Arja schreef:In Galaten zegt Paulus:
"En zag geen ander van de apostelen, dan Jakobus, de broeder des Heeren. Hetgeen nu ik u schrijf, ziet, ik getuig voor God, dat ik niet lieg".
Hoe zit dat met deze broer van de Heere Jezus? Wanneer werd hij apostel? In 1 Korinthiërs 15:3-7 staat wel dat Jezus was na zijn dood en opstanding aan Jakobus is verschenen. Heeft dat er mee te maken?
Handelingen stelt dat om een apostel te zijn, degene vanaf het begin lid moest zijn van de groep discipelen en een ooggetuige van Christus 'opstanding moest zijn geweest. Jacobus is geen lid van de groep discipelen geweest.
Nog een vraag: was Barnabas een apostel?
Wat betreft Jakobus: oudere verklaringen houden het ervoor dat hij de zoon van Alfeüs was. Zie bv. de SV, kanttekening 3 bij het opschrift van de brief van Jakobus:
SV Jakobus, kanttekening bij opschrift Bijbelboek nr. 3 schreef:Daar zijn onder de apostelen twee Jakobussen geweest, Matth. 10:2, 3, een die een zoon was van Zebedeüs en een broeder van Johannes, Matth. 4:21. Mark. 1:19, die van Herodes is omgebracht, Hand. 12:2, en een die de zoon was van Alfeüs, een broeder van Joses, Matth. 13:55; 27:56. Gal. 1:19, die tot onderscheid toegenaamd was de kleine, Mark. 15:40, en genaamd een broeder des Heeren, Gal. 1:19, dat is, neef, alzo hij een zoon was van Maria, de zuster van de moeder des Heeren, Mark. 15:40; 16:1, die in de synode van Jeruzalem voornamelijk het woord voerde, Hand. 15:13. Een van beiden heeft dezen zendbrief geschreven. Dat dit nu niet is gedaan van den eerste, is waarschijnlijk, omdat hij al vroeg, eer de apostelen begonnen te schrijven, omgebracht is geweest, zie de aant. op Hand. 12:2.
Wanneer Jakobus niet de zoon van Alfeüs was, maar een zoon van Jozef en Maria, dan zou ik inderdaad denken dat hij een 'extra' apostel geweest is. Hij hoorde dan niet bij de twaalf, maar wel bij de apostelen. Zoals dit ook gold voor de apostel Paulus (en Barnabas).
Wat betreft Barnabas: hij wordt inderdaad een apostel genoemd in Handelingen 14:14. Net als de apostel Paulus hoorde hij niet bij de twaalf, maar wel bij degenen die apostelen werden genoemd. Zodat de groep met benaming 'apostel' bestond uit enerzijds de twaalf (de elf discipelen aangevuld met Matthias, Hand. 1) en anderzijds enkele personen die specifiek nog de benaming apostel ontvingen, hoewel ze niet tot de twaalf behoorden.