Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Gebruikersavatar
Bert Mulder
Berichten: 9087
Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
Contacteer:

Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door Bert Mulder »

Dit is een hoofdstuk (hoofdstuk 1) van een boek van Prof. Engelsma, hetwelk ik geholpen heb te vertalen uit het engels:
1. Het verbond

Het genadeverbond is een van de meest prominente, en meest belangrijke doctrines in de heilige Schrift, het is een grote realiteit die het hart vormt van de Bijbelse openbaring.
Zo hebben de Gereformeerde theologen de waarheid van het verbond altijd gezien. De Duitse theoloog uit de negentiende eeuw, Heinrich Heppe, die de Gereformeerde theologie van Calvijn tot zijn dagen samenvatte, schreef: ‘De leer van Gods verbond met de mens is dus het diepste hart en de ziel van de hele geopenbaarde waarheid.’ Hij citeert de Gereformeerde theoloog uit de zeventiende eeuw, J.H. Heidegger: ‘de kern en als het ware het centrum van de hele Heilige Schrift is het ……verbond…..van God, waaraan …..alles wat hierin opgenomen is gerelateerd moet worden.’
Herman Bavinck stemde hiermee in:
De leer des verbonds is voor de dogmatiek en tevens voor de practijk van het christelijk leven van grootste beteekenis. Meer dan de Roomsche en Luthersche, heeft de Gereformeerde kerk en theologie dit begrepen. Op grond van de Heilige Schrift vatte zij de ware religie des Ouden en Nieuwen Testaments steeds op als een verbond tusschen God en mensch, hetzij dit opgericht werd met den nietgevallen mensch (foedus operum), of met de schepping in het algemeen bij Noach (foedus naturale), of met het volk der verkiezing (foetus grattae).
In zijn werk, over de plaats van de kinderen in het verbond, heeft Herman Hoeksema geschreven: ‘Indien we ….. zouden willen spreken van een Jachin en Boaz in den tempel der waarheid Gods (hier wordt gerefereerd aan de twee pilaren in de tempel van Salomo, zie: 1 Kon. 7: 21), dan zouden we zeker niet moeten spreken, …………., van de leer der Algemeene en die der Particuliere Genade, maar wel van het stuk der Souvereine Genade Gods aan den eenen en dat van Gods verbond aan den anderen kant….. Dit neemt niet weg, dat de verbondsgedachte wel zeer wezenlijk een der voornaamste stukken in de belijdenis der Gereformeerde kerken is en behoort te blijven. Eigenlijk is ze nog meer karakteristiek Gereformeerd dan de leer der verkiezing.’
De Schrift zelf wijst op deze centrale positie van het verbond. De geschiedenis van Israël in het Oude Testament is de geschiedenis van Gods verbond met Abraham en zijn zaad (Gen. 12). Het doel van deze geschiedenis is Jezus de Christus (Luk. 1: 68-73). Jezus komt als de Middelaar van het nieuwe verbond (Hebreeën. 8: 6, 12: 24). Het werk van Christus is om die reden, de oprichting, realisatie en voleindiging van het nieuwe verbond (Hebr. 13: 20, 21).
Dit is ook de reden, dat de Bijbel zelf als naam voor de twee delen heeft: ‘Oude Testament’ en ‘Nieuwe Testament’. Immers het woord ‘Testament’ betekend ‘Verbond’, daarom is het correct om over de Bijbel te spreken als het boek van het Oude en het Nieuwe Verbond.

Gods genadeverbond
Wat is het verbond van God?
Wat is dat verbond wat God oprichtte met Abraham en zijn zaad; wat vervuld werd in Jezus Christus; en voltooid zal worden met de Kerk die vergaderd wordt uit alle volken van het begin van de wereld tot het eind, wanneer de Heere wederkomt?
Het verbond is de vriendschapsverhouding tussen de drie-enige God en zijn uitverkoren volk in Jezus Christus. Dat het verbond moet worden opgevat als een verhouding, als een verbond van gemeenschap, tussen God en zijn volk kan bewezen worden vanuit de volgende Bijbelgedeelten. Ten eerste, wanneer God zijn verbond opricht met vader Abraham, omschrijft God zelf het verbond als volgt: ‘om u te zijn tot een God’ (Gen. 17: 7). Het verbond is dit: Jehova is Abrahams God, en Abraham is de man die Jehova koos. Het is de verhouding - de speciale, hechte, liefdevolle verhouding - tussen hen beide. Deze omschrijving van het verbond wordt keer op keer herhaald, in het Oude Testament (Verbond), wanneer het Verbond met Israël wordt opgericht en bevestigd. Het verschijnt ook in de belangrijke profetie over het Nieuwe Verbond in Jeremia 31: 31-34. ‘Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.’ (vers 33)
Ten tweede, de fundamentele aardse analogieën voor, of symbolen van, het verbond, zijn relaties, relaties die gekenmerkt worden door de meest intieme vriendschap tussen mensen die we maar kennen. Wanneer iemand enige twijfel heeft of het verbond een relatie is, dan moeten de Bijbelse analogieën deze zaak beslissen. De Bijbel gebiedt ons om aan het verbond te denken als aan een huwelijk, en als een vader-kind verhouding. In Ezechiël 16 beschrijft de profeet het verbond van de Heere met Jeruzalem als een huwelijk: ‘Als Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en ziet, uw tijd was de tijd der minne; zo breidde Ik Mijn vleugel over u uit, en dekte uw naaktheid; ja, Ik zwoer u, en kwam met u in een verbond, spreekt de Heere HEERE en gij werdt de Mijne.’ (vers 8) Juda is Jehova’s vrouw in het verbond.
Helemaal aan het begin van Israëls geschiedenis als natie, maakt God duidelijk dat het verbond tussen Hem en Israël, het verbond op basis waarvan Hij zal redden van de slavernij van Egypte, een Vader-kind verhouding is. Immers Mozes moet tegen de Farao zeggen: ‘Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël.’ (Ex. 4: 22)
Huwelijk en ouder-kind relatie zijn beide verhoudingen van liefde en gemeenschap. Het zijn bijzondere vormen van vriendschap. En het verbond met de Heere is het echte huwelijk, en de echte Ouder-kind verhouding.
Ten derde is er de figuurlijke uitleg van het verbond van God die bij de mensen woont. Openbaringen 21 toont het visioen van de nieuwe wereld en de voltooide Kerk waarbij gelijk door de grote stem wordt uitgelegd dat: ‘Ziet, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen’ (vers 3). Hierbij wordt gewezen op het gebouw dat in het Oude Testament (Verbond) zijn plek had in het centrum van Israël: de tabernakel. Dat heilige gebouw was de plaats waar God leefde met Israël en waar Israël leefde met God in aangename gemeenschap. De hemel zal de echte, gigantische, tabernakel zijn, aangezien de zaligheid in de hemel zal zijn, het leven in het verbond: wonen met God. Johannes laat op dit tabernakel-leven in de komende wereld direct van toepassing zijn, de woorden die wij kennen, als de beschrijving van de omgang in het verbond: ‘en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn.’ (vers 3)
In dit licht moet de kerk het grootste en centrale wonder van de zaligheid ook zien, namelijk de incarnatie van de eeuwige Zoon van God. De betekenis hiervan wordt gegeven in Johannes 1: 14: ‘En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons getabernakeld.’ (dit is de letterlijke vertaling, in de Statenvertaling: ‘gewoond’) In Jezus, komt de drie-enige God dicht bij ons om vriendschap te sluiten, zo dicht bij dat Hij één met ons wordt. Wanneer de Geest van de gekruisigde en opgestane Zoon van God ons één maakt met Christus door geloof, komen we dicht bij God, zo dichtbij dat we Gods bruid en Gods kinderen zijn.
Het verbond is geen contract met wederzijdse verplichtingen van God en de gelovige. Hoewel het aardse huwelijk wederzijdse verplichtingen voor man en vrouw kent, zijn het toch niet deze verplichtingen die het huwelijk definiëren, maar het één-vlees-zijn definieert dit. Het verbond is geen verdrag of overeenkomst (en al helemaal geen verdrag naar het model van de heidense Kanaänieten), zoals ook de verhouding tussen een gelovige vader en zijn kinderen ook geen verdrag is. Evenzo is het verbond geen belofte, hoewel God het verbond met zijn volk heeft opgericht door de belofte. Ezechiël 16: 8 maakt een duidelijk onderscheid tussen de belofte, waardoor het verbond werd opgericht en verzegeld, en het verbond waarin God in de weg treed van die belofte: ‘ja, Ik zwoer u, en kwam met u in een verbond, spreekt de Heere HEERE en gij werdt de Mijne.’ Hoewel de bruidegom zijn bruid krijgt door middel van een eed - een plechtige eed en belofte - toch is deze eed niet het huwelijk zelf. Het huwelijk is het samenleven van die twee.
Dit verstaan van het verbond maakt duidelijk wat de echte verbondslidmaten hebben te verwachten van God en wat God vereist dat zij Hem geven. Er wordt verwacht dat we, ja we moeten, ons verheugen in Gods wonderbare liefde, Gods verrukkelijke vriendschap, en God vertroostende verzekering: ‘Ik ben uw God, gij zijt Mijn vrienden’. Hiermee verwachten we, natuurlijk!, zijn zorg en zegen over zowel dit leven als ook over het toekomende leven: zaligheid! Denk maar aan de echtgenoot die zijn vrouw verzorgt en koestert en aan de ouder die zijn kinderen voedt en beschermt.
Het verbond van God roept ons om Hem onze liefde, onze vriendschap en exclusieve, hartelijke dienstbaarheid te geven: dankbaarheid!! Denk maar aan de toegewijde hulp die de man van zijn vrouw verwacht en de eerbied die ouders willen zien bij hun kinderen.
Aangezien de vriendschap met God alleen genoten wordt door zijn Woord, zullen de verbondskinderen gemarkeerd worden, met verwijzing naar de Schrift, door de verkondiging van het Evangelie, en door krachtige prediking. En omdat we onze vriendschap tonen door ons gebed en door gehoorzaamheid aan de wet, worden de verbondskinderen gekenmerkt door gebed en gehoorzaamheid.
Het ware hart van de Christelijke ervaring en het Christelijke leven is de vriendschap met God in Jezus Christus. ‘Ik heet u niet meer dienstknechten; …..maar Ik heb u vrienden genoemd’ (Johannes 15: 15). Dit is het Gereformeerde antwoord op de visie van het Christelijke leven als een persoonlijke relatie met God. Dit beschermt het christelijke leven tegen de gevaarlijke fout om het leven van een christen te zien als een koude, formele, uiterlijke inachtneming van beschreven regels en geaccepteerde gewoontes. Dit stempelt het leven van Gereformeerde christenen met elkaar: huwelijk is vriendschap, familie is vriendschap, leven in de gemeente is vriendschap.
Twee vitale waarheden over het verbond moeten benadrukt worden, voordat we verdergaan met de plaats van de kinderen in het verbond. Ten eerste, het verbond is van God. Het verbond is van God, omdat hij het bedacht heeft, het beloofd heeft, het opgericht heeft, het onderhoud en het voltooit. Hij alleen doet dit. Hij doet dit zonder de hulp van Abraham, of Israël, of de Kerk. Keer op keer zegt God: ‘Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u’. Wanneer Jeruzalem het verbond verbroken heeft door haar verfoeilijke afgoderij zodat ze niets anders kan verwacht dan Gods plechtige verklaring dat het verbond nietig verklaard is, dan zegt God verbazingwekkend genoeg: ‘Evenwel zal Ik gedachtig wezen aan Mijn verbond met u, ………………….., en Ik zal met u een eeuwig verbond oprichten.’ (Ez. 16: 60) Nooit zegt God: ‘Laat ons samen een verbond maken’. Nooit leert de Schrift dat het verbond, wat haar vervulling betreft, afhankelijk is van zondige mensen.
Het verbond is een verbond van genade. Dit is nergens duidelijker aanwezig dan in de incarnatie van de Zoon van God. In pure genade en ontzagwekkende kracht heeft God het onmogelijke gedaan: Hij richtte een nieuw verbond op. Wij hadden hier geen aandeel in, behalve dan dat het onze verschrikkelijke schuld was, onze totale verlorenheid, en volkomen hopeloosheid en misère die het nodig maakten dat God, door de incarnatie en dood van zijn Zoon, een nieuw verbond oprichtte.
Dwaling op dit punt is geen kleine zaak, want de zaligheid vloeit voort uit het verbond. Wanneer het verbond afhangt van de mens, dan hangt ook de verlossing af van de mens. De verbondsleer die de genade van het verbond ontkent, ondergraaft noodzakelijkerwijs ook de ‘vijf punten’ van het Calvinisme.
Het verbond is, ook in een nog diepere zin, van God. Het is de openbaring aan ons, en het delen met ons, van Gods eigen innerlijke, drie-enige leven. Gods eigen leven is ook verbondsmatig. Het leven van God is familie vriendschap. De Vader heeft zijn eniggeboren Zoon lief, en de Zoon heeft de Vader, wiens beeld Hij heeft, lief; en ze zijn vrienden in de Heilige Geest, die uit hen beide voortkomt en in wie ze elkaar ook omhelzen. Zo is het leven van de drie-enige God dat ‘de eniggeboren Zoon, ….. in den schoot des Vaders is’ (Joh. 1: 18).
Een mysterie? Zeker, wanneer je daarmee bedoelt dat er dieptes zijn die ons begrip ver overstijgen. Niettemin, zo is het geopenbaard. Het leven van God is verbondsleven – leven naar de aard van een Vader en Zoon. En tot dit leven ‘laat God ons toe’, in Christus, zodat de relatie tussen ons en God wordt als die van een Vader en een zoon of een Vader en een dochter. Hoe zouden we anders kunnen bidden? ‘Onze Vader!’
Dit brengt ons bij de tweede verbondswaarheid die van vitaal belang is. Het verbond van God met ons is allesomvattend en alles dominerend: het hele leven van de gelovige – lichaam en ziel, fysiek en geestelijk, tijdelijk en eeuwig, ten opzichte van God en de mens – is opgenomen in dit verbond en wordt gecontroleerd, geregeld en gestructureerd door het verbond. Als gelovige is mijn hele leven verbondsleven. God is mijn God, niet alleen op de zondag, maar ook de hele week door; niet alleen bij de eredienst, maar ook in mijn werk; niet alleen in mijn toewijding aan God, maar ook in mijn huwelijk en gezin; niet alleen wat het kerkelijke leven betreft, maar ook in mijn gedrag ten opzichte van de Staat, mijn werkgever en mijn buurman. De vriendschap van God legt een beslag op alles, controleert alles, en laat zich in alles zien. Het maakt een radicaal verschil uit in de ervaring en het gedrag van de gelovige. Aan de ene kant bezit hij vreugde, zekerheid en hoop. En aan de andere kant wandelt hij in een heilig leven met God.
Dit alles omvattende karakter van het verbond wordt ook geïmpliceerd in de beelden die de Bijbel zelf geeft van het verbond als huwelijk en als vader-kind relatie. Het hele leven van een jonge vrouw is gestempeld door haar huwelijk en is in beslag genomen door haar echtgenoot. De relatie waar onze kinderen in staan, ten opzichte van ons, beheerst hun hele leven. Ze gedragen zich zo, ze spreken zo, en ze denken, en ze zijn zoals ze zijn, omdat ze onze kinderen zijn. De relatie met hun ouders vormt hen (een gedachte die godvrezende ouders doet beven, en zou moeten doen beven).
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Gebruikersavatar
jvdg
Berichten: 12063
Lid geworden op: 12 okt 2006, 14:07

