Kunnen katholieken en protestanten door één de
Geplaatst: 05 dec 2003, 12:31
Kunnen katholieken en protestanten door één deur?
Het is goed te beseffen dat het oorspronkelijke motief voor Luthers opstand geen breekijzer meer is tussen katholieken en protestanten. Dit blijkt uit de gezamenlijke 'Verklaring over de Rechtvaardiging', van de pauselijke Raad voor de Eenheid van de christenen en de Wereldfederatie van Lutherse Kerken, Weliswaar beroepen de Nederlandse protestanten zich vooral op Calvijn, maar ook deze hervormer verwijst ons naar Luther, die de aanstoot gaf tot de Reformatie.
Luther stelde zich vragen omtrent zijn heil: "Wie weet of God mij wel hebben wil?" Hoe kan ik zeker zijn van mijn heil en wat moet ik daarvoor doen? Het antwoord vond hij in Rom 1,17: "[In het Evangelie] openbaart zich Gods gerechtigheid, op grond van een steeds groeiend geloof, zoals geschreven staat: de rechtvaardige zal door het geloof leven" (volgens de Willibrordvertaling van 1995).
Met deze bijbeltekst wilde Luther zeggen: het zijn dus niet mijn verdiensten: mijn rozenhoedjes en schuldbelijdenissen, mijn dagelijkse kerkgang en talloze andere devoties, die mij rechtvaardigen. Mijn rechtvaardiging is pure genade, gratis en voor niks van God gekregen, op grond van Christus' verdiensten. Maar dit zegt het Concilie van Trente ook: "Het geloof is de aanvang van het menselijk heil, de grondslag en wortel van iedere rechtvaardiging. Zonder het geloof is het onmogelijk aan God te behagen en tot zijn kinderen te behoren. Wij zeggen: 'Wij worden zonder verdienste gerechtvaardigd', omdat niets wat aan de rechtvaardiging voorafgaat, geloof noch werken, de rechtvaardiging verdient" (cap. 8; DS 1532).
De beschuldiging van Luther dat de katholieke Kerk ons heil dus zou laten afhangen van menselijke prestaties is niet terecht. Aan de andere kant wilde ook Luther niet beweren dat je als christen dan helemaal niets hoefde te doen: het geloof moest goede vruchten voortbrengen, en geen dood geloof blijven. Maar wat dan de functie is van die goede werken in het licht van de eeuwige beloning die Christus zijn trouwe dienaren in het vooruitzicht stelt (bijvoorbeeld in de parabel over de talenten in Matteüs 25,14-30), daarop geeft Luther geen duidelijk antwoord. Die goede werken, zegt Luther, hebben geen invloed op het eeuwig heil. Daarmee wil hij alle eer aan God geven. Maar door te zeggen: "sola fide", alléén door het geloof, legt hij de beslissing toch weer bij de mens, en niet bij God. Het is immers de mens die gelooft ... in God die rechtvaardigt, dat wel. Maar de katholieke Kerk leert op duidelijker wijze dat die rechtvaardiging in Christus geschiedt en wij, gelovigen, aan die rechtvaardiging deelhebben door ons gelovig ontvangen van de sacramenten. Zij benadrukt het objectieve fundament van ons heil, dat begint met het mysterie van de Menswording: de aarde wordt de plaats waar Gods genade zichtbaar wordt en uitgedeeld wordt, en dit zonder dat de eis van het persoonlijk geloven als bijzaak wordt beschouwd. Al kon de zestiende-eeuwse vroomheid, zoals Luther die zag, het tegenovergestelde suggereren.
Het gaat in de dialoog met de kerken van de Reformatie om de noodzaak van de objectiviteit van het heil in het licht van een realistische theologie van de Incarnatie: als het Woord vlees wordt, betekent het dat God zichtbaar wordt, in aardse gestalte. De stoffelijkheid wordt drager van het goddelijke mysterie. Hier bevindt zich de oorsprong van de sacramenten, van de symboliek in de katholieke liturgie, van de toelaatbaarheid van de iconen en beelden, van het middelaarschap van de Moeder Gods en alle heiligen. Dit alles is de uitdrukking van ons zaligmakend geloof dat wij "ledematen van Christus" zijn (vgl. Rom 12,4), met en in onze mensnatuur - dezelfde die Hij, Christus, heeft aangenomen. In de Menswording doet de Heer ons niet alleen maar een belofte, die om een geloofsantwoord vraagt. Dat zou een terugkeer betekenen naar het Oude Verbond. God respecteert de menselijke natuur zozeer, dat Hij haar komt bewonen, opdat zij deel zou hebben aan zijn goddelijke natuur (vgl. 1 Petrus 1,4). Dáárom is het christendom een mysterie van genade en dáárom is hij de vervulling van de oudtestamentische beloften.
