Comrie

Gebruikersavatar
ndonselaar
Berichten: 3105
Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
Contacteer:

Bericht door ndonselaar »

Oorspronkelijk gepost door Majorca
Nee hoor, bij Comrie is de wedergeboorte een éénzijdig Godswerk, maar dit geschiedt wel door Woord en Geest. Daar is niets onmiddelijks aan. Wel is het zo dat de mens er buiten valt met zijn doen en kunnen.

Bij Comrie heeft de wedergeboorte plaats als een ziel levendgemaakt wordt door Christus' stem (=het Woord).

Johannes 5:25 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven.
Dan is het dus middelijk, want de tekst schrijft dat doden horen [geloven] de stem van de Zoon van God en die ze horen [gelooft] zal leven.
In necessariis unitatem custodiant, in non necessariis libertatem, in utrisque prudentiam et charitatem, in omnibus conscientiam inoffensam in diem Domini
Gebruikersavatar
ndonselaar
Berichten: 3105
Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
Contacteer:

Bericht door ndonselaar »

Vanmiddag las ik een antwoord per brief van Ds. Mallan.

Wat viel me daarin op? Ds. Mallan citeerde zondag 23 [het ging over het wel of niet aangaan aan de tafel des Heeren] en dan met name de zinsnede 'in zoverre wij zulk [de weldaden] met een gelovig hart aannemen'.

Hier staat níet dat de weldaden in mindere of meerdere mate worden aangenomen, nee hier staat 'indien althans wij zulke weldaden met een gelovig hart aannemen'! Dus als ik deze weldaden niet aanneem, ben ik niet rechtvaardig voor God!

We kunnen het Avondmaalformulier laten buikspreken, maar het spreekt toch duidelijke taal 'ten andere, onderzoeke een iegelijk zijn hart, of hij ook deze gewisse belofte Gods gelooft, dat hem al zijn zonden alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus, vergeven zijn, en de volkomen gerechtigheid van Christus hem als zijn eigen toegerekend en geschonken zij, ja zo volkomen, alsof hij zelf in eigen persoon voor zijn zonden betaald, en alle gerechtigheid volbracht had.

Nu kunnen we ons in allerlei theologische bochten wringen, ook met een woordje als 'metterdaad', maar de opstellers van de formulieren waren duidelijk! Deze duidelijkheid en radicaliteit ontbreken velen tegenwoordig maar al te veel.
In necessariis unitatem custodiant, in non necessariis libertatem, in utrisque prudentiam et charitatem, in omnibus conscientiam inoffensam in diem Domini
Gebruikersavatar
ndonselaar
Berichten: 3105
Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
Contacteer:

Bericht door ndonselaar »

Adrianus,

Zeker is het God die ons uitredt, ja het is Gods Geest die ons werkzaam maakt met Gods belofte. Toch is de mens geen stok en blok. We lezen in Brakels RD over de verachtering in de genade het volgende:

Hij ga dan blindelings op het Woord aan, als hij daarin een belofte vindt; hij stelle die vast, al ware ‘t, dat duizend schijnredenen zich in het tegendeel opdeden; hij zegge: God is waarachtig en zal ‘t aan de zoekers, en zo ook aan mij bevestigen; hij wachtte dan in het worstelen, bidden, hopen op de Heere, totdat Hij komt; en al was het zo, dat hij het in zijn leven niet kwam te genieten, dat doch zeker al zal komen, en hij verkreeg met zijn dood het alles tegelijk in de hemel, was dan zijn zoeken niet al wel beloond? Dit geloven zal hem ondersteunen, zal hem telkens wederom opbeuren, zal hem zoetigheid in het zoeken zelf geven; en hij zal de Heere in alle nederigheid manen, hij zal de Heere zijn natuur, zijn barmhartigheid, zijn goedheid en genade, de voldoening van de Borg Jezus Christus en zijn belofte voorhouden, en verklaren, dat hij ze gelooft, dat hij zich daarop verlaat en het daarop zal laten aankomen, en dat hij vertrouwt, dat de Heere zijn Woord in de tegenwoordigheid van engelen en mensen zal goed maken. Hij ga dan maar op het Woord aan, hij doe zijn werk, hij houde zich maar bezig in zoeken.
In necessariis unitatem custodiant, in non necessariis libertatem, in utrisque prudentiam et charitatem, in omnibus conscientiam inoffensam in diem Domini
Gebruikersavatar
Hendrikus
Berichten: 16752
Lid geworden op: 10 apr 2004, 09:37