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door jvdg »

Ik heb dit citaat niet in extenso doorgelezen, maar te hooi en te gras.
Er staan mooie dingen in te lezen, maar naar mijn gevoel is het niet een samenhangend geheel. Dat zal ongetwijfeld aan mij liggen.

Maar, Bert, gezien het feit dat jij je medewerking aan de vertaling hebt gegeven zou ik het op prijs stellen om een korte samenvatting van dit citaat te geven, zodat we wat meer doelgericht over de inhoud kunnen discussieren.
Gebruikersavatar
Bert Mulder
Berichten: 9087
Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
Contacteer:

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door Bert Mulder »

jvdg schreef:Ik heb dit citaat niet in extenso doorgelezen, maar te hooi en te gras.
Er staan mooie dingen in te lezen, maar naar mijn gevoel is het niet een samenhangend geheel. Dat zal ongetwijfeld aan mij liggen.

Maar, Bert, gezien het feit dat jij je medewerking aan de vertaling hebt gegeven zou ik het op prijs stellen om een korte samenvatting van dit citaat te geven, zodat we wat meer doelgericht over de inhoud kunnen discussieren.
Geachte vriend(en):

Zoals gezegd, is dit het eerste hoofdstuk van het boek: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen. Eerst in het engels uitgegeven onder de titel 'The covenant of God and the children of believers', geschreven door Prof. D. Engelsma, van de Protestant Reformed Seminary.

Over het doel van dit boek zal ik de professor zelf aan het woord laten, in zijn voorwoord (bij de engelse uitgave):
De plaats van de kinderen in het verbond is nog steeds betwist in de Gereformeerde kerken. Er is sprake van een felle onenigheid over de betekenis van de Kinderdoop en de juiste opvoeding van de gedoopte kinderen van gelovige ouders. Dit is schandalig. Na bijna vijfhonderd jaar studeren, belijden, en zelfs benadrukken van het verbond, zijn de Gereformeerde kerken nog vol van verwarring en dwaalleer met betrekking tot dit essentiële onderdeel van de leer van de Schrift.
Door het opkomen van een verdrietige dwaling in de conservatieve Gereformeerde en Presbyteriaanse kerken – een van de meest gevaarlijke bedreigingen voor het evangelie van genade sinds Dordrecht – dwingt God de kerken om hun verbondsopvatting opnieuw te onderzoeken, vooral met betrekking tot de opname van de kinderen in het verbond. De ketters noemen hun dwaling de ‘Federal Vision’, de verbondsvisie. In dit boek wordt het beschreven als verbondsuniversalisme. De ketters ontkennen de rechtvaardiging door geloof alleen, en met deze fundamentele leer van het evangelie, ontkennen ze tegelijk alle leerpunten van genade alleen, en de vijf punten van het Calvinisme.
De valse leer vraagt om een heroverweging van de verbondsleer in zoverre als deze leer voortkomt uit, en een ontwikkeling is van, een bepaalde verbondsleer. Deze leer gaat er vanuit dat het verbond een genadige, en voorwaardelijke belofte is en een contract met elk natuurlijk kind van gelovige ouders. De valse leer kan niet weerlegd worden zonder het afwijzen van de verbondsleer waar ze uit voortkomt. Ja, ze kan niet eens begrepen worden zonder een begrip van de verbondsleer waar ze in geworteld is.
Dit boek onthult de huidige ketterij van de zogenaamd nieuwe Federal Vision, dat is de verbondsvisie, inclusief de leer van rechtvaardiging door geloof en werken. Het spoort ook de wortels van de verkeerde verbondsleer op, zoals de ketterij zelf ook zegt dat we moeten doen. Wanneer we de ketterij niet bij de wortel pakken, is elke weerstand ertegen gedoemd te mislukken. Valse leer in de kerk moet worden uitgeroeid, verwijderd, niet alleen in haar uitingen, maar met wortel en tak.
De kwestie in het huidige debat is de leer van soevereine genade. De kwestie is soevereine genade in de kring van het verbond.
Het donker vervloeken is nutteloos, wanneer we niet ook het licht laten schijnen. Gods verbond en de kinderen van gelovigen laat licht schijnen op de Bijbelse en confessionele waarheid met betrekking tot Gods verbond.
Het verklaart, verdedigt en verkondigt de leer van het verbond, met name met betrekking tot de plaats van de kinderen in het verbond, die het evangelie van soevereine en persoonlijke genade eert. Het past de dogma’s van Dordrecht toe en de systematische theologie van de Westminster Confessie betreffende de opname van de kinderen in het verbond. De diepe zorg van dit boek is heel praktisch: het juiste zicht op de kinderen van het verbond en de juiste opvoeding van hen.
De verbondsvisie die in dit boek gepresenteerd wordt is de verbondsvisie die ontwikkeld is in de Protestant Reformed Churches.
Veel van wat in dit boek staat is eerder gepubliceerd als artikel in het Gereformeerde tijdschrift de Standard Bearer. Dit gaf verscheidene opponenten de gelegenheid om bezwaar te maken tegen de verbondsleer, zoals die geleerd wordt in dit tijdschrift. Het resultaat hiervan is dat de lezers van dit boek in staat zijn om de verbondsleer zoals die geleerd wordt in de Protestant Reformed Churches te contrasteren met de verbondsvisie van Baptisten, de Gereformeerde Gemeenten, en de Canadese en Nederlandse Gereformeerde kerken (vrijgemaakt). Daarmee zijn zo ongeveer alle mogelijke verbondsvisies uitgeput.
Moge het zo zijn dat de Gereformeerde en Presbyteriaanse kerken ten langen leste en ingegeven door de huidige ketterij – nadrukkelijke verbonds ketterij – tot overeenstemming komen over de waarheid van het verbond, - de waarheid van het verbond van persoonlijke en soevereine genade.

David J. Engelsma
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Marco
Berichten: 3605
Lid geworden op: 31 jul 2007, 13:55
Locatie: Waddinxveen

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door Marco »

Is het boek in Nederland al verschenen? Zo ja, welke uitgever, welk ISBN nummer?
Gebruikersavatar
Bert Mulder
Berichten: 9087
Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
Contacteer:

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door Bert Mulder »

Marco schreef:Is het boek in Nederland al verschenen? Zo ja, welke uitgever, welk ISBN nummer?
Nee, het is nog niet uitgegeven...
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Gebruikersavatar
Bert Mulder
Berichten: 9087
Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
Contacteer:

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door Bert Mulder »

2. ‘Brandhout voor de hel’ of Kinderen van God?


Een belangrijk aspect van het leven in het verbond is de familie van de gelovigen. Want de kinderen zijn opgenomen in het verbond.

