Gravo,
Vanmorgen heb ik mijn stilletijd hieraan gewijd. Ik kwam tot de volgende gedachte:
Laat ik eerst Mattheus citeren voor de overzichtelijkheid:
1 Toen sprak Jezus tot de scharen en tot Zijn discipelen,
2 Zeggende: De Schriftgeleerden en de Farizeën zijn gezeten op den stoel van Mozes;
3 Daarom, al wat zij u zeggen, dat gij houden zult, houdt dat en doet het; maar doet niet naar hun werken; want zij zeggen het, en doen het niet.
4 Want zij binden lasten, die zwaar zijn en kwalijk om te dragen, en leggen ze op de schouderen der mensen; maar zij willen die met hun vinger niet verroeren.
M.b.v. de kanttekeningen betekent:
* gezeten op de stoel van Mozes: Zij staan in het ambt om de wet den de profeten aan het volk te leren
*al wat zij u zeggen, dat gij houden zult, houdt dat en doet het: Houdt u aan wat de farizeeën en sadduceeën u leren over de wet en de profeten.
*maar doet niet naar hun werken: volg hen in het goede, maar niet in het slechte voorbeeld dat zij geven.
Dat je jezelf niet hoeft te houden aan alles wat de farizeeën en sadduceeën leren blijkt uit Matth. 16: 6-12: Wacht u van den zuurdesem, van de leer van de farizeeën en sadduceeën.
Verder haal je Matth. 23 : 23 aan (zie ook Luk. 11 : 42):
23 Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden, want gij vertient de munte, en de dille, en den komijn, en gij laat na het zwaarste der wet, namelijk het oordeel, en de barmhartigheid, en het geloof. Deze dingen moest men doen, en de andere niet nalaten.
Duidelijk mag zijn dat de schriftgeleerden en farizeën hier bestraft worden omdat ze een deel van hun plicht nalaten. Ze gaven meer nadruk aan de kleine dingen dan aan de grote. Ook in Matth. 9 : 13 en 12 : 7, waarna in mijn Bijbel verwezen wordt, wordt opgeroepen om niet de nadruk te leggen op de offerande maar op de barmhartigheid.
Goed, dat over de door jou aangehaalde tekst. Let er hierbij op dat Christus dit spreekt vóór zijn kruisiging, vóór het scheuren van het voorhangsel. De wetten van Mozes dienden toen nog allemaal gehouden te worden. Jij noemt: "onder andere de tienden, maar ook spijs- en reinigheidswetten, de sabbat, gebedsriemen en dergelijke."
Zoals we weten en ons geleerd wordt (Ned. Geloofsbelijdenis art. 25) zijn deze wetten bij het sterven van Christus afgeschaft. Het scheuren van het voorhangsel was hier een teken van. In Hebreeën 9 en 10 toont Paulus aan dat de oude offers onvolmaakt waren, maar dat het Nieuwe offer, Christus, volmaakt is tot reiniging van de zonden, waardoor er ook geen nieuwe offers meer nodig zijn (Hebr. 10 : 14-18):
14 Want met een offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.
15 En de Heilige Geest getuigt het ons ook;
16 Want nadat Hij te voren gezegd had: Dit is het verbond, dat Ik met hen maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten geven in hun harten, en Ik zal die inschrijven in hun verstanden;
17 En hun zonden en hun ongerechtigheden zal Ik geenszins meer gedenken.
18 Waar nu vergeving derzelve is, daar is geen offerande meer voor de zonde.
Verder wezen de wetten naar het offer of naar de reiniging die in Christus komen zou. Omdat Christus gekomen is, verliezen deze wetten hun betekenis. Ook de wetten die speciaal voor het volk Israël bedoeld waren (over de rechtspraak, vrijlating van slaven, landverdeling, etc. etc.) hoeven wij niet te houden. Zoals vaak gezegd wordt, kunnen we wel veel van deze wetten leren en zijn bepaalde zaken, bijvoorbeeld het geven van de tienden, navolgenswaardig.
Hier laat ik het bij.
Vr. groet,
BdJ