Rochus schreef:refo schreef: Rochus schreef:
De mens moet komen, maar het komen is niet aan de mens toe te schrijven, wel van de mens te eisen.
Ik meende dat het een goede weergave was van (het begin van) DL III/IV,10.
Zo niet, dan zie ik graag hoe ik het wel moet lezen.
refo schreef:Moet je toch de bijbel eens beter lezen:
12 Wanneer gij zult geeindigd hebben alle tienden van uw inkomen te vertienen, in het derde jaar, zijnde een jaar der tienden; dan zult gij aan den Leviet, aan den vreemdeling, aan den wees en aan de weduwe geven, dat zij in uw poorten eten en verzadigd worden.
13 En gij zult voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, zeggen: Ik heb het heilige uit het huis weggenomen, en heb het ook aan den Leviet en aan den vreemdeling, aan den wees en aan de weduwe gegeven, naar al Uw geboden, die Gij mij geboden hebt; ik heb niets van Uw geboden overtreden, en niets vergeten.
14 Ik heb daarvan niets gegeten in mijn leed, en heb daarvan niets weggenomen tot iets onreins, noch daarvan gegeven tot een dode; ik ben der stem des HEEREN, mijns Gods, gehoorzaam geweest, ik heb gedaan naar alles, wat Gij mij geboden hebt.
15 Zie nederwaarts van Uw heilige woning, van den hemel, en zegen Uw volk Israel, en het land, dat Gij ons gegeven hebt, gelijk als Gij onzen vaderen gezworen hebt, een land van melk en honig vloeiende.
, ik kan niet zo goed lezen.
Overigens doet het mij denken aan:
18 En een zeker overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beerven?
19 En Jezus zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God.
20 Gij weet de geboden: Gij zult geen overspel doen; gij zult niet doden; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; eer uw vader en uw moeder.
21 En hij zeide: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid aan.
Dat was ook heel goed van de rijke jongeling. Jezus beminde hem (daarom).
De Joden waren echter in de loop der eeuwen het spoor bijster geraakt. Dat kwam vooral door de uitleg die hun geestelijk leiders aan de Schrift zijn gaan geven. Ze meenden op grond van hun wetsbetrachting in het Koninkrijk in te zullen gaan. Dat was niet juist: het was op grond van het feit dat God een vergevend God is. Die notie waren ze verloren. Toen de langverwachte Messias eenmaal kwam, herkenden ze Hem niet.
De grondtoon van het OT was: en hij geloofde God en Hij rekende dat tot rechtvaardigheid.
In die kuil van de schriftgeleerden willen we niet vallen. Dus gaan we helemaal aan de andere kant van de weg lopen, in de mening dat we vreselijk evenwichtig zijn. Met als gevolg dat we daar in de modder vastlopen. We gaan alles benoemen als 'werk van God' zodat er voor de mens niets te doen valt. Maar zo is het niet.
De grondtoon van het NT is precies eender als die van het OT.
Hoe lief heb ik Uw wet, zij is mijn betrachting de ganse dag.
De notie: die liefde hebt u mij ingestort en daarom heb ik de wet lief, bestaat niet in het OT.
Het is: wandelen voor Gods aangezicht in oprechtheid en gehoorzaamheid. Wanneer het misloopt is er vergeving na berouw. Want we kunnen het niet. Maar God weet wat Zijn maaksel is te wachten. Hoe zwak van moed en klein van krachten we zijn. Daarom staat het hele OT vol van de notie: er is een weg terug naar Mij. Zelfs al heb je alle afgoden gediend die er bestaan. Was die notie er niet, dan zou het er somber uitzien.
Maar evenwicht blijft belangrijk. In sommige publicaties ter linkerzijde van het kerkelijk spectrum krijg je de indruk dat God niet meer is dan een goeie ouwe pa, die wel snapt dat we niet helemaal alles kunnen doen wat Hij wil. Dus als we bij terugkeer van ons vakantieadres op zondag op Schiphol landen, dan moe zijn en de kerkgang verzuimen, dat begrijpt Hij wel en wil Hij vergeven. Inderdaad zelfs dat ook nog wel, maar het is wel de bedoeling dat de zonden beleden worden én gelaten. Als we van God houden, willen we ook wat Hij wil. Hoe lief heb ik uw wet. Daar is men weer in een andere strik gevallen.
Daarom zie ik in de tijd van nu in de gereformeerde gezindte veel overeenkomsten met de tijd van de omwandeling van Jezus op aarde. Een groep Godgeleerden die alles beter weten en de wetten vermenigvuldigden, waardoor het gewone volk de indruk kreeg dat God in waarheid dienen onhaalbaar was. Niettemin werd van hen gezegd: "En zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren, onberispelijk."