instelling van den doop is een fondament, dat behoorlijk gelegd, dagelijks herdacht, maar niet herhaald moet worden.