De opname van de kinderen van de gelovigen in het verbond

De kinderen van gelovigen zijn opgenomen in het verbond, al bij hun conceptie en geboorte. Ze ontvangen de vergeving van de zonden door het bloed van Jezus, de heiliging door de Heilige Geest, en het kerklidmaatschap - als kinderen. Ze zijn geroepen om God lief te hebben, te vrezen en te gehoorzamen, als kinderen. Want ze hebben God als hun God en ze zijn Zijn volk – als kinderen. Daarom hebben ze ten volle recht op de Doop. Ouders moeten hen ten Doop houden. En de Kerk die de zuivere sacramenten bedient zoals Christus ze heeft ingesteld, moet erop toezien dat dit gebeurt.
Dit is een belangrijk aspect van de centrale leer betreffende het verbond. Het is belangrijk voor de kinderen. Zijn ze kinderen van God of van de duivel? Het is belangrijk voor de ouders. We hebben onze kinderen lief en de opvoeding van onze kinderen beschouwen we als een van de belangrijkste taken in ons leven. Mogen we hen zien als Gods kinderen? Of moeten we hen zien als ‘brandhout voor de hel’, zoals allen moeten doen die ontkennen dat de kinderen opgenomen zijn in het verbond, zoals bepaalde Calvinistische theologen gedaan hebben, als Jonathan Edwards. Opname van de kinderen in het verbond is belangrijk voor de kerk. Wanneer de kerk vraagt: ‘zijn ze lid van de kerk, of staan ze eigenlijk buiten de kerk?’ Heeft de kerk een roeping ten opzichte van hen, om hen te voeden en te beschermen als lammeren van de kudde van Christus, of zijn ze niets anders dan heidenen, kleine heidenen weliswaar, maar desondanks heidenen, zoals alle andere goddeloze mensen, tot wie de kerk zich richt bij evangelisatie.
Boven alles is de plaats van de kinderen in het verbond belangrijk voor God. Hij zei aan het begin van de verbondsgeschiedenis met Abraham: ‘En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, ………. , om u te zijn tot een God, en uw zaad na u.’ (Gen. 17: 7) Hij inspireerde de apostel, op de dag dat het verbond vernieuwd werd, om te proclameren: ‘Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, …………., zo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal.’ (Hand. 2: 39) Wanneer God zijn ontrouwe vrouw, Juda, berispt, roept God als een bedroefde echtgenoot en vader, ‘is het wat kleins van uw hoererijen, Dat gij Mijn kinderen geslacht hebt?’ (Ez. 16: 20, 21) In Maleachi 2: 15 veroordeelt God echtscheiding in Israël, omdat echtscheiding een bedreiging is voor ‘een zaads Gods’. En ook vandaag haat de onveranderlijke God de echtscheiding in het verbond, omdat het destructief is voor de kinderen die, als verbondskinderen, Zijn kinderen zijn.
Hoe belangrijk die opname van de kinderen in het verbond is wordt ook getoond in het Nieuwe Testament (Verbond) door Christus’ opdracht: ‘Maar Jezus riep dezelve kinderkens (zuigelingen) tot Zich, ………….. ; want derzulken (kinderen van gelovigen) is het Koninkrijk Gods.’ (Luk. 18: 16) Het wordt ook getoond in de zorgvuldige bepaling die God geeft aan de kinderen als leden van de gemeente: ‘Gij kinderen, zijt uw ouderen gehoorzaam in den Heere; …. En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren.’ (Ef. 6: 1-4)
Hierin is het Gereformeerde geloof, het Calvinisme, niet gelijk aan dat van alle Baptisten. Elke Baptist dwaalt ernstig aangaande deze vitale waarheid van de centrale plek van het verbond in de Schrift. Elke Baptist gaat er vanuit dat de kinderen van gelovigen verloren heidenen zijn die buiten de kerk staan, in dat opzicht niet anders dan de kinderen van de ongelovigen. De advertentie van een lokale Baptisten gemeente in de krant over de superieure heiligheid van de kinderen in hun gemeente – hun gehoorzaamheid aan hen die over ze gesteld zijn, hun vrij zijn van dronkenschap en hoererij – is een bedrieglijke advertentie. Er zijn geen kinderen in die kerk. Elke Baptisten gemeente wijst lidmaatschap voor alle kinderen af. Alleen de schapen zijn opgenomen bij de Baptisten, niet de lammetjes. Toegang tot de kerk is er alleen voor hen die opgegroeid zijn en die in staat zijn om zelf belijdenis van het geloof te doen. Alle jeugd die zich bij een Baptisten gemeente voegt doet dit niet als kind van gelovige ouders, maar als volwassen individu. De Baptisten gemeente laat de kinderkens niet tot Jezus komen, maar verbied hun dit.
Naast andere implicaties van deze meedogenloze leer en praktijk is een belangrijke implicatie van deze leer dat er geen grond is voor enige hoop op uitverkiezing en zaligheid voor de kinderen van gelovigen die jong sterven. Daarentegen, is er alle reden om te geloven dat ze verloren gaan. Ze zijn, volgens de Baptisten zelf, buiten de kerk en het verbond met God; en buiten de kerk en het verbond van God is geen zaligheid.
In het licht van onze belijdenis dat de kinderen opgenomen zijn in het verbond (daarover is ook geen discussie onder Gereformeerde gelovigen en kerken), moeten we nu een antwoord geven op de volgende vraag, wat bedoeld de Schrift precies wanneer het zegt dat onze kinderen opgenomen zijn in het verbond?
De Gereformeerde belijdenissen zijn duidelijk en stellig over de opname van kinderen in het verbond. De Heidelbergse Catechismus leert dat de kinderen gedoopt moeten worden, ‘want mitsdien zij alzowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn, en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt’ (Vraag en antwoord 74, Heidelbergse Catechismus)
Het Gereformeerde ‘Formulier om den Heiligen Doop aan de kinderen te bedienen’ verzekert de ouders van de gemeente ‘…. onze kinderen ….. weder in Christus tot genade aangenomen worden.’ En verzekert met stelligheid, met een krachtig en beslissend beroep op de eenheid van Oude en Nieuwe Verbond, dat we ‘de kinderen, als erfgenamen van het rijk Gods en van zijn verbond, dopen.’ En in het dankgebed wordt de bidder op de Gereformeerde lippen gelegd, de woorden van dankzegging, vreugde en troost, ‘dat Gij ons en onzen kinderen, door het bloed van uw lieven Zoon Jezus Christus, al onze zonden vergeven, en ons door Uw Heilige Geest tot lidmaten van Uw eniggeboren Zoon, en alzo tot Uw kinderen aangenomen hebt.’ In de eerste doopvraag antwoorden de ouders op de vraag, ‘hoewel onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelve onderworpen, of gij niet bekent dat zij in Christus geheiligd zijn, en daarom als lidmaten Zijner gemeente behoren gedoopt te wezen?’
De vraag wat dit betekent wordt opgeroepen door het ontegenzeggelijke feit dat niet alle kinderen van gelovigen gered zijn. Zowel ouders als ook kerken ervaren het harde, pijnlijke feit dat sommige van onze kinderen bij hun opgroeien goddeloos blijken, ongelovig en ongehoorzaam, ze gaan het eeuwig oordeel tegemoet. God is niet hun God; en ze zijn niet Zijn kinderen. De Schrift bereidt ons voor op deze bitterste van alle bittere ouderlijke en kerkelijke droefheden. Abraham had een kleinzoon, Ezau, die een heidens en afkerig kind was (zie: Gen. 25: 19-34; Rom. 9: 6; Hebr. 12: 16, 17). Deuteronomium 21: 18-21 beschrijft de procedure die Israëlitische ouders moeten volgen met hun vraatzuchtige, dronken, rebelse en struikelende zonen, ze moeten deze kinderen bij de oudsten brengen om te worden geëxcommuniceerd en gestenigd. Hebreeën 10: 29 spreekt over de gedoopte zoon, ten tijde van het Nieuwe Verbond, die ‘die den Zoon van God vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan’
We kunnen dus niet aannemen dat al onze kinderen wedergeboren zijn en uitverkoren. Wanneer we dat veronderstellen dan handelen we in strijd met de Schrift en met onze eigen ervaring. En we mogen hierover als ouders niet bitter zijn. Want het is pure genade dat ook maar één van onze kinderen gered is.

Er zijn drie mogelijk verklaringen voor deze opname van de kinderen in het verbond. Ze worden allen beleden door verschillende Gereformeerde kerken.
De eerste verklaring is dat, omdat de kinderen een bevoorrechte positie hebben in een Christelijk huis en in de omgeving van de kerk, dat het daarom waarschijnlijker is dat deze kinderen zich bekeren, dan de kinderen van ongelovigen. Maar feitelijk zijn deze kinderen niet gered, ze moeten gezien worden als niet gered totdat ze het tegendeel bewijzen door te geloven, maar ze bevinden zich in ieder geval in een gunstiger positie om gered te worden dan de andere kinderen. Dit was de visie van sommige Puriteinen en die van Jonathan Edwards. Dit is de visie van veel Gereformeerde kerken tegenwoordig, onder andere de "Free Reformed Churches of North America" en de "Netherlands Reformed Congregations of the United States and Canada" in Nederland en in Amerika.
Deze visie moet worden afgewezen. Ten eerste doet het geen recht aan de taal van de Bijbel en van de Gereformeerde belijdenissen. God plaatst de kinderen van gelovigen niet slechts in een voordeliger positie, zodat het waarschijnlijker is dat ze gered worden; maar Hij richt zijn verbond met hen op, om hun tot een God te zijn (Gen. 17: 7). God geeft de kinderen de belofte van de Heilige Geest van Jezus Christus (Hand. 2: 38, 39, Vraag en antwoord 74, Heidelbergse Catechismus). Daarmee in overeenstemming ziet de kerk en mag de kerk de kinderen niet zien als heidenen, met alleen een beetje gunstiger uitgangspositie dan de andere heidenen. Maar de Gereformeerde kerk beschouwt hen, en moet hen beschouwen als ‘in Christus geheiligd’. Het Gereformeerde ‘Formulier om den Heiligen Doop aan de kinderen te bedienen’ gebiedt de ouders om ‘hoewel onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelve onderworpen, of gij niet bekent dat zij in Christus geheiligd zijn, en daarom als lidmaten Zijner gemeente behoren gedoopt te wezen?’ Ten tweede, is het niet waar dat onze kinderen, nu strikt gezien vanuit het standpunt van hun natuurlijke aard, zich in een betere positie bevinden dan de heidenen in de wereld. Onze kinderen zijn van nature dood door de zonde. En een dode persoon in een Christelijk huis en in de sfeer van de kerk heeft geen voordeel ten opzichte van een dode persoon buiten een Christelijk huis en de kerk.

De tweede mogelijke verklaring voor de plaats van de kinderen in het verbond kan iets overtuigender worden verdedigd. Alle kinderen van de gelovigen zijn zonder uitzondering opgenomen in het verbond in die zin, dat God ze de zaligheid belooft en zijn verbondsgenade in Christus over hen uitbreid. De daadwerkelijke vervulling van de belofte, en het daadwerkelijke ontvangen van de verbondsgenade, en de daadwerkelijke realisatie van het verbond met hen persoonlijk hangt af van hun geloven in Jezus Christus, van het vastgrijpen van het verbond wanneer ze opgroeien. Het verbond bestaat uit een belofte en een eis, die eis is de voorwaarde die het kind moet vervullen. De belofte van God is voor elk kind, zonder uitzondering. Maar wanneer het kind niet zou voldoen aan de eis om te geloven, dan verspeelt hij de belofte. Dit is de visie van de Gereformeerde kerken (vrijgemaakt) en de Canadese Gereformeerde Kerken en de Amerikaanse Gereformeerde Kerken.
Het aantrekkelijke van deze visie is dat het alle kinderen, zonder uitzondering, in het verbond plaatst. En dat is natuurlijk prettig voor gelovige ouders (hoewel de implicatie van deze visie ook is dat niet slechts enkele, maar ook alle kinderen uit het verbond kunnen vallen, en dat is niet zo prettig). Het lijkt ook recht te doen aan de taal van de Schrift en de belijdenissen. God zegt tot Abraham, ‘en tussen uw zaad’, en niet ‘en tussen sommigen van uw zaad’ (Gen. 17: 7). De Heidelbergse Catechismus leert dat onze kinderen ‘in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn’, ‘onze kinderen ‘ en niet slechts sommige van hen. In het Doopformulier belijden we dat onze kinderen ‘in Christus geheiligd zijn’, niet sommigen van hen.
Worden niet alle kinderen van gelovigen gedoopt? Is niet vereist dat we alle kinderen van gelovigen dopen?
Desondanks is deze visie in strijd met kardinale doctrines die we vinden in Gods Woord, doctrines die kostbaar zijn voor elke Gereformeerde man en vrouw. Allereerst, de belofte van verbondsgenade van God wordt zo afhankelijk van het werk en de wil van een zondig kind. Het verbond en de zaligheid zijn voorwaardelijk en afhankelijk van het geloof van het kind. Maar dit is lijnrecht in strijd met de leer van de Schrift, waar met betrekking tot de zaligheid van de kinderen van gelovigen geleerd wordt: ‘Zo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods.’ (Rom. 9: 16) Aldus heeft het Gereformeerde geloof beleden dat de gedachte, dat het geloof een voorwaarde is voor de zaligheid, verworpen. De Dordtse Leerregels ontkennen dat het geloof een vereiste, oorzaak of voorwaarde is ‘in’ de mens, waar de uitverkiezing en zaligheid van die mens van afhankelijk is, veeleer heeft God ‘ons uitverkoren (niet, omdat wij waren, maar) opdat wij zouden zijn heilig en onberispelijk voor Hem in den liefde’.
Een ander punt is, dat deze verklaring van de opname van de kinderen in het verbond impliceert dat Christus’ dood in het geval van sommige personen gefaald heeft om hun zaligheid veilig te stellen. Bij de doop beloofd God alle kinderen dat Hij ze zijn verbond en verbondszegening zal geven op grond van het feit dat Christus bloed hen allen gewassen heeft in Zijn bloed. Het Gereformeerde Doopformulier baseert de belofte van de Heilige Geest bij de doop op de dood van Christus aan degene aan wie dit beloofd is: ‘Desgelijks als wij gedoopt worden in den Naam des Heiligen Geestes, zo verzekert ons de Heilige Geest door dit Heilig Sacrament dat Hij in ons wonen, en ons tot levende lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben, namelijk de afwassing onzer zonden, en de dagelijkse vernieuwing onzes levens, totdat wij eindelijk onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden.’ Maar een feit is dat de zonden van sommige gedoopte kinderen niet afgewassen zijn, en dat ze verloren gaan. Dus wordt de leer van de beperkte, krachtdadige verzoening ontkend, in ieder geval in de kring van het verbond. Met betrekking tot de kinderen van gelovigen is er sprake van universele, ineffectieve verzoening.
Een ander bezwaarlijk element van deze visie, is dat het leert dat de belofte van God in vele gevallen gefaald heeft. God belooft zaligheid aan elk kind van gelovige ouders, maar velen van hen ontvangen niet de zaligheid en het eeuwige heil. Het Woord van God en de belofte hebben in deze gevallen gefaald. Ze hebben gefaald omdat de kinderen hebben geweigerd om te voldoen aan de voorwaarde van geloof, maar het feit blijft: het Woord van God en de belofte hebben gefaald.
Het fundamentele bezwaar tegen deze verbondsvisie – en het is een doodernstig bezwaar – is dat het in strijd is met het Gereformeerde evangelie van zaligheid uit soevereine genade.