Bericht door Hendrikus »

Oorspronkelijk gepost door ndonselaar
We kunnen het Avondmaalformulier laten buikspreken, maar het spreekt toch duidelijke taal 'ten andere, onderzoeke een iegelijk zijn hart, of hij ook deze gewisse belofte Gods gelooft, dat hem al zijn zonden alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus, vergeven zijn, en de volkomen gerechtigheid van Christus hem als zijn eigen toegerekend en geschonken zij, ja zo volkomen, alsof hij zelf in eigen persoon voor zijn zonden betaald, en alle gerechtigheid volbracht had.
In dit verband wil ik graag ter lezing aanbevelen het tweede hoofdstuk ("Goed lezen wat er staat geschreven!" ) uit het prachtige boekje "Doet dat tot Mijn gedachtenis" van wijlen ds. A. Elshout.

Ds. Elshout wijst hier nadrukkelijk op het misverstand dat onstaan kan wanneer men leest "Of hij ook gewisselijk deze belofte Gods gelooft...". Dan zoek je de gewisheid, de zekerheid in jezelf - en daarmee kom je steeds teleurgesteld en bedrogen uit.
Letterlijk stelt ds. Elshout:

"Het GEWISSELIJK geloven is de hoogste trap van geloven, welke trap lang niet alle gelovigen bereiken. Ook is het geloven van Gods geoefende volk vaak aan 'op en neer' onderworpen. Ook hun geloven van de gewisse beloften Gods is verre van volmaakt. Ook zij geloven lang niet altijd gewisselijk".

Want - en dat wil ds. Elshout dus met klem benadrukken - er staat niét "Of hij ook gewisselijk deze belofte Gods gelooft", maar "Of hij ook deze gewisse belofte Gods gelooft". Dáár ligt de zekerheid, de gewisheid: niet in ons, maar in Hem!
~~Soli Deo Gloria~~
Zeeuw

Bericht door Zeeuw »

Forumvrienden,


Alle reacties lezend vind ik het jammer dat er nagenoeg niet inhoudelijk op de zaak word ingegaan waar het om gaat. Orckie herhaalt een deel van de discussie over H.2 uit Comrie's verklaring van Zondag 7 HC. Die discussie ontstond omdat ondergetekende meende dat dit gedeelte niet consistent is met de overige inhoud van de betreffende verklaring. Hoewel er wel directe lijnen naar deze discussie liggen, vertroebelt deze aanhaling echter de zaak waar het hier om gaat. Ook de opmerkingen van Adrianus doen niet ter zake. Hij suggereert dat allen die het niet met Comrie eens zijn, het geloof als een daad van de natuurlijke mens zien of aan het geloof zelf enige verdienste toekennen. Dit zijn inderdaad onschriftuurlijke gedachten die in onze belijdenis (DLR en NGB) ook duidelijk afgewezen worden. Maar ook hier geld: daar gaat het niet om. Waar het wel om gaat ?


Om de vraag of er een zaligmakende vereniging met Christus mogelijk is, zonder een dadelijk geloof in Hem! Daar gaat het om! Laten we ons daarop eens concentreren.


En om dan gelijk allerlei discussies over zaken die hier niet de kern raken te voorkomen evenals afleidende opmerkingen, lijkt het me goed om hier eerst eens (met instemming) Van der Groe te citeren en samen met hem vast te stellen waar we het enerzijds wel met elkaar eens zijn, en waar anderzijds het verschil ligt. Zodat we ons tot de kern kunnen beperken.


Van der Groe:


"Op welke grond dan voortgaande, moeten wij nu bezien of wij dezen aangaande ook enig wezenlijk verschil tussen wederzijdse partijen mochten kunnen opspeuren, en vaststellen tot een formele staat van verschil. Hiertoe acht ik nodig te zijn, enige wezenlijke zaken, die tot deze grond behoren, wel te onderscheiden:


Daar is een eeuwige voorverordinering Gods in Christus, van onze rechtvaardigmaking in de tijd. Doch ik merk niet aan, dat partijen hier omtrent het allerminste woordelijk of zakelijk verschil onder elkander hebben.


Ook is er een verwerving van onze rechtvaardigmaking, die aan ons geschiedt door het geloof, die tevoren van de Heere Jezus Christus bereids geheel voor ons verdiend en verworven is, eer wij er eens waren of konden zijn. Maar ik vind dezen aangaande ook geen verschil tussen partijen.


