HERTALEN van preken etc.
Geplaatst: 01 mar 2010, 22:59
Op de zaterdagavond hebben we nu de gewoonte om een preek te lezen, maar doordat sommige preken moeilijk lezen, en dan (met name) degenen die zelf niet leest wat moeilijk begrepen wordt soms, heb ik het aangevangen om de BRIEVEN VAN TH VAN DER GROE in een wat makkelijke te lezen taal te vertalen.
Voor ik hiermee verder ga, zou ik wat deskundige suggesties willen. Ik heb hier niemand aan wie ik kan vragen of ik zo goed werk. Is de tekst niet verkracht zo? Of heeft iemand andere sussgesties om de tekst in meer hedendaags Nederlands te vertalen?
Ik laat hiet mijn beide versies zien. De eerste heb ik minder bewerkt, en de eerste alinea's zijn ook identiek. Later ben ik in versie B verder gegaan en heb ik de tekst meer aangepast... Wat is jouw mening? Maak ik fouten? Of kan dit zo?
TEKST A
Weledele Mejuffrouw,
Ik had wel gewenst uw brieven eerder te hebben mogen beantwoorden. Doch door drukke werkzaamheden allerhande beletselen ben ik tot hiertoe verhinderd geworden.
Het is des Heeren hand, die toch al onze verrichtingen bestuurt, zodat ieder ding op zijn gezette tijd geschiedt. Degenen die dit veel erkennen, en daar gelovig van afhangen mag, die heeft een reden, om dat aan te zien als een bijzondere genade.
Christus leert dit aan Zijn arme dienaren, dat Hij Zijn soeverein bestuur steeds wil hebben over al hun werk. Dan hebben ze ook de meeste zegen te verwachten, als zij dat meest ootmoedig erkennen mogen. Wat kunnen zij toch doen en uitvoeren, zonder Hem die alles werkt in allen?
Indien de Goddelijke hand van Christus, met en door de middelen van het Evangelie, niet zelf belieft mee te werken, zo is alles te vergeefs, wat er mocht gearbeid, geplant of natgemaakt worden.
Het is dan maar gelijk als bedorven en krachteloze, of anderszins onnutte medicijnen, die men ook wel jaren achtereen zeer nauwgezet kan gebruiken, en sterven dan nog helaas een zijn droeve kwalen en ziekten. Dit heeft mij immers de ondervinding van deze nare geesteloze tijd, waarin wij tegenwoordig leven, maar te veel geleerd.
Als maar slechts de Geest nu onder ons mocht zijn, dan zouden we ook de geringste middelen door de genade des Heeren, machtig genoeg wezen om der mensen harten tot een ongeveinsde bekering te bewerken, waartoe zelfs de beste en krachtigste middelen, die er bij ons nog gevonden worden, nu in het minst niet bekwaam zijn.
Hoe zijn wij niet alreeds geworden als een akelige vallei, vol van dorre doodsbeenderen, en wat vervalt onze staat niet nog dagelijks, en dat zelfs met kracht, nadat de Heere in Zijn rechtvaardige toorn nu al verder van onze kerk wijkt en heengaat!
O, hoe heeft Hij nu niet een geest des diepen slaaps over ons uitgegoten, waardoor de blindheid, zorgeloosheid, ongevoeligheid, lauwheid, ongelovigheid, wereldgezindheid en allerhande zonden en goddeloosheden als een schrikkelijke zondvloed zeer droevig onder ons doorbreken, en al onze gemeenten jammerlijk als overstromen.
Men vindt bij sommige mensen nog wel zowel enige algemene bekommernissen en verlegenheden over een eeuwige zaligheid, maar daar werkt geen doorbrekende kracht van de Geest bij. Het blijft zoal bij enige lichte ontdekkingen van hun onbekeerde staat, waaruit dan zo enige woelingen, onrustigheden en uitwendige plichtswaarneming geboren worden. Doch het inwendige oog der ziel blijft daaronder, voor en na, nog vast gesloten, zonder een aasje waarachtige kennis van God, en van Zijn hoogheid en heiligheid, en daaruit voortvloeiend ook zonder een rechte overtuiging van zonde, van verdoemenswaardigheid en volstrekte machteloosheid.