De derde verklaring voor de opname van de kinderen in het verbond is volgens ons de leer van de Schriften. Hoewel onze kinderen zich bevinden in de kring van het verbond en daarom ook het teken van het verbond krijgen en worden opgevoed als leden van het verbond, is het verbond van God, de verhouding van vriendschap in Jezus Christus, alleen opgericht met de uitverkorenen. De belofte is niet afhankelijk van het geloof van het kind, maar de belofte werkt het geloof waardoor bij elk kind aan welke God Zijn belofte doet de genade van het verbond ontvangen wordt. Het zijn de uitverkoren kinderen onder onze vleselijke kinderen die de ware kinderen zijn, evenals Abrahams zaad ook niet alle vleselijke zaad van Abraham was, maar alleen Christus en zij die in Christus verkoren zijn (Gal. 3: 7, 16, 29).
Onze gronden voor de verklaring van de opname van kinderen in het verbond zijn de volgende.
Ten eerste, Alleen deze visie is in harmonie met de geloofsregel van de Schrift. Gods zaligmakende verbondsgenade is particulier, dat is voor de uitverkorenen alleen: ‘Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben.’ (Rom. 9: 15). De uitverkiezing brengt scheiding tussen de zichtbare kerk en de wereld, maar ook binnen de zichtbare kerk zelf:
‘En niet alleenlijk deze, maar ook Rebekka is daarvan een bewijs, als zij uit één bevrucht was, namelijk Izaäk, onzen vader. Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roepende; Zo werd tot haar gezegd: De meerdere zal den mindere dienen. Gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat.‘ (Rom. 9: 10-13)
Gods zaligmaking is nooit afhankelijk van de wil of de actie van de zondaar: ‘Zo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods.’ (vers 16). Christus dood is werkzaam en krachtdadig:
‘Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven. Want nauwelijks zal iemand voor een rechtvaardige sterven; want voor den goede zal mogelijk iemand ook bestaan te sterven. Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren. Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van den toorn. Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood Zijns Zoons, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven. En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in God, door onzen Heere Jezus Christus, door Welken wij nu de verzoening gekregen hebben.’ (Rom. 5: 6-11)
De belofte van God is zeker voor alle zaad: ‘Daarom is zij uit het geloof, opdat zij naar genade zij; ten einde de belofte vast zij al den zade, niet alleen dat uit de wet is, maar ook dat uit het geloof Abrahams is, welke een vader is van ons allen’ (Rom. 4: 16).
Ten tweede, de Schrift geeft precies deze verklaring voor de zaak die hier ter discussie staat, dat doet ze in Romeinen 9. De zaak die Paulus behandeld is het feit dat zo veel fysieke kinderen van Abraham verloren gaan terwijl God toch aan Abraham beloofde om zijn verbond op te richten met Abraham en zijn zaad (vers 1-5). De grote moeilijkheid voor Paulus is niet dat zo vele geliefde verwanten verloren gaan (hoewel hij wenst om zelf verbannen te zijn van Christus, omwille van zijn broederen, vers 3), maar de moeilijkheid is dat het lijkt alsof, ‘het Woord Gods ware uitgevallen’, dat de belofte van God gefaald heeft om een verbond op te richten met velen aan wie wel de belofte gegeven was (vers 6). Maar het is niet zo dat gebleken is dat de belofte heeft gefaald en krachteloos is geweest, zelfs niet in één enkel geval.
Waarom niet? Omdat het zaad van Abraham, aan wie de belofte gegeven was, nooit alle fysieke kinderen van Abraham omvatte. ‘…die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn. Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen; maar: In Izaäk zal u het zaad genoemd worden. Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend.‘ (Rom. 9: 6-8). Er is een onderscheiding tussen twee soorten kinderen van de gelovige Abraham: kinderen des vleses en kinderen der beloftenis. En deze onderscheiding is er door Gods besluit van verwerping en verkiezing, en duidelijk geïllustreerd door de geschiedenis van Jakob en Ezau (vers 9-23).
Het probleem van Paulus is precies hetzelfde als ons probleem. Door de belofte neemt God onze kinderen op in zijn verbond van zaligmaking; maar niet al onze kinderen worden zalig.
De oplossing die de Schrift geeft voor Paulus’ probleem is ook de oplossing voor ons probleem. De kinderen van gelovigen aan welke God zijn genadige beloften van deelname aan het verbond geeft is niet bestemd voor alle fysieke nakomelingen van gelovige ouders. Maar veeleer voor Gods kinderen uit onze vleselijke kinderen. Dit zijn de kinderen van God die in Christus verkoren zijn. Zij zijn degenen die door God als zaad geteld worden, wanneer Hij zegt: ‘om u te zijn tot een God, en uw zaad’. Zij, en zij alleen, zijn ‘kinderen der beloftenis’. Aan hen en aan hen alleen is de belofte gegeven. In ieder van hen is de belofte werkzaam in geschonken geloof in Jezus Christus.
Ten derde, deze opvatting over de opname van de kinderen in het verbond is gefundeerd in de Gereformeerde traditie. Heinrich Heppe, die de essentie uit de Gereformeerde belijdenissen en boeken van Gereformeerde Theologen gedestilleerd heeft, citeert de zeventiende-eeuwse theoloog J. H. Heidegger, als vertegenwoordiger van de Gereformeerde visie:
‘Net als bij volwassenen, verzegeld de doop niet de inwendige genade voor ieder van hen, maar alleen voor hen die in hun hart geloof dragen wat tegengesteld is aan geveinsd geloof en wat met woorden beleden wordt. Niet voor elk van de kinderen van gelovige ouders ieder voor zich, maar alleen voor de uitverkorenen is de doop het teken en zegel van de wedergeboorte en de universele geestelijke genade. Hoewel het goed en godvrezend is om bij individuele kinderen van ons goede hoop te hebben op het oordeel in liefde, is dit toch niet het geval bij ieder individueel kind van ons.’
Dit is steeds de prominente visie geweest in de Gereformeerde Theologie sinds de Afscheiding van 1834. Prof. C. Veenhof, die zelf een voorstander is van de visie dat elk gedoopt kind in het verbond opgenomen is door een voorwaardelijke belofte, erkent dat de overtuiging die de frase in het doopformulier, ‘onze kinderen….. in Christus geheiligd zijn’, uitlegt als slaande op de uitverkoren kinderen, de meest voorkomende overtuiging in de kerken van de Afscheiding was. Het was de leer van Simon van Velzen, een voortreffelijk theoloog in de kerken van de Afscheiding.
Ten vierde is onze verbondsvisie in overeenstemming met de Gereformeerde belijdenissen. De Westminster Confessie belijdt dat de verbondsbelofte van genade particulier en onvoorwaardelijk is: ‘belovende aan hen die verordineert zijn tot het leven, Zijn Heilige Geest, om hen gewillig en bekwaam te maken te geloven.’ In het hoofdstuk over de doop, leert deze Presbyteriaanse belijdenis dat de genadige belofte bij de doop strikt gecontroleerd wordt door de eeuwige uitverkiezing:
‘…de beloofde genade wordt niet alleen aangeboden maar echt toegeëigend en geschonken door de Heilige Geest aan zulke – hetzij volwassenen of kinderen- voor wie, naar de raad van Gods wil, die genade geldt, en dat op de door Hem bestemde tijd.’

De Dordtse Leerregels beperken de belofte van het Evangelie en de sacramenten tot de gelovigen. Immers het geloof is de gave van God aan de uitverkorenen, de belofte is voor de uitverkorenen. En kan daarom niet falen.
Wanneer je het op een andere manier leest kan de leer van de Heidelbergse Catechismus in vraag en antwoord 74, en de uitspraak in het Doopformulier dat de kinderen ‘erfgenamen van Gods rijk’ zijn, en dat ze ‘in Christus geheiligd zijn’, niet waar zijn. Wanneer bij deze zaken gerefereerd wordt aan elk individueel kind van gelovige ouders, en niet de uitverkorenen onder hen, dan is het simpelweg niet waar dat aan hen ‘door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, beloofd wordt’ of dat ze 'in Christus geheiligd’ zijn.
God realiseert zijn verbond in de lijn van de generaties. Zo vergadert Hij zijn kerk van alle eeuwen, uit de kinderen van de gelovigen. Zoals de Puriteinen het graag zeggen: ‘God trekt de lijn van de uitverkiezing in de lendenen van de godvrezenden.’ Omwille van de uitverkoren kinderen, worden allen gedoopt.
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Marco
Berichten: 3605
Lid geworden op: 31 jul 2007, 13:55
Locatie: Waddinxveen

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door Marco »

Bert,

- Er staan nog wat d/t foutjes in. Ik weet niet of dit de definitieve versie is die naar een drukker gaat..
- Het lijkt of er tussen de opvattingen 2 en 3 niet zo heel grote verschillen zitten. Het verschil lijkt te zitten in de vraag of de belofte aan de doop gekoppeld is, of dat het verbond aan de doop gekoppeld is. We hebben het hier vaker over gehad, en als ik dit hoofdstuk lees (ik moet het nog eens een keer doorlezen voor ik dieper antwoord durf te geven), lijkt het alsof de visies dichter bij elkaar liggen dan je zou zeggen.
Gebruikersavatar
Bert Mulder
Berichten: 9087
Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
Contacteer:

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door Bert Mulder »

Marco schreef:Bert,

- Er staan nog wat d/t foutjes in. Ik weet niet of dit de definitieve versie is die naar een drukker gaat..
- Het lijkt of er tussen de opvattingen 2 en 3 niet zo heel grote verschillen zitten. Het verschil lijkt te zitten in de vraag of de belofte aan de doop gekoppeld is, of dat het verbond aan de doop gekoppeld is. We hebben het hier vaker over gehad, en als ik dit hoofdstuk lees (ik moet het nog eens een keer doorlezen voor ik dieper antwoord durf te geven), lijkt het alsof de visies dichter bij elkaar liggen dan je zou zeggen.
Nee, dit is (nog) niet de definitieve versie...