Verder is er ook een dadelijke toepassing of toerekening, van Christus verworven verdiensten en gerechtigheid, aan de uitverkorenen, NB. in Gods gedachten of achting, schatting, toeschikking, aanneming, of hoe men het ook mocht noemen, welke van stonde aan alzo bij God geschiedt, op de dood en opstanding van Christus. Hiervan spreekt Olevianus, die met Ursinus aan de opstelling van de Catechismus gewerkt heeft, in zijn "Verklaring van de Apostolische Geloofsbelijdenis," volgens de vertaling van de Weleerwaarde Heer Copinga, pag. 259 en 260; 15 en 16:

Nr. 15. "Immers (zegt hij daar) de fontein van de toepassing bestaat in het Eeuwige Raadsbesluit des Vaders, voor degenen voor welke Hij wil, dat Hij offerde, welk verborgen Raadsbesluit Gods, aan de Zoon bekend is," enz.

Ten anderen in de wil des Middelaars, dit Raadsbesluit des Vaders gehoorzamende, enz.; en over zulks werd nu die toepassing terwijl dat Hij Zich niet alleenlijk opoffert, maar voor zekere mensen, in Zijn gebed uitgedrukt, opoffert, even daardoor volkomen vast voor de Vader, maar in ons als de leer des Evangeliums, op Zijn voorbidding verkregen, met kracht tot ons gezonden werd, opdat een iegelijk door zijn eigen geloof, (waarmede elk en ieder uitverkorene geschonken werd) de toepassing van de offerande, eenmaal bij God gedaan, tot vrede zijner consciëntie zou genieten. Of, opdat ik het een weinig breedvoeriger zegge, als elk uitverkorene, door de scepter Zijner sterke uit Sion gezonden, te weten de leer des Evangeliums, van de hemel door de Heilige Geest verkondigd, 1 Petrus 1:12, met het geloof begiftigd wordt, waardoor dat hij Christus ingelijfd en alzo ontwaar wordende. NB. dat de toepassing van de eens gedane offerande door Hem bij God geschied is, als een lid Zijns lichaams, Ef. 5:23. 24 een eeuwige vrede zijner consciëntie geniet.

Nr. 16. Zo dan de offerande aan anderen toe te passen, is de zonden en alle de vloeken op de offerande over te brengen, voor diegenen, voor welke zij geofferd werd, of die aan de offerande toe te eigenen, en daarentegen de allerheiligste gehoorzaamheid van de offerande aan anderen toe te rekenen, en door de Heilige Geest te maken; NB. dat zij die toerekening ontwaar worden."


Doch wij kunnen alweer niet zien dat er omtrent deze toerekening tussen partijen het minste verschil zou wezen, althans niet zakelijk of wezenlijk. Want het is zeker uit Gods Eeuwige Vrederaad, en uit de aard en eigenschap van Christus Borgtocht, dat al wat Hij geleden en verdiend heeft, Hij dat niet voor Zichzelf, maar alleen voor Zijn uitverkorenen geleden en verdiend heeft, en mitsdien dat hier, in Gods heilig en genadig gericht, en in Zijn achting of schatting, immers al terstond een wederzijdse toerekening geschiedt, (te weten) van al hun zonden en straffen aan Christus, en van Zijn verworven verdiensten en gerechtigheid aan hen, welke wederzijdse toerekening in Gods gericht, en achting immers van niemand in onze kerk ontkend of tegen gesproken zal worden. En daarom is het niet nodig, dat de ene partij tegen de andere dezelve breedvoerig behoeft te bewijzen of staande te houden.



Daar is al verder ook een dadelijke en waarachtige voorstelling, of aanbieding van Christus met Zijn verworven gerechtigheid en verdiensten, aan alle arme en heilbegerige zondaren tot hun rechtvaardigmaking en zaligheid, die uiterlijk van God geschiedt in de belofte van het Heilig Evangelie, volgens welke een ieder die dorst, en die wil, vrijelijk mag komen en nemen het water des levens om niet, Openb. 22: 17. Maar ook hieromtrent kunnen wij niet zien, dat enig wezenlijk verschil zoude vallen tussen beide de partijen, immers daar blijkt ons niets van. Dienvolgens moeten wij dan besluiten en vast stellen, dat partijen het wederzijds omtrent al deze voorgestelde zaken volkomen eens zijn, en dat alle twisting, die hier mochten vallen, maar enkel op een woordenstrijd zal uitkomen, ontstaande uit een bloot misverstand van elkanders rechte mening.



