Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Geplaatst: 07 nov 2022, 19:47
Misschien dubbel, maar dat lijkt me niet zo erg. Vandaag plaatste Valcke een bijzonder stukje in een ander topic:
Valcke schreef:Ralph Erskine, Uit: De zwangere belofte en haar vruchtZiet hieruit ook, waarin, zowel de hoop van een zondaar, als het deel van een heilige gelegen is; te weten: in de vrije belofte van God in Christus, waarvan de gelovigen kinderen zijn. (…)
O zondaar! Ziet hier dan voor u een deur der hoop geopend. Die zelfde belofte, welke de schat is van een heilige, en welke in zich begrijpt God, Christus, de Geest, de genade en de heerlijkheid, die zelfde belofte wordt u ook voorgesteld in het Evangelie. Dat geschiedt door een goedertieren God in Christus, opdat u die voor uw schat zou aannemen, welke zijn: de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus. Het is waar, de belofte is niet uw eigen en bijzondere schat, vóórdat u door de genade die als uw eigendom aanneemt. Maar u mag zijn, wie u ook bent, u bent zo welkom, om hem als uw eigendom aan te nemen, als het aanbod van het Evangelie, en het gebod van de God des hemels u maken kunnen. Ik spreek zelfs tot u, o genadeloze, onchristelijke en tot nog toe verharde, ongelovige zondaar! U hebt even zulk een goed recht, om te mogen komen, en om de belofte, met Christus in haar, aan te nemen, als ooit een gelovige had, een dag of een uur vóór hij geloofde. Het is waar, niemand zal komen, tenzij de Heere hem trekke, door Zijn krachtdadige genade, “Want het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: de Heere kent degenen, die de Zijne zijn,” 2 Tim. 2:19, alsook die, welke Hij voorgenomen heeft te trekken. Maar daar Hij door zulke middelen trekken wil, te weten: door het aanbod des Evangelies, en door de algemeen roeping tot zondaren, overal waar het Evangelie komt; en omdat de Heere ons geboden heeft, het Evangelie te prediken “aan alle creaturen,” Markus 16:15, opdat Hij uit hen trekken zou, die het Hem behaagt, en om de anderen onverschoonlijk te laten liggen in hun gewillige vijandschap, om alzo te tonen, hoe rechtvaardig Hij met hen handelen zal in het oordeel; en eindelijk omdat Hij voorheeft, Zijn barmhartigheid te verheerlijken aar de vaten der barmhartigheid, zo stelt Hij zichzelf ook als eer barmhartig en belovend God aan u voor, en opent voor u al Zijn schatten in Zijn vrije beloften. Deze “schat heeft God in aarden vaten gelegd, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons,” 2 Kor. 4:7. Want, wat zijn wij, arme leraren anders, dan aarden vaten, gezonden, om aan u allen de Goddelijke schatten des Evangelies voor te stellen? Hetzij u dan de schatten aannemen wilt of niet, nochtans zij het u bekend o zondaar!, dat er geen andere deur of grond der hoop voor u is met betrekking tot het eeuwige leven en de zaligheid, dan deze belofte des levens, in Christus Jezus. Deze wordt door de barmhartigheid Gods aan u voorgesteld als een schat om u voor eeuwig te verrijken, door of in zulk een aarden vat als ik ben, die heden dit, in Gods Naam, aan u voordraag.
O ellendig zondaar, die God verloren, en door het verlies van Hem, alles goeds verbeurd hebt! Hier is een schat om daartoe te komen, in deze belofte: Ik zal u tot een God zijn.
O verdwaald zondaar, die uw weg tot God verloren hebt, en die niet weet, waar u Hem vinden zult! Er is een schat voor u in deze belofte: “Ik zal de blinden leiden door de weg, dien zij niet geweten hebben,” Jer. 42:16, dat is: door Christus, Die Zichzelf een weg genoemd heeft; zeggende: “Ik ben de weg, enz. Joh. 14:6.
O ongelovig en onkundig zondaar, die deze weg niet zien kunt, noch Christus kent, tenzij u een leidsman en bestierder hebt! Er is een schat voor u in deze belofte, die Christus van Zijn geest gedaan heeft: “Ik zal de trooster tot u zenden, enz. Die zal van mij getuigen,” Joh. 15:26, “en die, gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen, van zonde, van gerechtigheid en, van oordeel,” enz. Job. 16:8. “Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijn nemen, en het u verkondigen,” Joh. 16: 14.
O schuldig zondaar, wiens zonden als scharlaken zijn, of van een zeer hoge verf! Hier is een schat van vergevende genade aan u voorgesteld in deze belofte; “Komt dan, en laat ons tezamen rechten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol,” Jes. 1:18, “Ik zal hun ongerechtigheid vergeven,” Jer. 31:31, en Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg,” Jes. 43:25.
O vuil en walgelijk zondaar, wiens hart anders niet is, dan een kooi van onreine duivelen, en wiens levenswijze anders niet is geweest, dan een hoop of massa van onreine praktijken en betrachtingen! Hier is een schat van reinigende genade; indien u dien niet verwerpt, zo mag u dien aannemen in deze belofte: “Te dien dage zal er een fontein geopend zijn voor het huis van David, en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid,” Zach. 13:1; dat is, niet alleen tegen de zonde en schuld, maar ook tegen onreinheid en besmetting. Die geopende fontein is anders niet, dan de fontein van het bloed des Lams: “Het bloed van Jezus Christus dat ons van alle zonden reinigt,” Joh. 1:7.
O gruwelijk zondaar! Wiens zonden van zulk een aard en natuur zijn, dat u mogelijk denkt, dat God u door dit aanbod van genade niet roept, omdat er misschien sommige verborgen gruwelen bij u zijn, die u dekt dat bij niemand in de wereld gevonden worden. Bij mij, zegt u mogelijk, is iets vreselijks en iets monsterachtigs, door niemand dan door God en mijn eigen geweten gekend; en dat iemand het haar te bergen zou doen rijzen, wanneer hij het hoorde verhalen. Ja, als het bekend was, wat ik ben, dan zou ik een schandvlek voor alle levenden, een smaad der mensen en een spel der duivelen zijn. Mij dunkt, mijn naburen zouden mij óf dood stenigen, óf levend doen verbranden, zo zij wisten, wat ik ben. Zelfs aan u, o mens, zeg ik, is hier een schat van verwelkomende genade, aan u voorgesteld in het aanbod en in de belofte des Evangelies! Want “die wil, die neme het water des levens om niet,” Openb. 22:17, “en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen,” Joh. 6:37, dat is: Ik zal hem, om generlei oorzaak, uitwerpen; Ik zal hem niet uitwerpen om enige schuld, dwaasheid of lastering, waaraan hij ooit schuldig geweest is. Indien u de genade verwelkomt, welke u verwelkomt, dan zult u bevinden, op des Heeren tijd, dat u zo vriendelijk verwelkomd zult worden, als ooit aan een zondaar te beurt gevallen is, sedert de val van ADAM, of ooit aan enig zondaar, welke reeds verheerlijkt is.