Inderdaad zijn er overeenkomsten tussen 2 en 3. Het grote verschil tussen beide is de voorwaarde om tot Christus te komen. Want er zijn geen voorwaarden om tot Hem te kunnen komen. Prof. Engelsma zal daar verder op in gaan...
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Gebruikersavatar
Bert Mulder
Berichten: 9087
Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
Contacteer:

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door Bert Mulder »

3. Verbondsopvoeding


De verbondsverkiezing van God bepaalt het standpunt van gelovige ouders en kerken ten opzichte van hun kinderen en deze verkiezing van God geeft richting aan de benadering bij de opvoeding. We zien onze kinderen niet als verloren heidenen (‘brandhoutjes voor de hel’), hoewel er zich mogelijkerwijs ‘brandhoutjes voor de hel’ onder hen bevinden, net zoals we de gemeente ook niet zien als een vergadering van ongelovigen, omdat er zich onder de heiligen ook ongelovigen kunnen bevinden. Maar we zien de kinderen als kinderen van God en de gemeente als vergadering van gelovigen.
Deze kwestie van de visie die ouders en kerken hebben op hun kinderen is van groot belang voor de praktijk. Jonathan Edward’s visie op de kinderen als ‘brandhoutjes voor de hel’, gekoppeld aan een tendens om de verzekerdheid van God eigen te zijn, te baseren op subjectieve, twijfelachtige ervaring, is mogelijk de belangrijkste oorzaak van de verbondsafval in Engeland, en het verval ook van de eigen kerken van Jonathan Edwards. De kinderen hebben deze les geleerd van hun grote leraar: de ‘brandhoutjes voor de hel’ groeien op en worden grote stukken brandhout voor de hel. Hierin zie je een oordeel van God. We mogen immers niet voor onheilig houden, wat God rein heeft verklaard (Hand. 11: 9). Hoewel ze, net als hun ouders, een verdorven natuur hebben, zijn de verbondskinderen geen ‘brandhoutjes voor de hel’, dat is kinderen van de duivel, maar ze zijn Jehova’s kinderen (Ez. 16: 20, 21). Ze zijn geen vleselijke zondaren, geestelijk gezien als de duivel, maar ze zijn heilig (1 Kor. 7: 14). Dit in tegenstelling tot de kinderen der ongehoorzaamheid, die wandelen naar de overste van de macht der lucht, zodat ze de wil des vleses doen en der gedachten (Ef. 2: 1-3), maar de gedoopte kinderen van gelovigen zijn in de Heere Jezus Christus, zodat ze hun vader en moeder eren (Ef. 6: 1-3).
Dezelfde consequentie als die veroorzaakt door deze verkeerde visie, die de kinderen van gelovigen ziet als onbekeerde heidenen, zie je ook in de kerken die deze visie vandaag aan de dag huldigen. In de regel, zijn deze kerken gevuld met jonge mensen die niet verzekerd kunnen zijn van het feit dat ze echte gelovigen zijn, geredde kinderen van God. Ja, ze groeien op en worden oud, zonder ooit de troost en vreugde te ervaren van het verbond met God, nooit kunnen ze met hun Verbondsvriend aan de verbondsmaaltijd deel nemen, hoewel ze vreemd genoeg wel belijdenis van hun geloof mogen doen waardoor ze lid van de gemeente worden. En de weinigen die zekerheid krijgen omtrent hun verlossing verkrijgen die niet op grond van de belofte van het verbond bij de doop, maar door een mysterieuze ervaring.
Hun kinderen ziende als verbondskinderen van God, moeten gelovigen hun kinderen in hun opvoeding en tucht benaderen als uitverkoren kinderen, alhoewel het zo zou kunnen zijn dat er zich onder hen ook niet wedergeboren kinderen bevinden. De uitverkiezing bepaald de benadering. Alle kinderen moeten het onderwijs ontvangen wat de wedergeboren kinderen ontvangen en waarvan ze ook profiteren. Door middel van deze opvoeding en vermaning in de Heere, zal de verbondsbelofte vruchten van bekering gaan dragen in de uitverkoren kinderen. Het zal de anderen ontmaskeren en verharden.


De bekering van verbondskinderen

We zien tenslotte de vraag onder ogen: welke plek heeft de bekering in het leven van de verbondskinderen? Heeft de bekering een plek bij hen, of is ze niet noodzakelijk? Wanneer de bekering een plek heeft in het leven van het verbondskind, is het dan een belangrijke plek, of zelfs noodzakelijke plek, of is de plaats van de bekering zo ongeveer geminimaliseerd?
Dit zijn belangrijke vragen voor gelovige ouders en Gereformeerde kerken. Wat is hun houding ten opzichte van de bekering van hun kinderen? Immers, wanneer de bekering noodzakelijk is, dan moeten ze instrumenten in de handen van God zijn tot bekering van hun kinderen. Moeten ze oprecht bidden voor de bekering van hun kinderen? Moeten ze de kinderen dringend oproepen tot bekering?
De vraag met betrekking tot de bekering is van vitaal belang voor het verbondskind zelf. Moet het naar deze realiteit en ervaring zoeken in het eigen leven? En zo ja, hoe moet het verbondskind verwachten dat het die ervaring krijgt? Mag het zich een geschikte kandidaat achten voor het doen van publieke belijdenis van het geloof en een waardig kandidaat voor het gaan aan het Heilig Avondmaal des Heeren, zonder dat er sprake van bekering is? Mag het kind zekerheid hebben omtrent de verlossing, zonder bekering, enkel en alleen omdat het gedoopt is en een kind van gelovige ouders?
Laten we toegeven dat er een reëel gevaar is dat de belangrijke plaats die de bekering moet innemen, in het leven van het verbondskind, wordt verwaarloosd door de ouders en door de Gereformeerde kerk, en daardoor ook door het kind. Het is mogelijk dat deze ontkenning berust op een misverstand, alsof het noemen van de bekering van het verbondskind een bedreiging vormt voor de waarheid dat de verlossing van het kind een vrucht is van het verbond of de waarheid dat het God alleen is die het kind redt. Deze aarzeling bij Gereformeerde Christenen om te spreken over, ja om te benadrukken, de bekering van de kinderen in het verbond, is deels het gevolg van hun reactie op de zonde tegen Gods verbond die steeds populairder wordt vandaag aan de dag, de zonde die verbods-, gedoopte-, Gereformeerde jonge mensen voorwerp laat zijn van een ‘evangelisatie’ die hen benaderd als verloren zondaren die nog gered moeten worden door het accepteren van Christus. Wanneer dit bedoeld wordt met de bekering van het kind, dan wijzen Gereformeerde ouders en kerken het af in de naam van het verbond van God, verzegeld aan hun kinderen in hun jonkheid.
Maar deze misstanden en dwalingen mogen niet beslissend zijn voor het antwoord op de vraag over de bekering van kinderen in het verbond. Alleen de Schrift is beslissend.
Ten eerste, bekering is altijd het werk van de Heilige Geest, in vrije, soevereine genade. Dit is niet alleen het geval op het zendingsveld, maar dit geldt ook in het verbond. Bekering is nooit het werk van de zondaar, die de genade van God verdient of verwerft. Onze bekering door onszelf is geen vereiste voor het verkrijgen van toegang tot het koninkrijk der hemelen. Hoewel we zelf actief zijn bij onze bekering – we geloven, we hebben berouw, en keren ons tot God – toch is onze activiteit veroorzaakt door de Heilige Geest.
‘Voorts, wanneer God dit Zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert, en de ware bekering in hen werkt, zo is het dat Hij niet alleen het Evangelie hun uiterlijk doet prediken, en hun verstand krachtiglijk door den Heiligen Geest verlicht, opdat zij recht zouden verstaan en onderscheiden die dingen, die des Geestes Gods zijn; maar Hij dringt ook in tot de binnenste delen des mensen met de krachtige werking van denzelfden wederbarenden Geest; Hij opent het hart, dat gesloten is; Hij vermurwt dat hard is; Hij besnijdt dat onbesneden is. In den wil stort Hij nieuwe hoedanigheden en maakt dat die wil, die dood was, levend wordt; die boos was, goed wordt; die niet wilde, nu metterdaad wil; die wederspannig was, gehoorzaam wordt; Hij beweegt en sterkt dien wil alzo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen. En dit is die wedergeboorte, …………….., dewelke God zonder ons in ons werkt’
Ten tweede, de bekering heeft een plek in het leven van de verbondskinderen; en die plek is, dat bekering noodzakelijk is. Christus Woorden in Mattheüs 18: 3 zijn van toepassing op de kinderen van de gelovigen, ‘Indien gij u niet verandert (bekeert), ……………, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.’ Verbondskinderen moeten de gave van berouw ontvangen. Ze moeten geloof hebben wat hen geschonken, en ingegoten wordt. Ze moeten zich bekeren tot God als tot hun hemelse Vader in wie ze verheugen.
Ten derde, de bekering is zelf vrucht van het verbond: het is het effect en de opbrengst van de verbondsbelofte. Gods belofte aan de uitverkoren kinderen, getekend en verzegeld door de doop, werkt bekering in hen. De vriendschap van God, door hen ervaren in de Heilige Geest, maakt dat ze zich afkeren van de zonde en wenden tot God. Omdat God hen opneemt in het verbond, door de genadige belofte, is hun bekering zeker.
Ten vierde, ouders en kerken mogen niet alleen, maar zijn ook ernstig geroepen en verplicht door God, om hun kinderen op te roepen zich te bekeren. Ze moeten dit doen met betrekking tot specifieke zonden, maar eveneens met betrekking tot het hele leven van die kinderen. Ze doen dit, niet alleen door te zeggen: ‘Geloof! Heb berouw!’ maar ook door zorgvuldig en voorzichtig onderwijs in het hele Evangelie van de Schrift; door discipline en tucht, en door een godvrezend voorbeeld. God werkt de bekering door zijn Woord. Daarom ouders en kerken, leer hen Gods Woord kennen. God werkt dit ook in antwoord op het gebed. Daarom, moeten ouders en kerken bidden om de bekering van hun kinderen.
Ten vijfde, de kinderen moeten geleerd worden om de bekering te ervaren, om bekering in hun leven te herkennen. Dit geldt in het bijzonder, maar niet uitsluitend, bij het doen van openbare belijdenis van het geloof en bij het vieren van het Avondmaal. Geen onbekeerde persoon mag aan de tafel van de Heere komen. Niemand die twijfelt over zijn bekering kan komen. Echter, deze bekeringservaring is niet een soort mysterieus, onbeschrijfelijk onverklaarbaar gevoel. Maar het is hartelijke droefheid naar God wil over de zonde, waar geloof in Jezus Christus, en het oprechte voornemen om God en de naaste lief te hebben. Dit is de gezaghebbende beschrijving van bekering die de Heidelbergse Catechismus geeft:
Vraag 88: In hoeveel stukken bestaat de waarachtige bekering des mensen?
Antwoord: In twee stukken: in de afsterving des ouden, en in de opstanding des nieuwen mensen.
Vraag 89: Wat is de afsterving des ouden mensen?
Antwoord: Het is een hartelijk leedwezen dat wij God door onze zonden vertoornd hebben, en die hoe langer hoe meer haten en vlieden.
Vraag 90: Wat is de opstanding des nieuwen mensen?
Antwoord: Het is een hartelijke vreugde in God door Christus, en een ernstige lust en liefde om naar den wille Gods in alle goede werken te leven.
De bekering van de verbondskinderen vindt, in de regel, niet plotseling plaats, als een dramatische verandering tijdens de tienerjaren, of zelfs later tijdens het leven. De bekering van de boetvaardige dief en van Paulus is niet normatief voor de uitverkoren kinderen die geboren en opgevoed worden in het verbond.
Gewoonlijk, worden ze al heel vroeg in hun kinderjaren bekeerd. Dit is ook de implicatie van het vijfde gebod. Vanaf het allervroegste begin, worden de kinderen bekeerd tot God, zodat ze hun ouders kunnen eren vanuit de vreze des Heeren, die hen verlost heeft van de zonde en de dood door het bloed van Jezus Christus. Dit wordt ook uitgedrukt in Psalm 71. God is het vertrouwen van het verbondskind, in de regel, vanaf zijn of haar jeugd af (vers 5), want God heeft hem of haar vanaf de jeugd geleerd (vers 17). De verbondsrelatie gaat in feite terug tot de conceptie en de geboorte (vers 6). Hoewel er tijden zijn van grote worsteling, twijfel, en afkerigheid van God, is er een geleidelijke ontwikkeling in dagelijkse, voortgaande bekering – dieper berouw; krachtiger geloof; en vuriger liefde.
De weigering zich te bekeren is de manifestatie van de bastaard – het fysieke kind van gelovige ouders die geen echte, geestelijke zoon of dochter is (Hebr. 10: 29). Hij is, eveneens, geroepen om zich te bekeren. Bekering is zijn verplichting. Weigering stelt hem bloot aan de ergste straf. Het zal voor Sodom en Gomorra dragelijker zijn in het oordeel dan voor hem. Wanneer hij zichzelf openbaart als ongeestelijk, ongelovig en weigert om belijdenis van het geloof te doen, door het negeren van de middelen der genade, door ontucht, door dronkenschap en drugsgebruik, en door een onberouwvol voortgaan op deze verkeerde en zondige weg, moet hij worden geëxcommuniceerd van de kerk door kerkelijke tucht. Zoals Deuteronomium 21: 18-21 eist, moeten ouders meerwerken bij dit werk van de kerk, waarbij ze de eer van Christus naam en het welzijn van de gemeente plaatsen boven de natuurlijke liefde voor hun eigen kind.
Een van de sterkste bezwaren van de Baptisten tegen de kinderdoop is dat het de kerk vult met jonge mensen en later met volwassenen, die zichzelf manifesteren als ongeestelijk, werelds, en immoreel. En het kan niet ontkend worden dat sommige Gereformeerde kerken zich aan die waarheid van het verbond bloot stellen, door hun toelating van de goddeloosheid van de jeugd en door hun weigering om zelfs de meest schaamteloze overtreders onder de kerkelijke tucht te plaatsen. Men veronderstelt dat allen wedergeboren zijn en gered. Het resultaat van deze veronderstelling is de dood van de kerk, zodra het heidense en vleselijke zaad de kerk gaat domineren, waardoor uiteindelijke de geestelijke kinderen worden uitgedreven. Deze kerken nemen de uitverkiezing niet serieus. Niet alle kinderen zijn opgenomen in het verbond en de kerk van God, maar alleen de uitverkorenen. De uitverkorenen manifesteren zich door de heiligheid van hun leven. Zij die onheilig zijn moeten vermaand worden door de scherpe prediking en door de kerkelijke tucht.
Dit is een groot verdriet voor de kerk en de ouders. Het is ten volle de verantwoordelijkheid van de ondankbare persoon, die Jezus Christus opnieuw kruisigt en Hem openlijk te schande maakt. Maar het is geen bewijs voor het falen van Gods Woord. Want de grote waarheid betreffende de kring van het verbond is dit: ‘Ik zal Mij ontfermen, diens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, dien Ik barmhartig ben.’ (Rom. 9: 15) Zowel in Israël onder het Oude Verbond, als ook voor de kerk in het Nieuwe Verbond, ‘maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden.’ (Rom. 11: 7).
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Gebruikersavatar
JolandaOudshoorn
Berichten: 11271
Lid geworden op: 15 mar 2006, 20:53
Locatie: Groot Ammers