Indien er nu echter tussen partijen enig wezenlijk of zakelijk verschil mocht gevonden worden, dan zal dat zekerlijk alleen moeten bestaan omtrent de dadelijke en personele uitvoering van de weldaad der rechtvaardigmaking aan de uitverkorenen en gelovigen wanneer zij de Heere Christus door een waar geloof nu dadelijk ingelijfd worden.

Hier moet het ganse verschil dan zekerlijk maar alleen gezocht worden, hetgeen wij dan ook alzo verder zeggen, tot een grondslag onzer verhandeling.


Waarop dan al verder bouwende, zo komt nu eerst in aanmerking waar doch hier, in de uitvoering of personele toepassing van de rechtvaardigmaking, het verschil eigenlijk en inderdaad gelegen mocht zijn.



Het is bekend, dat men in onze Gereformeerde kerk geen andere rechtvaardigmaking stelt, of leert, dan die van God aan ons geschiedt uit loutere genade, alleen om de gerechtigheid van Christus, zonder aanmerking van enigerhande deugd, of werk des mensen als een verdienste of beweegmiddel, hoe genaamd of begrepen. Doch beide partijen zullen dit volmondig belijden, en toestemmen, zonder daarover enig verschil te voeren.


Het is niet minder zeker, dat volgens onze Gereformeerde leer, Christus' gerechtigheid de uitverkorenen, die gerechtvaardigd worden, metterdaad wordt toegepast en geheel eigen gemaakt, en dat zonder of buiten deze toepassing van Christus' gerechtigheid aan de mens, (die in zichzelf een dood en doemwaardig zondaar voor God is, geheel ontbloot van alle gerechtigheid) de rechtvaardigmaking niet geschiedt, of in Gods beraamde weg ook niet geschieden kan. Maar ook in zoverre is er al weder het minste verschil tussen partijen, die dit van weerszijden alzo zullen belijden en beweren.


Het is al verder volgens onze leer zeker en onbetwistbaar, dat deze toepassing van Christus' gerechtigheid aan de uitverkoren zondaar, die gerechtvaardigd wordt, op een tweeërlei wijze geschiedt, (te weten) aan Gods zijde door een genadige schenking en toerekening, en aan des mensen zijde door een gelovige aanneming en toe-eigening in de kracht van de Heilige Geestes, Die zulk een geloof door het heilig Evangelie in onze harten werkt. Doch ook dit zullen beide partijen volmondig belijden en staande houden, zonder enig zakelijk verschil.


Tot hiertoe ontdekt zich dan nog nergens omtrent al het voorgestelde, enig wezenlijk verschil, immers zoals het ons voorkomt. Want wij kunnen geenszins twijfelen indien de zaken door ons voorgesteld, in diervoege eens tot zoveel bijzondere stellingen of artikelen van leer gebracht werden, of dezelve zouden van beide partijen aanstonds, en zonder enige uitzondering aangenomen en geredelijk ondertekend worden, waarom dan ook alle twistingen en bewegingen, die hieromtrent wederzijds gemaakt mochten worden, slechts in een blote woordenstrijd, en in loutere misvatting van elkanders gezegden of uitdrukkingen, over en weder bestaan zullen.

Althans wij achten ons verplicht zulks hier te moeten staande houden, zolang het tegendeel daarvan aan ons niet duidelijk blijkt. Maar waar of dan nu het wezenlijke verschil dat er zijn zoude, dan mocht liggen?

Dit dient nu al verder met een goede onderscheiding van ons nagespeurd te worden. Het is zeker, dat zodanig verschil nu wezenlijk of voornamelijk zoude moeten gaan:


Of omtrent de daden der toepassing van Christus' gerechtigheid, die wij straks zagen, zelve.


Of omtrent het onderling betrekkelijk opzicht van die daden jegens elkander.


1. Doch omtrent die daden zelf kunnen wij niet zien, dat wezenlijk als nog tussen beide partijen enig verschil zich opdoet.