Hoe verlicht het verstand en oordeel schoon ook zijn mogen, de binnenste grond van het hart blijft toch altijd steenachtig, zodat het zaad van het Goddelijke Woord der Wet en des Evangelies daar niet diep kan indringen om een vaste wortel te maken van een ware wedergeboorte en geloofsovergang in Christus.
En dus blijven de gerechtigheden van het gemoed dan ook onafscheidelijk vastgehecht aan de wereld en de zonde, en aan het werk van eigengerechtigheid; de drie dodelijke banden van de satan, die niet, dan door de krachtdadige werking van de Geest Gods kunnen verbroken of losgemaakt worden. En zo blijft het werk van dezulken doorgaans steken zonder voortgang.
En als het eens tot aan zijn hoogste trap geklommen is, zo komt het dan niet verder, maar het daalt allengs en ongevoelig weder naar beneden, en blijft ten laatste bij velen dan maar in het hoofd hangen en rusten.
Ach, of ik zelf niet een goede menigte kende van zulke ongelukkige zielen,die de hand wel aan de ploeg geslagen hebben en een fundament hebben beginnen te bouwen, maar die het werk niet hebben kunnen voltrekken. En de staat van dezulken is, boven die van anderen, zeer gevaarlijk, omdat zij tegen zoveel meer licht en genade van God zondigen. Christus heeft Zijn meeste kracht aan hen ten koste gelegd. Hij heeft de sterkste kloppingen aan hunne deur gedaan en heeft hen het allernaast aan de hemel gebracht.
Wat zal het dan niet te zeggen zijn, als deze dingen eens tegen hen moeten getuigen tot verzwaring van hun verdoemenis in de eeuwigheid! Want indien Hij niet zo nabij tot hen gekomen was, en tot hen zo luid niet gesproken had, zo hadden zij geen zonden,maar nu kunnen zij geen voorwendsel hebben voor hunne zonden.
=====================================================================
TEKST B
Weledele Mejuffrouw,
Ik had wel gewenst uw brieven eerder te hebben mogen beantwoorden. Doch door drukke werkzaamheden allerhande beletselen ben ik tot hiertoe verhinderd geworden.
Het is des Heeren hand, die toch al onze verrichtingen bestuurt, zodat ieder ding op zijn gezette tijd geschiedt. Degenen die dit veel erkennen, en daar gelovig van afhangen mag, die heeft een reden, om dat aan te zien als een bijzondere genade.
Christus leert dit aan Zijn arme dienaren, dat Hij Zijn soeverein bestuur steeds wil hebben over al hun werk. Dan hebben ze ook de meeste zegen te verwachten, als zij dat meest ootmoedig erkennen mogen. Wat kunnen zij toch doen en uitvoeren, zonder Hem die alles werkt in allen?
Indien de Goddelijke hand van Christus, met en door de middelen van het Evangelie, niet zelf belieft mee te werken, zo is alles te vergeefs, wat er mocht gearbeid, geplant of natgemaakt worden.
Het is maar als bedorven, krachteloze, of anderszins onnutte medicijnen, die men wel jaren achtereen nauwgezet kan gebruiken, en dan toch helaas sterven aan zijn droeve kwalen. Dit heeft mij de ondervinding van deze nare geesteloze tijd, waarin wij nu leven maar al te veel geleerd.
Als slechts de Geest maar onder ons mocht zijn, dan zouden ook de geringste middelen door de genade des Heeren, machtig genoeg wezen om mensenharten tot een ongeveinsde bekering te brengen, waartoe de zelfs de beste en krachtigste middelen die er nog gevonden worden, niet in het minst bekwaam zijn.
Hoe zijn wij niet al geworden als een akelige vallei, vol van dorre doodsbeenderen, en wat vervalt onze staat niet nog dagelijks, en dat zelfs met kracht, nadat de Heere in Zijn rechtvaardige toorn al verder van onze kerk wijkt en heengaat!
O, hoe heeft de Heere niet een geest des diepen slaaps over ons uitgegoten. Daardoor breken de blindheid, zorgeloosheid, ongevoeligheid, lauwheid, ongelovigheid, wereldgezindheid en allerhande zonden en goddeloosheden als een schrikkelijke zondvloed zeer droevig onder ons door, en deze overstromen jammerlijk al onze gemeenten.