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door JolandaOudshoorn »

Bert, ik heb het geheel nog niet helemaal gelezen, maar ik vind het zeer interessant om te lezen. Ga jij hier alle vertaalde hoofdstukken publiceren??
Ik weet, mijn Verlosser leeft
Gebruikersavatar
Bert Mulder
Berichten: 9087
Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
Contacteer:

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door Bert Mulder »

JolandaOudshoorn schreef:Bert, ik heb het geheel nog niet helemaal gelezen, maar ik vind het zeer interessant om te lezen. Ga jij hier alle vertaalde hoofdstukken publiceren??
Dat is het plan.

Ook zal het, Deo volente, binnen korte tijd op de website in mijn trailer geplaatst worden.
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Gebruikersavatar
JolandaOudshoorn
Berichten: 11271
Lid geworden op: 15 mar 2006, 20:53
Locatie: Groot Ammers

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door JolandaOudshoorn »

Bert Mulder schreef:
JolandaOudshoorn schreef:Bert, ik heb het geheel nog niet helemaal gelezen, maar ik vind het zeer interessant om te lezen. Ga jij hier alle vertaalde hoofdstukken publiceren??
Dat is het plan.

Ook zal het, Deo volente, binnen korte tijd op de website in mijn trailer geplaatst worden.
Dan zal ik het goed in de gaten houden, want persoonlijk vind ik dit wel zeer lezenswaardig!
Ik weet, mijn Verlosser leeft
Gebruikersavatar
jvdg
Berichten: 12063
Lid geworden op: 12 okt 2006, 14:07

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door jvdg »

JolandaOudshoorn schreef:
Bert Mulder schreef:
JolandaOudshoorn schreef:Bert, ik heb het geheel nog niet helemaal gelezen, maar ik vind het zeer interessant om te lezen. Ga jij hier alle vertaalde hoofdstukken publiceren??
Dat is het plan.

Ook zal het, Deo volente, binnen korte tijd op de website in mijn trailer geplaatst worden.
Dan zal ik het goed in de gaten houden, want persoonlijk vind ik dit wel zeer lezenswaardig!
Ben ook geïnteresseerd.
Gebruikersavatar
Bert Mulder
Berichten: 9087
Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
Contacteer:

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door Bert Mulder »

(een extra hoofdstuk voor de zondag):

4. ‘Geen reden voor twijfel’


Alleen de leer van de opname van de kinderen in het verbond, zoals die in de voorgaande hoofdstukken is gepresenteerd, biedt troost voor de gelovige ouders wanneer hun kinderen vroeg sterven. Deze troost wordt verwoord in artikel 17 van de DordtseLeerregels:
‘Nademaal wij van den wille Gods uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn, zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt. (Gen. 17:7; Hand. 2:39; 1 Kor. 7:14)’

Dit artikel is altijd betwist geweest. Ja, het is uit de polemiek geboren. Het was de reactie van de Synode van Dordrecht op de Arminiaanse laster van het Evangelie van soevereine genade. Zoals gesteld in de slotwoorden bij de Dordtse Leerregels, de laster was ‘dat vele onnozele kinderkens der gelovigen van de borsten der moeders worden afgerukt en tiranniglijk in het helse vuur geworpen, alzo dat hun noch het bloed van Christus baten kan, noch de doop, noch het gebed der Kerken bij hunnen doop.’ Dit artikel loochent de beschuldiging: "zo moeten Godvrezende ouders niet twijfelen aan de Verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.
Zelfs binnen de Gereformeerde kerken, die dit artikel in hun belijdenis hebben staan, is er sprake van een polemiek. Bij tijd en wijle werd die polemiek verhit. De zaak is, het juiste verstaan van dit artikel. Sommigen beweren dat dit artikel leert, als een dogma, de zaligheid van elk kind van gelovige ouders wat jong sterft. Anderen verklaren dat dit artikel slechts suggereert dat het zeer wel denkbaar is dat deze kinderen gered zijn.
Ik erken dat er een zekere polemiek is tussen mijn Seminarie professor, de vermaarde Gereformeerde theoloog, Herman Hoeksema, en mij over de inhoud van dit artikel. Hij leerde dat er weinig verloren zou gaan voor Gereformeerde christenen wanneer dit artikel niet in belijdenis zou zijn opgenomen. Hij gaf een verklaring die niet eens de pretentie had van recht doen aan de inhoud van dit artikel. Hij legde de godvrezende ouders die verdriet hebben vanwege hun vroeg gestorven kind heel andere woorden in de mond dan die dit artikel impliceren.

‘Aan duidelijkheid en scherpheid van bepaling laat dit artikel zeker veel te wenschen over en het laat zich niet ontkennen, dat in den vorm waarin de zaak gegoten werd, zij eigenlijk geen stuk voor een belijdenis kan worden geacht……. Het ware dan ook uit dat oogpunt volstrekt geen verlies, indien Art. I, A, 17 nooit in de Leerregels ware opgenomen……
Met objectieve zekerheid valt er daarom ook van de jonggestorven kinderen niets anders te zeggen, dan dat de Heere uit ons zaad Zijn zaad redt…..
Als er nu uit het midden van zulk een gezin kinderen worden weggenomen, die zeker nog niet eenige houding bewust konden aannemen tegenover dat verbond des Heeren, dan ……. zeggen ze ook bij dat graf: Heere, ik heb in Uwen Naam een kind voortgebracht ……. wetende, dat Gij, naar Uw welbehagen, dat mij door het geloof altijd goed is, uit mijn zaad Uwe kinderen redt!’
Al tijdens mijn opleiding aan het Seminarie, opperde ik tegen mijn hoog geachte professor, met gepaste nederigheid, dat zijn houding ten opzichte van dit artikel niet juist was en dat zijn uitleg zeker geen recht deed aan de inhoud van dit artikel. In de loop van de jaren ben ik steeds meer overtuigd geraakt dat er meer te zeggen is over dit artikel dan dat Prof. Hoeksema toeliet. Inderdaad, artikel 17 geeft troost met betrekking tot de dood van vroeg gestorven kinderen van gelovige ouders, een troost die alleen het Gereformeerde geloof kan geven.


De betekenis van Artikel 17 van de Leerregels

Alhoewel het praktische aspect bij artikel 17 op de voorgrond staat, is er toch het dogmatische belang wat niet over het hoofd moet worden gezien. Het artikel is één van de weinige gedeeltes in de drie formulieren van enigheid die referenties bevat naar het verbond. Dit artikel toont dat het historisch, confessioneel, en typisch Gereformeerd is om te leren dat de kleine kinderen van gelovigen met hun ouders opgenomen zijn in het verbond der genade, waarom de doop ook vereist is. Zo’n vijftig jaar na de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus bevestigt dit artikel van de Dordtse Leerregels de scherpe veroordeling van de Baptische dwaling in de twee oudere belijdenissen.
Artikel 17 maakt ook duidelijk dat de Gereformeerde kerkvaders begrepen dat de heiligheid van de kinderen der gelovigen zoals geleerd wordt in 1 Korinthe 7:14 als wezenlijke heiligheid gewerkt in de kinderen door de wederbarende Geest: ‘….want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.’ Deze heiligheid is niet slechts een formeel apart zetten van de kinderen als uitwendige leden van de zichtbare kerk, zoals dit tegenwoordig de gangbare mening is geworden onder Gereformeerde en Presbyteriaanse theologen. Hoofdstuk 1 artikel 17 legt deze heiligheid uit als innerlijke, geestelijke vernieuwing door de Geest. Want dit artikel beschouwt deze heiligheid als bewijs voor de zaligheid van de kinderen die vroeg sterven. Wanneer de heiligheid waar 1 Korinthe 7: 14 over spreekt, niet meer zou zijn dan een uitwendig apart zetten van de kinderen, als leden van de zichtbare kerk, dan zou deze heiligheid in het geheel niets bewijzen met betrekking tot de uitverkiezing en zaligheid van de kinderen die sterven in hun jonkheid.
Het praktische doel van dit artikel is de troost voor godvrezende, Gereformeerde ouders die staan aan de kleine kist van hun baby, of jong gestorven kind. Er wordt gesproken over godvrezende ouders wiens kinderen in hun jonkheid sterven, niet alle ouders, en niet alle naam-christelijke ouders. Omdat de grond voor de troost van godvrezende ouders het verbond van de Heere God met hen en hun kinderen is, daarom hebben ongelovige ouders en naamchristelijke ouders geen enkele reden om te veronderstellen dat hun kinderen die jong sterven behouden zullen zijn. Daarentegen, hebben zulke ouders alle reden om de verdoemenis van hun kinderen te vrezen.
Maar de godvrezende ouders hoeven ‘niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.’ Ook in de originele Latijnse tekst van de artikel 17 van de Dordtse Leerregels, komt dit duidelijk uit, ‘godvrezende ouders mogen niet twijfelen’. In de Nederlandse vertaling staat er ‘zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen’. Ouders mogen niet twijfelen. Ze zijn verplicht om niet te twijfelen. Net zoals ze verplicht zijn om niet te twijfelen aan het Woord van God, ‘Ik zal uw God zijn, en van uw kinderen, in het genadeverbond,‘ twijfel is zondig ongeloof.
Wanneer we deze stelling positief zouden formuleren, dan zou de leer van artikel 17 van Dordt als volgt luiden, ‘zo hoeven de godzalige ouders niet te twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.’
Het doet geen recht aan de woorden van de belijdenis wanneer deze uitgelegd worden in de zin dat godvrezende ouders zeker mogen zijn dat God Zijn kinderen redt uit hun kinderen. Deze uitleg weigert bewust om de rouwende ouders te troosten, die hun eigen kind naar het graf hebben moeten brengen. Maar dit is de troost die door dit artikel geboden wordt: godvrezende ouders hebben geen reden te twijfelen aan de uitverkiezing en het behoud van de kinderen van wie ze het lichaam moeten begraven.
Noch doet die uitleg recht aan de taal van het artikel betreffende de verzekering van de waarschijnlijke mogelijkheid van de zaligheid van kinderen die in hun jonkheid sterven. De uitleg doet te kort aan de woorden ‘moeten …. niet twijfelen’.
De uitleg van het artikel dat spreekt over de zaligmaking door God van zijn kinderen uit de kinderen van de gelovigen en de uitleg die de inhoud zelf maakt tot een aannemelijke zaligheid van kinderen die vroeg sterven is geen weerlegging van de laster van de Arminianen, die zeggen: ‘dat vele onnozele kinderkens der gelovigen van de borsten der moeders worden afgerukt en tiranniglijk in het helse vuur geworpen’.
Maar dit artikel wil die laster tegenspreken en weerleggen.
De andere uitleggingen van het artikel zijn helemaal geen uitleggingen van dit artikel. Het zijn theologische correcties op dit artikel.


