Afgewezen schreef:Marnix, je wilt toch om je standpunt te bewijzen niet de gereformeerde verkiezingsleer op zijn kop gaan zetten, hè?
Overigens denk ik dat je gelijk hebt dat de DL op jouw lijn zit. Punt is alleen dat de Bijbelse onderbouwing ontbreekt (en nee, kom niet met een serie teksten over het verbond aan, want daar loopt het niet over). Ook jij hebt nooit die Bijbelse onderbouwing kunnen geven. Daarom behoud ik mij het recht voor om bij dit artikel, dat zich m.i. in de 'marge' bevindt van de DL, een zekere reserve te hebben. Wat niet Bijbels te bewijzen is, behoort ook niet confessioneel vastgelegd te worden.
Ik gooi de gereformeerde verkiezingsleer niet weg. En ik geloof dat het wel bijbels te bewijzen is en dat onze formulieren en belijdenisgeschriften dat ook doen. Voor mijn onderbouwing heb ik daar continue op gewezen, op de formulieren en de Bijbelse onderbouwingen die ze gebruiken. Daarin lezen we:
- Onze kinderen worden in zonde ontvangen en geboren
- Toch zijn onze kinderen in Christus geheiligd en opgenomen in het genade verbond, net zoals volwassen gelovigen
- Ze worden schoongewassen in het bloed van Jezus Christus
Sterft een kind van gelovige ouders op jonge leeftijd, dan kunnen we dus stellen:
1. Het kind wordt niet gered op basis van eigen verdiensten of vanwege het feit dat het nog niet gezondigd zou kunnen hebben ofzo, integendeel.
2. Het kind is echter in Christus geheiligd en God heeft zijn verbond ook met hen gesloten. Ze zijn dus in het verbond
3. Het kind is schoongewassen in Christus bloed.
Als een kind jong sterft mogen we dus geloven dat het kind schoongewassen is en in het verbond. Tot die conclusie kwamen de schrijvers van de DL op basis van wat de Bijbel leert en wat de formulieren naspreekt. En wie worden er gered? Zij die in Gods genadeverbond zijn, die zijn schoongewassen in Christus bloed. En daarom kunnen we zeker zijn van hun verkiezing (!) en zaligheid.
En dat is wat anders dan veronderstelde wedereboorte, Tiberius. In het doopformulier wordt immers gezegd dat het kind
als het opgroeit zijn doop moet leren verstaan en bidden we of het kind
bij het opgroeien mag groeien en christelijke en Godvrezend opgevoed mag worden.
Tiberius schreef:Ds. Kempeneers zegt, in navolging van de DL, dat de godzalige ouders niet hoeven te twijfelen (=geloven) aan de zaligheid van hun jonggestorven kinderen. De Heere schenkt dat geloof vanuit Zijn Woord.
Hij stelt zeker niet dat alle kinderen van gelovige ouders per definitie behouden zijn. Er is een gelovig aannemen van die belofte voor nodig, uit Gods Woord door gewerkt Zijn Geest. En (ten overvloede) dat geloof is geen automatisme of conclusiegeloof: "dat staat er, dus mijn kind is behouden". Van dat geloof echter geldt, dat het een gave Gods is.
Ik blijf je definitie van "niet hoeven twijfelen" erg vreemd vinden. Niet twijfelen is zeker weten, niet slechts verstandelijk maar met het hart, vanuit het geloof dat God geeft aan zijn kinderen. Maar jij maakt van het "niet twijfelen" toch een onzekerheid en dat is precies het tegenovergestelde... En dat zet je dan weg tegenover een automatisme en een conclusiegeloof. Maar het gaat om dat geloof dat God geeft en dit geloof gaat gepaard met zekerheid. Dit geloof bedoelden ze schrijvers van de DL en wat jij er tegenover zet is een karikatuur van het ware geloof zoals de Bijbel het leert en zoals de Catechismus het ook naspreekt.
In het citaat dat je aanhaalt wordt er gesproken over dat ouders mogen "hopen" op het behoud van hun kinderen maar de Bijbel leert dat het geloof de zekerheid is van wat we hopen en het bewijs van wat we niet zien. Dit wordt dan vreemd genoeg afgezet tegen mensen die uiterlijk hun leven beteren. Terwijl dat een hele andere groep is, van de kinderen weten we dat ze in het verbond zijn, van mensen die uiterlijk hun leven beteren niet, omdat we, zoals de DL ook zegt, het hart niet kennen. Het woord "hopen" wordt overigens in dit gedeelte niet genoemd in de DL:
Voorts, van diegenen die hun geloof uiterlijk belijden en hun leven beteren, moet men naar het voorbeeld der apostelen het beste oordelen en spreken; want het binnenste des harten is ons onbekend. En wat aangaat anderen, die nog niet geroepen zijn, voor dezulken moet men God bidden, Die de dingen die niet zijn, roept alsof zij waren; en wij moeten ons geenszins tegenover hen verhovaardigen, alsof wij onszelven uitgezonderd hadden.
De lijn die de DL wijst in 1-17 voor de jongestorven kinderen is: Niet twijfelen aan hun verkiezing en behoud.
Niet twijfelen aan verkiezing is: Zeker weten. Niet op basis van verstandsgeloof maar op basis van God beloften, op basis van het verbond dat God in Christus sluit met gelovigen, en hun kinderen.