Men vindt bij sommige mensen nog wel zowel enige algemene bekommernissen en verlegenheden over hun eeuwige zaligheid, maar daar werkt geen doorbrekende kracht van de Geest bij. Het blijft zoal bij enige lichte ontdekkingen van hun onbekeerde staat, waaruit dan zo enige woelingen, onrustigheden en uitwendige plichtswaarneming geboren worden. Doch het inwendige oog der ziel blijft daaronder, voor en na, nog gesloten, zonder enige waarachtige kennis van God, van Zijn hoogheid en heiligheid, en daardoor ook zonder een rechte overtuiging van zonde, van verdoemenswaardigheid en volstrekte machteloosheid.
Hoe verlicht het verstand en oordeel ook zijn mogen, de binnenste grond van het hart blijft toch altijd steenachtig, zodat het zaad van het Goddelijk Woord van de Wet en het Evangelie daar niet diep kan indringen om een vaste wortel te maken van een ware wedergeboorte en geloofsovergang in Christus.
En dus blijven de gerechtigheden van het gemoed dan ook onafscheidelijk vastgehecht aan de wereld en de zonde, en eigengerechtigheden. Dit zijn de drie dodelijke banden van de satan, die niet, dan door de krachtdadige werking van de Geest Gods kunnen worden verbroken of losgemaakt. En zo blijft het werk van dezulken doorgaans steken zonder voortgang.
En als het eens tot aan zijn hoogste trap geklommen is, zo komt het dan niet verder, maar het daalt allengs en ongevoelig weer naar beneden, en blijft ten laatste bij velen dan slechts in het hoofd hangen en rusten.
Ach, of ik zelf niet velen kende van zulke ongelukkige zielen, die de hand wel aan de ploeg geslagen hebben en een fundament hebben beginnen te bouwen, maar die het werk niet hebben kunnen voltrekken. En de staat van dezulken is, boven die van anderen, zeer gevaarlijk. Zij zondigen immers hebben tegen zoveel meer licht en genade van God. Christus heeft Zijn meeste kracht aan hen ten koste gelegd. Hij heeft de sterkste kloppingen aan hun deur gedaan en heeft hen het dichtste aan de hemel gebracht.
Wat zal het dan niet te zeggen zijn, als deze dingen eens tegen hen moeten getuigen tot verzwaring van hun verdoemenis in de eeuwigheid! Want indien Hij niet zo nabij tot hen gekomen was, en tot hen zo luid niet gesproken had, zo hadden zij geen zonden, maar nu kunnen zij geen voorwendsel hebben voor hun zonden.
Voor ik hiermee verder ga, zou ik wat deskundige suggesties willen. Ik heb hier niemand aan wie ik kan vragen of ik zo goed werk. Is de tekst niet verkracht zo? Of heeft iemand andere sussgesties om de tekst in meer hedendaags Nederlands te vertalen?
Ik laat hiet mijn beide versies zien. De eerste heb ik minder bewerkt, en de eerste alinea's zijn ook identiek. Later ben ik in versie B verder gegaan en heb ik de tekst meer aangepast... Wat is jouw mening? Maak ik fouten? Of kan dit zo?
TEKST A
Weledele Mejuffrouw,
Ik had wel gewenst uw brieven eerder te hebben mogen beantwoorden. Doch door drukke werkzaamheden allerhande beletselen ben ik tot hiertoe verhinderd geworden.
Het is des Heeren hand, die toch al onze verrichtingen bestuurt, zodat ieder ding op zijn gezette tijd geschiedt. Degenen die dit veel erkennen, en daar gelovig van afhangen mag, die heeft een reden, om dat aan te zien als een bijzondere genade.
Christus leert dit aan Zijn arme dienaren, dat Hij Zijn soeverein bestuur steeds wil hebben over al hun werk. Dan hebben ze ook de meeste zegen te verwachten, als zij dat meest ootmoedig erkennen mogen. Wat kunnen zij toch doen en uitvoeren, zonder Hem die alles werkt in allen?
Indien de Goddelijke hand van Christus, met en door de middelen van het Evangelie, niet zelf belieft mee te werken, zo is alles te vergeefs, wat er mocht gearbeid, geplant of natgemaakt worden.
Het is dan maar gelijk als bedorven en krachteloze, of anderszins onnutte medicijnen, die men ook wel jaren achtereen zeer nauwgezet kan gebruiken, en sterven dan nog helaas een zijn droeve kwalen en ziekten. Dit heeft mij immers de ondervinding van deze nare geesteloze tijd, waarin wij tegenwoordig leven, maar te veel geleerd.