Het fundament

Het fundament voor artikel 17 van de Dordtse Leerregels is niet het feit dat de kleine kinderen van nature goed zijn en pas later slecht worden, wanneer ze opgroeien. In dit geval zouden zij die vroeg sterven gered worden omdat ze niet de kans gehad hebben om slecht te worden. Met het oog op de Gereformeerde leer van de erfzonde, ontkent dit artikel dat de kinderen van nature ‘heilig zijn’. Van nature zijn deze kinderen van godvrezende ouders schuldig aan de ongehoorzaamheid van Adam, totaal verloren, en het oordeel waardig.
De grond voor de troost van artikel 17 is ook niet dat de fysieke kinderen van godvrezende ouders allemaal zijn opgenomen in zijn in Gods verbond van genade, maar sommigen vallen wanneer ze opgroeien uit het verbond doordat ze niet voldoen aan de voorwaarde van het verbond, namelijk geloof. In dit geval zouden de vroeg gestorven kinderen namelijk behouden en uitverkoren zijn, omdat ze nog niet de kans hebben gehad om het verbond te breken, waardoor ze verloren zouden gaan en eeuwig verdoemd worden.
Dat dit niet de grond is voor de troost van artikel 17 is ook wel duidelijk vanwege het feit dat dit artikel specifiek refereert aan kinderen die al vroeg sterven. Dit artikel refereert niet aan alle kinderen van godvrezende ouders in het algemeen. En ook, wat die kinderen die vroeg sterven betreft, refereert dit artikel aan hun ‘uitverkiezing en het behoud’. Wanneer hier geleerd zou worden dat alle kinderen van gelovige ouders op gelijke wijze in hun kindsheid in het genadeverbond opgenomen zijn, dan zou dit artikel dus leren dat alle kinderen in hun vroege jeugd, op gelijke wijze, uitverkoren en behouden zouden zijn. Afval en ongeloof wat zich later bij deze kinderen openbaart, zou dan impliceren dat de uitverkiezing, en het beginsel van het werk der zaligheid verloren kan gaan. En dit is nu precies de ketterij die de Dordtse Leerregels overal bestrijden.
De Acta van de Synode van Dordrecht maken duidelijk, dat de synode met artikel 17 twee dingen beoogt. Ten eerste, het wijst de Arminiaanse leer af die zegt dat zowel de verkiezing als de verwerping niet van toepassing zijn op kinderen. Deze leer volgt uit de Arminiaanse leer dat uitverkiezing en verwerping gebaseerd zijn op tevoren door God gezien geloof of ongeloof. En aangezien kinderen niet kunnen geloven, of ongelovig kunnen zijn, zijn kinderen geen object van predestinatie, van uitverkiezing, tenminste volgens de Arminiaanse theologie. Tegen dit dogma van de Arminiaanse theologie, bevestigen de Dordtse Leerregels dat kinderen wel degelijk voorwerp van uitverkiezing en verwerping kunnen zijn, al tijdens hun vroege jeugd. Met betrekking tot de kinderen van godvrezende ouders die jong sterven, hoeven en mogen godvrezende ouders niet twijfelen aan het feit dat deze kinderen voorwerp zijn van het eeuwige besluit van verkiezing.
Het tweede wat de synode in dit artikel 17 van Dordt doet is het afwijzen van de Arminiaanse laster dat de Gereformeerde leer van de uitverkiezing, godvrezende ouders berooft achterlaat met een diepe angst dat hun vroeg gestorven kinderen zeer wel eeuwig verworpen en verdoemd kunnen zijn. Hoewel de redenen hiervoor verschillend zijn, wezen toch alle Gereformeerde afgevaardigden en theologen naar de synode van Dordrecht deze Arminiaanse beschuldiging af. Men was het er unaniem over eens dat godvrezende ouders mogen geloven dat hun jong gestorven kinderen uitverkoren en behouden zijn.
De rigoureuze Gomarus was de vertegenwoordiger van alle theologen op de Dordtse synode.
‘De jonge kinderen dergenen, die in het verbond Gods zijn door Christus, en dergenen, die ware geloovigen zijn, dezelve gelooven wij Godvruchtelijk, dat mede verkoren zijn, indien zij voor het gebruik der rede komen te sterven, naar uitwijzen van het formulier des verbonds: Ik ben uw God en uws zaads God; Gen. 17: 7, en Hand. 2: 39. Doch, indien ze tot het gebruik der rede komen, zoo bekennen wij die alleen uitverkorenen te zijn, die in Christus gelooven, want deze alleen worden naar het Evangelie behouden.’

Iedereen op de Dordtse synode was het er over eens, dat God volkomen rechtvaardig zou zijn, wanneer hij alle kinderen van gelovigen zou veroordelen, wanneer ze jong sterven. Deze kinderen zijn, net als de rest van het menselijk geslacht, schuldig aan de ongehoorzaamheid in Adam en hebben een verdorven natuur, van hun geboorte af. Maar de Schrift leert de genadige geneigdheid van God ten opzichte van de kinderen van gelovige ouders die jong sterven in Genesis 17: 7, Mattheüs 19: 14 en Handelingen 2: 39. Deze passages heeft artikel 17 in gedachten samen met 1 Korinthe 7: 14 wanneer hier gesproken wordt over ‘………zijn eigen Woord. Dit verzekert ons ervan, dat de kinderen van de gelovigen heilig zijn, ………………… uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn.’
De grond van de troost van artikel 17 is het genadeverbond, wat geworteld is in de uitverkiezing waardoor de zaligheid verkregen wordt. Heel specifiek is de grond voor de opname van de uitverkoren kinderen van gelovige ouders, al heel vroeg in hun jeugd, het verbond met de ouders: ‘uit kracht van het genadeverbond, waartoe zij (de kinderen der gelovigen) met hun ouders behoren.’
De gedachtegang van de kerkvaders van Dordt, zoals dat hier in artikel 17 wordt beschreven, is dat God de verworpen kinderen van godvrezende ouders tot de jaren der rede laat komen, zodat ze betonen dat ze zelf schuldig zijn aan de schending van het verbond door hun goddeloze ongeloof en ongehoorzaamheid. De typische voorbeelden van verworpen kinderen van godvrezende ouders in de Bijbel – Kaïn, Ezau, Absalom en Judas Iskariot - ondersteunen deze gedachtegang. De Schrift spreekt nooit over de verwerping en vervloeking van kinderen van godvrezende ouders die jong sterven.


Unieke troost

Stevig gefundeerd op het verbond en weloverwogen gebruik makend van de zeer sterke uitdrukking – ‘moeten niet twijfelen’ – is artikel 17 van de Dordtse Leerregels een grote troost voor godvrezende ouders wiens verdriet groot is. De troost van dit artikel mag ik niet minimaliseren. Maar daarentegen acht ik de Dordtse Leerregels hoog, vanwege hun praktische en pastorale betrokkenheid op overleden kleine kinderen en zelfs miskramen.
Rouwende, godvrezende ouders leven niet zonder troost. Rouwende godvrezende ouders staan niet aan de rand van een graf twijfelend over hun kind wat net gestorven is.
Alleen het Gereformeerde geloof kan deze troost geven. Alleen het Gereformeerde geloof leert het genadeverbond van God met kleine kinderen. Alleen het Gereformeerde geloof leert de zaligmaking uit soevereine genade, buiten de wil van de zondaar om, een wil die bij een klein kind ten enen male ontbreekt. Alleen het Gereformeerde geloof leert de wedergeboorte als het werk van de almachtige Heilige Geest van Christus, in de zondaar die zelf passief is, een wedergeboorte die voor het kind noodzakelijk is om gered te worden.
Tevens herinnert artikel 17 rouwende ouders eraan dat de dood van hun geliefde kind de wil en het werk is van de soevereine God. Artikel 17 refereert aan deze kinderen als aan hen welke God ‘in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.’ Ook dit is troost. En alleen het Gereformeerde geloof kent een soevereine God.
Deze troost overheerst in feite in de Gereformeerde kerken die artikel 17 ter harte nemen. Dominees spreken een bemoedigend woord met betrekking tot deze kinderen, geen woord van twijfel. Ouders zien hun kinderen opgenomen onder hen die leven ‘in glorie’, omdat ze als klein kind gestorven zijn. Er is in het rouwhuis geen hopeloze schreeuwende rouw wat het eeuwige heil van deze kinderen betreft, verdriet wat nog boven op het natuurlijke verdriet vanwege het verliezen van een kind komt, maar er is ingehouden verdriet en rouw voor hen die getroost worden door het evangelie van artikel 17. Dat is Gereformeerd! Dit is de impact van Artikel 17!
De troost van artikel 17 wordt niet tenietgedaan, of afgezwakt, door de ‘negatieve’ manier van uitdrukken ze ‘moeten ….. niet twijfelen’, maar daarmee wordt tegelijk ‘positief’ gezegd, ze ‘mogen zeker zijn.’ Heel welbewust heeft de Synode van Dordrecht de troost voor godvrezende ouders geformuleerd, zoals het hier staat. Opzettelijk heeft men niet geschreven, ‘zo mogen de godzalige ouders zeker zijn van de uitverkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.’ Opzettelijk heeft men gezegd ‘Daarom moeten godvrezende ouders niet twijfelen’.
De negatieve uitdrukking van artikel 17 is geen zwakheid. Feit is dat we niet zeker zijn van en niet zeker kunnen zijn van de uitverkiezing en zaligheid van iemand anders dan alleen onszelf. Slecht één mens is zeker van mijn uitverkiezing en zaligheid, namelijk: ikzelf. Zelfs met betrekking tot volwassenen die openlijk hun geloof in Christus belijden en die gewoon geleefd hebben geldt dat onze troost is, dat we geen reden hebben om te twijfelen aan hun uitverkiezing en behoud. Alleen God kent met zekerheid die de Zijnen zijn (2 Tim. 2: 19), of het nu aan het graf is van een volwassene die een goed getuigenis heeft gegeven, of dat we staan aan het graf van een klein kind van gelovige ouders, we erkennen altijd openlijk de alwetendheid van God en de beperkte kennis die wij hebben. Op grond van Zijn Woord, is het afdoende troost voor ons dat we geen reden om te twijfelen, en stevige redenen om te geloven, in de uitverkiezing en het behoud van de belijdende volwassene en het kleine kind van gelovige ouders. Wanneer ik als gelovige die volhard heeft tot het einde van een leven van meer dan zestig jaar sterf, dan is de troost voor mijn familie dat ze geen reden hebben om te twijfelen aan mijn uitverkiezing en mijn zaligheid. Hun troost is gelijk aan die van gelovige ouders bij de dood van hun kleine kind.