Het is goed te beseffen dat het oorspronkelijke motief voor Luthers opstand geen breekijzer meer is tussen katholieken en protestanten. Dit blijkt uit de gezamenlijke 'Verklaring over de Rechtvaardiging', van de pauselijke Raad voor de Eenheid van de christenen en de Wereldfederatie van Lutherse Kerken, Weliswaar beroepen de Nederlandse protestanten zich vooral op Calvijn, maar ook deze hervormer verwijst ons naar Luther, die de aanstoot gaf tot de Reformatie.
Luther stelde zich vragen omtrent zijn heil: "Wie weet of God mij wel hebben wil?" Hoe kan ik zeker zijn van mijn heil en wat moet ik daarvoor doen? Het antwoord vond hij in Rom 1,17: "[In het Evangelie] openbaart zich Gods gerechtigheid, op grond van een steeds groeiend geloof, zoals geschreven staat: de rechtvaardige zal door het geloof leven" (volgens de Willibrordvertaling van 1995).
Met deze bijbeltekst wilde Luther zeggen: het zijn dus niet mijn verdiensten: mijn rozenhoedjes en schuldbelijdenissen, mijn dagelijkse kerkgang en talloze andere devoties, die mij rechtvaardigen. Mijn rechtvaardiging is pure genade, gratis en voor niks van God gekregen, op grond van Christus' verdiensten. Maar dit zegt het Concilie van Trente ook: "Het geloof is de aanvang van het menselijk heil, de grondslag en wortel van iedere rechtvaardiging. Zonder het geloof is het onmogelijk aan God te behagen en tot zijn kinderen te behoren. Wij zeggen: 'Wij worden zonder verdienste gerechtvaardigd', omdat niets wat aan de rechtvaardiging voorafgaat, geloof noch werken, de rechtvaardiging verdient" (cap. 8; DS 1532).
De beschuldiging van Luther dat de katholieke Kerk ons heil dus zou laten afhangen van menselijke prestaties is niet terecht. Aan de andere kant wilde ook Luther niet beweren dat je als christen dan helemaal niets hoefde te doen: het geloof moest goede vruchten voortbrengen, en geen dood geloof blijven. Maar wat dan de functie is van die goede werken in het licht van de eeuwige beloning die Christus zijn trouwe dienaren in het vooruitzicht stelt (bijvoorbeeld in de parabel over de talenten in Matteüs 25,14-30), daarop geeft Luther geen duidelijk antwoord. Die goede werken, zegt Luther, hebben geen invloed op het eeuwig heil. Daarmee wil hij alle eer aan God geven. Maar door te zeggen: "sola fide", alléén door het geloof, legt hij de beslissing toch weer bij de mens, en niet bij God. Het is immers de mens die gelooft ... in God die rechtvaardigt, dat wel. Maar de katholieke Kerk leert op duidelijker wijze dat die rechtvaardiging in Christus geschiedt en wij, gelovigen, aan die rechtvaardiging deelhebben door ons gelovig ontvangen van de sacramenten. Zij benadrukt het objectieve fundament van ons heil, dat begint met het mysterie van de Menswording: de aarde wordt de plaats waar Gods genade zichtbaar wordt en uitgedeeld wordt, en dit zonder dat de eis van het persoonlijk geloven als bijzaak wordt beschouwd. Al kon de zestiende-eeuwse vroomheid, zoals Luther die zag, het tegenovergestelde suggereren.
Het gaat in de dialoog met de kerken van de Reformatie om de noodzaak van de objectiviteit van het heil in het licht van een realistische theologie van de Incarnatie: als het Woord vlees wordt, betekent het dat God zichtbaar wordt, in aardse gestalte. De stoffelijkheid wordt drager van het goddelijke mysterie. Hier bevindt zich de oorsprong van de sacramenten, van de symboliek in de katholieke liturgie, van de toelaatbaarheid van de iconen en beelden, van het middelaarschap van de Moeder Gods en alle heiligen. Dit alles is de uitdrukking van ons zaligmakend geloof dat wij "ledematen van Christus" zijn (vgl. Rom 12,4), met en in onze mensnatuur - dezelfde die Hij, Christus, heeft aangenomen. In de Menswording doet de Heer ons niet alleen maar een belofte, die om een geloofsantwoord vraagt. Dat zou een terugkeer betekenen naar het Oude Verbond. God respecteert de menselijke natuur zozeer, dat Hij haar komt bewonen, opdat zij deel zou hebben aan zijn goddelijke natuur (vgl. 1 Petrus 1,4). Dáárom is het christendom een mysterie van genade en dáárom is hij de vervulling van de oudtestamentische beloften.