Als maar slechts de Geest nu onder ons mocht zijn, dan zouden we ook de geringste middelen door de genade des Heeren, machtig genoeg wezen om der mensen harten tot een ongeveinsde bekering te bewerken, waartoe zelfs de beste en krachtigste middelen, die er bij ons nog gevonden worden, nu in het minst niet bekwaam zijn.
Hoe zijn wij niet alreeds geworden als een akelige vallei, vol van dorre doodsbeenderen, en wat vervalt onze staat niet nog dagelijks, en dat zelfs met kracht, nadat de Heere in Zijn rechtvaardige toorn nu al verder van onze kerk wijkt en heengaat!
O, hoe heeft Hij nu niet een geest des diepen slaaps over ons uitgegoten, waardoor de blindheid, zorgeloosheid, ongevoeligheid, lauwheid, ongelovigheid, wereldgezindheid en allerhande zonden en goddeloosheden als een schrikkelijke zondvloed zeer droevig onder ons doorbreken, en al onze gemeenten jammerlijk als overstromen.
Men vindt bij sommige mensen nog wel zowel enige algemene bekommernissen en verlegenheden over een eeuwige zaligheid, maar daar werkt geen doorbrekende kracht van de Geest bij. Het blijft zoal bij enige lichte ontdekkingen van hun onbekeerde staat, waaruit dan zo enige woelingen, onrustigheden en uitwendige plichtswaarneming geboren worden. Doch het inwendige oog der ziel blijft daaronder, voor en na, nog vast gesloten, zonder een aasje waarachtige kennis van God, en van Zijn hoogheid en heiligheid, en daaruit voortvloeiend ook zonder een rechte overtuiging van zonde, van verdoemenswaardigheid en volstrekte machteloosheid.
Hoe verlicht het verstand en oordeel schoon ook zijn mogen, de binnenste grond van het hart blijft toch altijd steenachtig, zodat het zaad van het Goddelijke Woord der Wet en des Evangelies daar niet diep kan indringen om een vaste wortel te maken van een ware wedergeboorte en geloofsovergang in Christus.
En dus blijven de gerechtigheden van het gemoed dan ook onafscheidelijk vastgehecht aan de wereld en de zonde, en aan het werk van eigengerechtigheid; de drie dodelijke banden van de satan, die niet, dan door de krachtdadige werking van de Geest Gods kunnen verbroken of losgemaakt worden. En zo blijft het werk van dezulken doorgaans steken zonder voortgang.
En als het eens tot aan zijn hoogste trap geklommen is, zo komt het dan niet verder, maar het daalt allengs en ongevoelig weder naar beneden, en blijft ten laatste bij velen dan maar in het hoofd hangen en rusten.
Ach, of ik zelf niet een goede menigte kende van zulke ongelukkige zielen,die de hand wel aan de ploeg geslagen hebben en een fundament hebben beginnen te bouwen, maar die het werk niet hebben kunnen voltrekken. En de staat van dezulken is, boven die van anderen, zeer gevaarlijk, omdat zij tegen zoveel meer licht en genade van God zondigen. Christus heeft Zijn meeste kracht aan hen ten koste gelegd. Hij heeft de sterkste kloppingen aan hunne deur gedaan en heeft hen het allernaast aan de hemel gebracht.
Wat zal het dan niet te zeggen zijn, als deze dingen eens tegen hen moeten getuigen tot verzwaring van hun verdoemenis in de eeuwigheid! Want indien Hij niet zo nabij tot hen gekomen was, en tot hen zo luid niet gesproken had, zo hadden zij geen zonden,maar nu kunnen zij geen voorwendsel hebben voor hunne zonden.
=====================================================================
TEKST B
Weledele Mejuffrouw,
Ik had wel gewenst uw brieven eerder te hebben mogen beantwoorden. Doch door drukke werkzaamheden allerhande beletselen ben ik tot hiertoe verhinderd geworden.
Het is des Heeren hand, die toch al onze verrichtingen bestuurt, zodat ieder ding op zijn gezette tijd geschiedt. Degenen die dit veel erkennen, en daar gelovig van afhangen mag, die heeft een reden, om dat aan te zien als een bijzondere genade.