Immers niet omtrent Gods toerekenende daad, want beiden zullen zij vaststellen en voor waarachtig houden, dat God uit loutere genade Christus Borggerechtigheid aan de uitverkoren zondaar, die Hij rechtvaardigt, metterdaad schenkt en toerekent, en dat Hij hem om dezelve zuiver en alleen rechtvaardigt. Zo is dan geen wezenlijk verschil over die toerekening Gods, wanneer die blotelijk en dadelijk op zichzelf werd genomen en aangemerkt, als de eigenlijke daad van onze rechtvaardigmaking aan Gods zijde.


Ook ontdekt zich hier nog geen zakelijk verschil tussen wederzijdse partijen omtrent 's mensen aannemende en toe-eigenende geloofsdaad, waardoor hij die geschonken en toegerekende gerechtigheid van Christus, met een oprecht geloof van de Heilige Geest voor zichzelf in het bijzonder aanneemt en omhelst, en alzo dan ook zijn genadige rechtvaardigmaking in Christus, en om Christus' wil metterdaad en personeel van God ontvangt en geniet. Weliswaar dat er somtijds van de ene zijde zodanige uitdrukkingen en spreekwijzen gebruikt worden, die door gevolgtrekkingen lichtelijk mochten schijnen alsof men de eigenlijke geloofsdaad nog in iets anders wilde stellen, als in zodanig een oprechte, en hartgrondige aanneming en toe-eigening van Christus' gerechtigheid tot rechtvaardigmaking. Doch dewijl zulks geheel zoude strijden met onze Gereformeerde leer van het geloof, zoals dat voorkomt als een daad of middel van aanneming aan onze zijde door de krachtige werking van de Heilige Geest, in onze genadige rechtvaardigmaking. En dewijl men van die kant zich tegen de Gereformeerde leer van het geloof niet openlijk en duidelijk stelt, noch die bestrijdt of verwerpt, zo achten wij billijk te zijn de partijen aan deze kant zolang voor rechtzinnig te houden, totdat ons anders klaar en onbetwistbaar mocht blijken. En mitsdien moeten wij dan ook vaststellen, dat er dienaangaande al mede het minste duidelijk en zakelijk verschil zich opdoet tussen partijen.


2. Weshalve het verschil hier dan nu alleen en bepaald zal moeten gezocht worden in of omtrent het betrekkelijk opzicht dat de daden van de Goddelijke toerekening van Christus' gerechtigheid, en van 's mensen gelovige aanneming van dezelve op en jegens elkander noodzakelijk hebben, in onze rechtvaardigmaking.

Dit betrekkelijk opzicht moet hier nu tweezins van ons worden aangemerkt:


én van oorzakelijkheid,


én van samen bestaanlijkheid.


A. Van oorzakelijkheid, waardoor wij verstaan het opzicht dat die beide daden alzo op elkander hebben, dat de ene moet aangezien worden als oorzaak, en de andere dan een vrucht of uitwerksel, dat is te zeggen dat de ene daad, de andere veroorzaakt en dus dat de ene oorzakelijk voorgaat, en de andere vruchtsgewijs volgt, en geheel ondergeschikt aan, en afhankelijk van de eerste daad, die oorzaak is. En alzo ontstaat hieruit dan deze vraag, of in onze rechtvaardigmaking, de Goddelijke toerekening van Christus' gerechtigheid als oorzaak voorgaat, vóór de gelovige aanneming des mensen, als een vrucht of gevolg van de toerekening? Dan, of anders, de menselijke aanneming hier als oorzaak voorgaat vóór de Goddelijke toerekening, die als een vrucht daarvan zoude volgen?

Of, om het klaarder voor te stellen, Gods toerekening natuurlijk, of, en ook in orde of bevatting van tijd, hier gaat vóór ons geloof? Dan, of ons geloof in dit opzicht gaat vóór Gods toerekening; anders, of Gods toerekening de oorzaak is van ons geloof voortbrengenderwijze, dan, of ons geloof de oorzaak is van Gods toerekening middellijkerwijze?


Hier mocht nu lichtelijk schijnen, dat zich een zakelijk verschil opdeed tussen wederzijdse partijen, terwijl de ene partij zoveel werk maakt ter bewering en betoog van het rechtzinnige gevoelen in dezen, dat namelijk Gods toerekening vóórgaat, en dat ons geloof dezelve volgt. Nochtans als men ook aandachtig let op hetgeen van de andere partij in het stuk der rechtvaardigmaking eigenlijk beweerd, en staande gehouden wordt, dan schijnt het ons nog geenszins te blijken, dat dezelve NB. van de toerekening blotelijk als zodanig aangemerkt, het tegendeel uitdrukkelijk zou gevoelen, dat is, dat zij 's mensen geloof zouden achten voor te gaan vóór Gods toerekening. Want zulks zoude niet min tegen de natuur van de zaak, als tegen onze Gereformeerde leer allerduidelijkst strijden.