De impliciete leer van het verbond

Hoewel artikel 17 van de Dordtse Leerregels geen dogmatisch artikel is, maar een artikel wat troost haalt uit de leer voor het grote verdriet in het leven van sommige Gereformeerde christenen, toch is er een belangrijk dogma wat impliciet staat in dit artikel. Dit dogma is de leer van de plaats van de kinderen in het verbond.
Dit artikel weerspreekt zeker de visie die de Baptisten hebben op de kinderen, ook die van de zogenaamde ‘Calvinistische’ Baptisten. Baptisten ontkennen dat kleine kinderen samen met hun ouders zijn opgenomen in het genadeverbond. Door dit te ontkennen, ontkennen ze de zaligheid van hun kleine kinderen. Volgens de leer van de Baptisten, zijn de kleine kinderen alleen gered wanneer ze oud genoeg zijn om voor Christus te kiezen, om te geloven, of om een bekeringservaring te hebben. Baptisten missen noodzakelijkerwijs de troost van artikel 17 wanneer hun kinderen jong sterven, want deze troost is gebaseerd op de opname van de kinderen van gelovigen in het genadeverbond.
Dit artikel veroordeelt tevens een leer over de plaats van de kinderen in het verbond die steeds meer de overhand krijgt in Gereformeerde kerken. Deze doctrine leert dat de geboorte van kinderen van gelovige ouders, en in het bijzonder de doop van deze kinderen, slechts betekend dat de kinderen formeel en uitwendig opgenomen zijn in het verbond. De feitelijke verlossing van het kind vindt alleen plaats totdat en tenzij het kind voldoet aan de voorwaarde van geloof in Jezus Christus, of totdat het kind een bekeringservaring heeft gehad. De heiligheid waar 1 Korinthe 7: 14 over spreekt ('Maar nu zijn ze (de kinderen van gelovigen) geheiligd'), wordt door hen die deze leer verdedigen uitgelegd, niet als feitelijke heiligheid of wedergeboorte door de inwonende Geest van Christus, maar slechts als formeel en uiterlijk apart zetten van dit kind van andere kinderen.
Sommige Gereformeerde kerken prediken deze visie op de kleine kinderen van gelovige ouders openlijk en direct: ‘Alle kinderen zijn niet wedergeboren en niet gered, totdat ze een bekeringservaring hebben, gewoonlijk veel later tijdens hun leven’. Een recent boek over de kinderdoop, ‘De kwestie van de verbondsmatige kinderdoop’ , maakt duidelijk dat deze meedogenloze visie op gedoopte kinderen de meerderheidsmening is onder Gereformeerde en Presbyteriaanse kerken. De deelnemers representeren een breed spectrum van Gereformeerde en Presbyteriaanse kerken. Bijna alle schrijvers leren dat de gedoopte kinderen van gelovige ouders slechts uitwendig in het verbond zijn opgenomen. Ze zijn niet zalig, ze moeten niet gezien worden als zalig, en ze moeten niet als zodanig worden opgevoed. De verbondsbelofte van God en het verbondsteken en –zegel plaatsen hen slecht in een begenadigde positie om gered te worden door hun latere daad van bekering.
Dat dit niet de historische Gereformeerde en Presbyteriaanse leer van de kinderdoop is en de visie op de verbondskinderen, wordt getoond in een ander vrij recent boek over dit onderwerp, ‘De Presbyteriaanse leer van de kinderen in het verbond’, door Lewis Bevens Schenck. Schenck bewijst aan dat ‘de leer van de historische Gereformeerde kerk was ………. dat: ‘aangezien de belofte niet alleen voor de ouders is, maar ook voor hun zaad, dat de kinderen daarom op bevel van God gezien moeten worden en behandeld moeten worden als deel uitmakend van het getal van de uitverkorenen’.
De gepaste benadering en opvoeding van kinderen door ouders en kerken is een ‘Christelijke (op)voeding’, niet om een dramatische bekeringservaring te eisen zoals men op revivals ziet.
Zij die de gedoopte kinderen zien als slechts uitwendig opgenomen in het verbond hebben ook bezwaar tegen de leer die zegt dat uitverkoren kinderen gewoonlijk vroeg in hun jeugd wedergeboren worden. Ze veroordelen deze leer als de dwaling van de ‘veronderstelde wedergeboorte’.
De visie op gedoopte verbondskinderen, die overwegend voorkomt binnen Gereformeerde kerken vandaag aan de dag, is niet in overeenstemming met artikel 17 van Dordt. Deze meest gebruikelijke visie ziet de heiligheid van kinderen van gelovigen waar 1 Korinthe 7: 14 over spreekt, als formele en uitwendige heiligheid. Artikel 17 leert dat deze heiligheid inwendig en feitelijk is, immers deze heiligheid van 1 Korinthe 7: 14 impliceert het behoud en de uitverkiezing van kinderen die jong sterven. De gebruikelijke visie verbiedt gelovige ouders om hun kinderen te zien als zijnde wedergeboren. Artikel 17 daarentegen geeft gelovige ouders de instructie dat ze niet moeten twijfelen aan de wedergeboorte van hun kinderen die vroeg in hun jeugd sterven. De veel voorkomende visie ontkent vaak dat de eeuwige verkiezing de zaligheid van kinderen van gelovigen in het verbond bepaalt. Deze leer heeft grote bezwaren tegen de gedachte dat de uitverkiezing de benadering van de kinderen van gelovige ouders bepaald. Artikel 17 leert dat de uitverkiezing bepalend is voor het behoud van jong gestorven kinderen van gelovige ouders. Dit artikel staat erop dat de visie van ouders op hun jong gestorven kinderen gestempeld wordt door de uitverkiezing.
Toegegeven, artikel 17 van Dordt refereert alleen aan die kinderen van gelovigen die jong sterven. Maar als God uitverkoren kinderen die in hun kindsheid sterven herboort en zalig maakt, dan is er goede reden om te geloven dat Hij, in de regel, ook de andere kinderen al jong wedergeboren doet worden. De Schrift leert dit ook, bijvoorbeeld wanneer ze spreekt over de sprong die Johannes de Doper maakte in de schoot van zijn moeder, zodra de Christus aankomt (Luk. 1: 41-45). Zij die gebonden zijn aan artikel 17 van de Dordtse Leerregels kunnen toch zeker geen bezwaar maken tegen de leer van wedergeboorte bij uitverkoren kinderen, al tijdens hun heel vroege jeugd? Dit impliceert tevens de feitelijke heiligheid van deze kinderen door de inwoning van de Heilige Geest van Jezus Christus.
Er staat ook een leerstelling in Artikel 17, de leer van een juist verstaan van de Kinderdoop en de opname van de kinderen van gelovigen in het genadeverbond. Kinderen zijn in het verbond begrepen, net als hun ouders. Ze zitten in het verbond, niet slechts uitwendig en formeel, maar feitelijk en inwendig. Ze zitten, in de regel, inwendig en feitelijk in het verbond, vanaf hun vroege jeugd af aan. ‘dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, ……………… uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn.’
Dit is de betekenis van de belofte, ‘Ik zal de God zijn van uw kinderen’. Deze verbondsbelofte betekent niet zoiets als: ‘ooit zal Ik de God zijn van u en uw kinderen, ooit wanneer ze opgegroeid zijn, wanneer ze voldaan hebben aan de voorwaarde van geloof of het hebben van een bekeringservaring’. Maar deze belofte betekent: ‘Ik zal de God zijn van uw kleine kinderen, nu in hun vroege jeugd, vanwege mijn eigen genade in Jezus Christus en daarom zullen ze ook ooit, wanneer ze opgroeien, gaan geloven en zich bekeren’.
Dit is de betekenis en waarde van de doop. In de taal van het Doopformulier, de Heilige Doop betuigt en verzegelt ons de afwassing der zonden door Jezus Christus. God de Vader betuigt en verzegelt dat Hij een eeuwig verbond der genade opricht met de kleine kinderen der gelovigen en adopteert de kleine kinderen als Zijn kinderen en erfgenamen. God de Zoon verzegeld dat Hij de kleine kinderen wast in zijn bloed van al hun zonden, hen inlijvende in de gemeenschap van zijn dood en opstanding. God de Heilige Geest verzekert de doopouders, als ze hun kleine kinderen dopen, en de kinderen zelf zo gauw ze tot kennis van het evangelie komen, dat Hij in de kleine kinderen woont en hen heilig maakt tot lidmaten van Christus.….
Op het overblijvende bezwaar dat onze kinderen dit toch niet begrijpen, reageert ons Doopformulier met de woorden dat onze kinderen dit wel niet begrijpen, maar ‘zo mag men ze nochtans daarom van den Doop niet uitsluiten, aangezien zij ook zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig zijn, en alzo ook weder in Christus tot genade aangenomen worden.’ De gedachte hierbij is dat ze delen in de verdoemenis van Adam, zonder dat ze het zelf weten, zo ontvangen ze ook, en delen ze in, en bezitten ze de genade in Christus, zonder dat ze het weten, van kindsbeen aan.
En deze opname van de kinderen in het verbond is bepaald door verkiezing, ‘zo moeten de godzalige ouders niet twijfelen aan de verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.’ Uitverkiezing is de bron voor het behoud in het verbond en het is tevens de bron voor het behoud van mensen op de zendingsvelden. Reagerend op de Arminiaanse ontkenning van het feit dat kinderen object zijn van uitverkiezing, hebben de Utrechtse afgevaardigden op de Synode van Dordt het volgende gezegd: ‘Indien daar geene verkiezing is van de jonge kinderen, zoo is voor dezelve ook geene belofte der verlossing noch zaligheid. Want de zaligheid, en de belofte er van, is nergens anders uit, dan uit de verkiezing ter zaligheid.‘


De vereiste opvoeding

De leer van artikel 17 over de plaats van de kinderen in het verbond heeft ook belangrijke praktische consequenties voor de opvoeding van kinderen vanaf de geboorte. We moeten ze niet zien als niet wedergeboren en verloren totdat ze opgegroeid zijn en gaan geloven, of een bekeringservaring hebben gehad. Vanuit die visie is de taak van de ouders om de verloren kinderen tot bekering te brengen. De bekering wordt door veel ouders opgevat als een soort dramatische gebeurtenis, die precies gedateerd kan worden. Vanzelfsprekend zal, als de ouders dit zo zien, dit dan ook de visie zijn die de kinderen hebben op zichzelf, ze zijn verloren en niet wedergeboren, ze zijn ‘brandhoutjes voor de hel’. Bij gebrek aan, of twijfel over, een dramatische bekeringservaring, blijven ze altijd onzeker van hun behoud.
Artikel 17 instrueert godvrezende ouders om hun kinderen te zien als wedergeboren, uitverkoren, geredde kinderen, vanaf hun baby zijn af. Dienovereenkomstig moeten we hen opvoeden, dat is in de woorden van Efeze 6: 4, we voeden kinderen op die geestelijk levend zijn, we voeden ‘hen op in de lering en vermaning des Heeren’. We voeden kinderen op die al ‘in den Heere’ zijn door de wederbarende genade van Jezus Christus, totdat ze geestelijke volwassenheid bereiken (Ef. 6: 1). We doen dit door hen te onderwijzen in het Woord van God, thuis, in de kerk en op een goede christelijke school.
In deze opvoeding is ook opgenomen de noodzaak tot bekering van zonden en geloof in de zaligheid door Christus, evenals de gehoorzaamheid aan de geboden van God in dankbaarheid aan Hem voor de zaligheid die Hij heeft gegeven. Dit berouw en dit geloof zijn de echte bekering voor kinderen. Gewoonlijk vindt de bekering van een kind geleidelijk plaats, bijna onmerkbaar door het werk van de Heilige Geest tijdens de vroege jeugd van dat kind. Even voor mijzelf sprekend, mij wordt soms gevraagd door mensen uit een 'opwekkingsbeweging, in plaats van een verbondsmatige mentaliteit: ‘wanneer bent u bekeerd?’. Aan hen antwoord ik oprecht en serieus: ‘wanneer werd ik niet bekeerd?’ en ik voeg er aan toe: ‘en ik wordt nog steeds bekeerd’.
Dit is de opvoeding die alle kinderen moeten krijgen, alhoewel niet alle fysieke kinderen van godvrezende ouders uitverkoren zijn. In hoofdstuk 1 artikel 10 wordt, met een beroep op Romeinen 9: 11-13, expliciet gezegd dat sommige kinderen van gelovige ouders verworpen zijn. In het onderwijs van hun kinderen, maken de ouders duidelijk dat niet elk kind van gelovige ouders noodzakelijkerwijs uitverkoren is. Ze dringen er bij hun kinderen op aan om van verkiezing zeker te worden, op gelijke wijze als ze zelf daarvan zeker geworden zijn, namelijk door geloof met heel het hart in het Evangelie van Jezus Christus. Ze waarschuwen hun kinderen tegen het verachten van het verbond, de Christus van het verbond, en de zaligheid van het verbond.
De uitverkoren kinderen zijn echte kinderen van godvrezende ouders - de echte verbondskinderen – net zoals de uitverkorenen, gelovige nakomelingen van Abraham het echte zaad van Abraham zijn (Rom. 4: 11; Rom. 9: 6-8). Godvrezende ouders geven hun kinderen de opvoeding die ze aan uitverkoren kinderen moeten geven. Deze opvoeding is vruchtbaar in het verbondsleven en de trouw van de uitverkoren, geestelijke kinderen. Het verworpen, vleselijke zaad, zoals Ezau, de onheiligen en de hoereerders verkopen hun geboorterecht en hebben het bloed des testaments onrein geacht – ze doen hun ouders en de kerk verdriet ! – en ze maken zichzelf voorwerp van de verschrikkelijke verbondswraak, wanneer ze tot de jaren der rede komen (Hebr. 10: 29; 12: 16, 17).
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Gebruikersavatar
JolandaOudshoorn
Berichten: 11271
Lid geworden op: 15 mar 2006, 20:53
Locatie: Groot Ammers

Re: Het verbond van God en de kinderen der gelovigen

Bericht door JolandaOudshoorn »

Ik heb het geheel gekopieerd naar een Word-bestand :super dan kan ik het idd morgen doorlezen!
Ik weet, mijn Verlosser leeft
Plaats reactie