Christus leert dit aan Zijn arme dienaren, dat Hij Zijn soeverein bestuur steeds wil hebben over al hun werk. Dan hebben ze ook de meeste zegen te verwachten, als zij dat meest ootmoedig erkennen mogen. Wat kunnen zij toch doen en uitvoeren, zonder Hem die alles werkt in allen?
Indien de Goddelijke hand van Christus, met en door de middelen van het Evangelie, niet zelf belieft mee te werken, zo is alles te vergeefs, wat er mocht gearbeid, geplant of natgemaakt worden.
Het is maar als bedorven, krachteloze, of anderszins onnutte medicijnen, die men wel jaren achtereen nauwgezet kan gebruiken, en dan toch helaas sterven aan zijn droeve kwalen. Dit heeft mij de ondervinding van deze nare geesteloze tijd, waarin wij nu leven maar al te veel geleerd.
Als slechts de Geest maar onder ons mocht zijn, dan zouden ook de geringste middelen door de genade des Heeren, machtig genoeg wezen om mensenharten tot een ongeveinsde bekering te brengen, waartoe de zelfs de beste en krachtigste middelen die er nog gevonden worden, niet in het minst bekwaam zijn.
Hoe zijn wij niet al geworden als een akelige vallei, vol van dorre doodsbeenderen, en wat vervalt onze staat niet nog dagelijks, en dat zelfs met kracht, nadat de Heere in Zijn rechtvaardige toorn al verder van onze kerk wijkt en heengaat!
O, hoe heeft de Heere niet een geest des diepen slaaps over ons uitgegoten. Daardoor breken de blindheid, zorgeloosheid, ongevoeligheid, lauwheid, ongelovigheid, wereldgezindheid en allerhande zonden en goddeloosheden als een schrikkelijke zondvloed zeer droevig onder ons door, en deze overstromen jammerlijk al onze gemeenten.
Men vindt bij sommige mensen nog wel zowel enige algemene bekommernissen en verlegenheden over hun eeuwige zaligheid, maar daar werkt geen doorbrekende kracht van de Geest bij. Het blijft zoal bij enige lichte ontdekkingen van hun onbekeerde staat, waaruit dan zo enige woelingen, onrustigheden en uitwendige plichtswaarneming geboren worden. Doch het inwendige oog der ziel blijft daaronder, voor en na, nog gesloten, zonder enige waarachtige kennis van God, van Zijn hoogheid en heiligheid, en daardoor ook zonder een rechte overtuiging van zonde, van verdoemenswaardigheid en volstrekte machteloosheid.
Hoe verlicht het verstand en oordeel ook zijn mogen, de binnenste grond van het hart blijft toch altijd steenachtig, zodat het zaad van het Goddelijk Woord van de Wet en het Evangelie daar niet diep kan indringen om een vaste wortel te maken van een ware wedergeboorte en geloofsovergang in Christus.
En dus blijven de gerechtigheden van het gemoed dan ook onafscheidelijk vastgehecht aan de wereld en de zonde, en eigengerechtigheden. Dit zijn de drie dodelijke banden van de satan, die niet, dan door de krachtdadige werking van de Geest Gods kunnen worden verbroken of losgemaakt. En zo blijft het werk van dezulken doorgaans steken zonder voortgang.
En als het eens tot aan zijn hoogste trap geklommen is, zo komt het dan niet verder, maar het daalt allengs en ongevoelig weer naar beneden, en blijft ten laatste bij velen dan slechts in het hoofd hangen en rusten.
Ach, of ik zelf niet velen kende van zulke ongelukkige zielen, die de hand wel aan de ploeg geslagen hebben en een fundament hebben beginnen te bouwen, maar die het werk niet hebben kunnen voltrekken. En de staat van dezulken is, boven die van anderen, zeer gevaarlijk. Zij zondigen immers hebben tegen zoveel meer licht en genade van God. Christus heeft Zijn meeste kracht aan hen ten koste gelegd. Hij heeft de sterkste kloppingen aan hun deur gedaan en heeft hen het dichtste aan de hemel gebracht.
Wat zal het dan niet te zeggen zijn, als deze dingen eens tegen hen moeten getuigen tot verzwaring van hun verdoemenis in de eeuwigheid! Want indien Hij niet zo nabij tot hen gekomen was, en tot hen zo luid niet gesproken had, zo hadden zij geen zonden, maar nu kunnen zij geen voorwendsel hebben voor hun zonden.