1. Tegen de natuur van de zaak. Het spreekt immers van zelf, dat een gift of toerekening moet gaan in de orde des tijds, vóór deszelfs aanneming of ontvanging. Of zou ook iemand kunnen bevatten, dat de aanneming van een gift kan gaan vóór de gift? Zo moet immers ook de Goddelijke schenking of toerekening van Christus' gerechtigheid in de rechtvaardigmaking, noodzakelijk gaan vóór 's mensen aanneming, want een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit den hemel niet gegeven zij, Joh. 3: 27. Als de bedelaar een aalmoes aanneemt, dan moet dezelve hem eerst gegeven of toegereikt worden. Wie iets aanneemt voordat het hem gegeven wordt, die ontvangt het niet deugdelijk, maar steelt. Deze zaak is klaar en lijdt de minste tegenspraak niet. Daarenboven spreekt het ook vanzelf, dat Gods schenking en toerekening van Christus' gerechtigheid aan ons in de rechtvaardigmaking, de oorzaak moet zijn van ons geloof, waarmede wij dezelve aannemen, en die ons in het bijzonder toe-eigenen. Want even door die genadige Goddelijke schenking en toerekening van Christus' gerechtigheid aan ons, werkt de Heilige Geest het ware geloof jegens Dezelve in onze harten, en geeft ons ook zelfs, als een oog en een hand, waarmede wij dan die genade Gods dan geestelijker wijze aanschouwen en aannemen. Maar het zou immers de grootste ongerijmdheid zijn, die ons geheel in de grond der Pelagianerij zou voeren, indien men wilde stellen, dat ons geloof vóór Gods toerekening zou gaan, als een oorzaak van dezelve, hoe men die oorzaak dan ook al mocht aanmerken. Want geheel wat anders is het, dat ons geloof is een nevensgaande middeloorzaak van Gods toerekening, waardoor wij dezelve, als daar reeds zijnde aan Gods zijde, nu ook aannemen en ontvangen aan onze zijde, en geheel wat anders is het, dat ons geloof zou zijn een vóórgaande oorzaak van die toerekening, die dezelve zou verwekken of voortbrengen. Dit laatste, hoe men het ook zou willen bevatten of fatsoeneren, moet noodzakelijk in een Pelagiaanse grond rechtdraads uitlopen en ons heimelijk daarheen vervoeren.


2. En dus zou zodanig gevoelen dan ook duidelijk strijden tegen onze Gereformeerde leer, als die in de beschrijving van de rechtvaardigmaking (zie Catechismus vraag 60 en 61) Gods schenking en toerekening van Christus genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid eerst voorstelt, en daarna spreekt van 's mensen geloof, waarmede hij zulk een weldaad van God aanneemt, en zich die gelovig toeëigent, wordende de mens alzo dan gerechtvaardigd door Gods genadige toerekening, en door zijn eigen gelovige toe-eigening van Christus' gerechtigheid, gaande Gods daad van genade in orde vóór onze daad van geloven, gelijk als de schenking van een weldaad noodwendig moet gaan vóór deszelfs aanneming.

Dat dit alzo de rechte zin en mening van de Catechismus is, blijkt klaar uit de uitlegging van Ursinus, deszelfs voornaamste opsteller, in zijn: Schatboek volgens de uitgave van Spiljardus, Amsterdam 1694; tom. 1, pag. 246, waar hij van de tweeërlei toe-eigening van Christus' gerechtigheid, die geschiedt in de rechtvaardigmaking, de Goddelijke en de menselijke, omstandig handelt, zeggend:


"Daarom, hoewel deze voldoening onze niet is, ten aanzien dat zij van zelve niet gedaan is, zo is zij nochtans de onze geworden, en wordt de onze door toe-eigening, dewelke is tweeërlei: Gods, of de Goddelijke, en de onze:



De toe-eigening Gods is, dewelke geschiedt van God ons toe-eigenend, dat is schenkende en toerekenende deze voldoening Zijns Zoons, en om dezelve ons rechtvaardigmakende, dat is van de schuld en van alle misdaden vrijsprekende, en voor rechtvaardig houdende, niet anders dan of wij nimmermeer gezondigd, of tenminste gelijk of wijzelf genoegzame straffen voor onze zonden gedragen laadden enz.


Onze toe-eigening is een aanneming van de gerechtigheid Christi, ons van God geschonken en toegerekend door het geloof, gelijk als iemand het kleed met de hand aangrijpt, en door de toevoeging tot het lichaam zijn eigen maakt, of gelijk als een bedelaar een aalmoes van een rijke met de hand ontvangt, en de zijne doet worden, of het is een of hetzelve het geloof of doen in deze, als men metterdaad gelooft en vast acht, dat de verdiensten van Christus ons van God geschonken, toegerekend en toegeëigend worden, en dat wij daarom van de schuld vrijgesproken, en voor rechtvaardig gerekend worden, enz.


NB. De Goddelijke toerekening gaat nochtans altijd voor de onze, gelijk de oorzaak gaat voor hetgeen dat daarvan gewrocht is, Joh. 15 vers 16: Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren; en 1 Joh. 4: 19: Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. En in zijn Latijnse werken, Opera Theologica 3 Tomi. edit. Heydelb. 1612, tom. 1, pag. 233, leert hij in zijn uitleg van de Catechismus, over de beschrijving van de rechtvaardigmaking, vraag 60 en 61.

„Deus enim primum nobis imputat satisfactionem Christi: deinde in nobis efficit fidem, qua illam imputatam nobis applicemus, unde apparet quod applicatio divina applicationem nostram (quae est fidei) praecedat, et sit eius causa, licet non sit sine nostra; non vosme elegistis (inquit Christus), sed ego (elegi) vos„ Joh. 15:16. Dat is: Want God rekent ons eerst de genoegdoening van Christus toe; daarna werkt Hij in ons het geloof, waardoor wij onze toerekening toe-eigenen, waaruit dan blijkt, dat de Goddelijke toe-eigening (welke die des geloofs is) voorgaat en een oorzaak van dezelve is, hoewel zij niet zonder de onze is. Gij hebt Mij niet uitverkoren, zegt Christus, maar Ik heb u uitverkoren, Joh. 15: 16. „


En niet anders leert Olevianus hiervan in zijn boven aangehaalde verklaring, ziet slechts pag. 446, nr. 16: „Want door het Evangelie is de Heilige Geest krachtig in ons werkzaam, Die ons Christus inlijft, door het geloof in ons te scheppen, waardoor wij de aangeboden Christus aannemen met Zijn eeuwige gerechtigheid, die Hij ons toerekent, Dan. 9:24 en Fil. 3:9. „

En pag. 474: „Hijzelf is het ook die met de Heilige Geest doopt, door Wiens kracht wij de aangebodene genade der vrijspreking of der rechtvaardigmaking omhelzen, en wedergeboren worden tot kinderen Gods. „

En pag. 490: „Doe erbij dat wij wedergeboren worden, zulks geschiedt om de voorgaande verzoening, of de toegerekende gerechtigheid, gelijk God Zelf betuigt„ Jer. 31: 33, 34.

En doorgaans spreekt hij zodanige taal, door zijn gehele bock, waaruit klaar blijkt, dat Gods toerekening van Christus' gerechtigheid voorafgaat, en dat wij die door ons geloof vervolgens aannemen.


Dewijl nu deze dingen ten volle klaar en onbetwistbaar zijn, en dewijl wij alsnog geen duidelijke tegenspraak tegen een voorgaande toerekening Gods van Christus' gerechtigheid in onze rechtvaardigmaking bij de andere partij hebben kunnen naspeuren, zo achten wij ons verplicht vast te stellen, dat omtrent het oorzakelijke opzicht van de tweeërlei daden der rechtvaardigmaking jegens elkander, tussen de partijen wederzijds alsnog geen wezenlijk verschil gevonden wordt.


B. Mitsdien zou het ganse verschil hier dan alleen moeten gaan omtrent het opzicht van samen bestaanbaarheid, dat er is tussen Gods genadige schenking en toerekening van Christus' gerechtigheid, en tussen onze gelovige aanneming en toe-eigening van dezelve.

Door deze samen bestaanbaarheid verstaan wij het wezenlijke en noodzakelijke verband, dat er in de rechtvaardigmaking plaats heeft, tussen de daad van Gods toerekening, in diervoege dat de toerekening zonder de aanneming niet bestaat, gelijk ook deze niet zonder toerekening, of om liever met de woorden van Ursinus te spreken in zijn Schatboek, boven aangehaald pag. 246, daar hij zegt:


„Zonder deze onze toe-eigening geschiedt de Goddelijke niet, maar het is van node dat ze beide tezamen komen, want gelijk het niet genoeg is dat u een weldaad aangeboden wordt, maar het is ook van node, dat die aangeboden weldaad van u aangenomen wordt, alzo is het ook niet genoeg dat God ons de genoegdoening Zijns Zoons schenkt en aanbiedt, tenzij dat wij ook deze gave, door het geloof ontvangen zijnde ons toe-eigenen. NB. Ja, God wil de gerechtigheid Zijns Zoons niet toerekenen, als degenen die dezelve begeren, die daarom bidden, en door het geloof dezelve zich toe-eigenen. Nochtans is God de Auteur van beide die toe-eigeningen, want Hij ons niet alleen die gerechtigheid aanbiedt en schenkt, maar Hij schenkt ons ook het geloof, door hetwelk wij dezelve ontvangen.

Dat is, Hij geeft niet alleen de gave, maar ook de hand en de macht, om deze gave te ontvangen, gelijk geschreven staat, Ef. 2:8. Daarom geschiedt de een zonder de andere niet, de eerste niet zonder de tweede, want God toe-eigent ons het zó, dat wij het ons ook mede toe-eigenen zullen door het geloof. "
Gebruikersavatar
ndonselaar
Berichten: 3105
Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
Contacteer:

Bericht door ndonselaar »

Ik zal de discussie [als hij op gang komt] graag lezen. Het is nogal een belangrijk onderwerp.

Voor mezelf heb ik absoluut geen tijd om me diepgaand met dit onderwerp bezig te houden.

Maar ik hoop dat er een waardige discussie ontstaat.
In necessariis unitatem custodiant, in non necessariis libertatem, in utrisque prudentiam et charitatem, in omnibus conscientiam inoffensam in diem Domini
Gebruikersavatar
Hendrikus
Berichten: 16752
Lid geworden op: 10 apr 2004, 09:37

Bericht door Hendrikus »

Oorspronkelijk gepost door Rhodé
pffff, ik haak af als jullie het niet erg vinden. Dit gaat me boven de pet.
Het is -weer eens- ingewikkeld geworden..
~~Soli Deo Gloria~~
limosa

Bericht door limosa »

ik ga proberen om me niet inhoudelijk met deze discussie te bemoeien

het is nu voor de 100ste keer dat het hierover gaat op OSW, en wat levert het op? hete hoofden, koude harten.

pijnlijk om te zien hoe de grootste dwaling van de Gereformeerde Gezindte van deze tijd (het habitus-actus verhaal en de daaraan gelieerde standenleer) in de lucht wordt gehouden over de rug van Comrie, 't is een betreurenswaardige toestand . . .
Adorote

Bericht door Adorote »

Oorspronkelijk gepost door Rhodé
pffff, ik haak af als jullie het niet erg vinden. Dit gaat me boven de pet.
Neen Rhode dat je afhaakt is niet zo gek,het gaat ten principale nergens over.Het gaat over mensen die wat geschreven hebben ,hun eigen leer,en de Leer der Kerk der eeuwen is er nergens meer in terug te vinden.

Deze draad is een draad van wat in protestantse kringen veel opgeld doet; hete hoofden en koude harten .

Waar zijn de Christenen met echt Levend Geloof,die vluchten daar snel van weg ,wie niet die de Heilige Verlosser van harte lief heeft.
Harry

Bericht door Harry »

Oorspronkelijk gepost door Adorote
Oorspronkelijk gepost door Rhodé
pffff, ik haak af als jullie het niet erg vinden. Dit gaat me boven de pet.
Neen Rhode dat je afhaakt is niet zo gek,het gaat ten principale nergens over.Het gaat over mensen die wat geschreven hebben ,hun eigen leer,en de Leer der Kerk der eeuwen is er nergens meer in terug te vinden.

Deze draad is een draad van wat in protestantse kringen veel opgeld doet; hete hoofden en koude harten .

Waar zijn de Christenen met echt Levend Geloof,die vluchten daar snel van weg ,wie niet die de Heilige Verlosser van harte lief heeft.
Amen!
Plaats reactie