Psalm 9 11 En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.
O, om meer te weten te komen over de eigenschappen en het karakter van God. Ongeloof, die toeterende nachtvogel, kan niet leven in het licht van Goddelijke kennis, het vlucht voor de zon van Gods grote en genadige naam. c.H. Spurgeon
Barnes Notes
Zij zullen hun vertrouwen in U stellen - dat wil zeggen, allen die een juiste kijk op God hebben, of die Zijn werkelijke karakter begrijpen, zullen Hem in vertrouwen nemen. Dit is zoveel als te zeggen dat Hij een karakter heeft dat het vertrouwen waard is - aangezien zij die Hem het beste kennen zonder voorbehoud op Hem vertrouwen. Het is hetzelfde als te zeggen dat alle openbaringen van Zijn karakter in Zijn woord en werken van dien aard zijn dat het juist is Hem in vertrouwen te nemen. Hoe nauwer onze kennis van God is, des te vollediger zullen we op Hem vertrouwen; hoe meer we leren van Zijn werkelijke karakter, hoe meer we zullen zien dat Hij universele liefde waardig is.
Calvijn
Velen beschouwen de naam van God eenvoudig als God zelf; maar, zoals ik heb opgemerkt in mijn opmerkingen over een voorgaande psalm, denk ik dat er iets meer wordt uitgedrukt door deze term. Omdat Gods wezen verborgen en onbegrijpelijk is, betekent Zijn naam Zijn karakter, voor zover Hij het ons graag heeft laten weten.
Elicot Zoeken —Van de wortel die 'betreden' of 'een plaats bezoeken' betekent. Mogelijk met een toespeling op het bezoeken van de voorhoven van de tempel.
Als we dit vers letterlijk lezen, is er ongetwijfeld een glorieuze volheid van zekerheid in de namen van God. Met het kennen van Zijn naam wordt ook bedoeld een kennismaking met de eigenschappen van God door het geloof - elk van hen is een anker om de ziel ervan te weerhouden weg te drijven in donkere seizoenen. De Heere kan Zijn aangezicht misschien een tijdlang voor Zijn volk verbergen, maar Hij heeft degenen die Hem zoeken nooit volledig, definitief, kwaadaardig in de steek gelaten. Laat de arme zoekers troost putten uit dit feit, en laat de vinders zich nog meer verheugen, want wat moet de trouw van de Heere zijn aan degenen die vinden, als Hij zo genadig is voor degenen die zoeken. C.H. Spurgeon
1 O HEERE! waarom staat Gij van verre? waarom verbergt Gij U in tijden van benauwdheid?
Hier stelde de psalmist een vraag die welbekend is bij degenen die God volgen; de bezorgdheid over de schijnbare inactiviteit van God. De psalmist voelde dat God ver weg was, alsof Hij Zich verstopte in moeilijke tijden. De benauwdheid is niet wat het hart van de dichter smart doet, maar het verbergen van het aangezicht van de HEERE. Tijden van benauwdheid. Volgens Maclaren was dit een zeldzaam woord dat alleen hier en in Psalm 9: 9 werd gebruikt . 'Het betekent een afsnijding van de hoop op bevrijding.'
Kanttekeningen Waarom
Alsof hij zei: Doe toch niet alzo; nader met uwe hulp, en laat uw genadig aanschijn lichten; menselijkerwijze van God gesproken, gelijk dikwijls in dit boek. Verg. Ps. 3:8, en Ps. 7:7,8. tijden
Gelijk in Ps. 9:10.
Calvijn over Psalm 10
Wij moeten Gods voorzienigheid tijd geven. Wanneer vromen ellendig gedrukt worden, en hun zorgen in de schoot van God werpen, moeten zij niet haastig zijn in hun wensen, nadat zij hun heil aan Hem aanbevolen hebben. Maar van zorg ontlast, mogen zij weer tot adem komen, totdat God met de daad toont, dat het de geschikte tijd is om te handelen.
Martin B. Blocki (Psalm 10: When the Wicked Boast)
In vers 1 vraagt de psalmist: "Waarom?" Hij is niet de eerste die deze vraag stelt. Hij voegt zich bij de wolk van getuigen, waaronder Rebekka, Mozes, Jozua, Habakuk en anderen door de geschiedenis heen, diezelfde vraag aan God hebben gesteld. Omdat we niet alwetend zijn, kennen we Gods bedoelingen niet. De vraag “waarom” is geen gebrek aan geloof, het is een uitdrukking van geloof. We zoeken nederig naar antwoorden van Degene die het echt weet! Worstelen en vragen stellen doet niets af aan de rust of het vertrouwen in God.
Van de week las ik Psalm 86 en het viel mij op dat de dichter in zijn gebed een aantal opmerkelijke pleitgronden gebruikt ("want...")
- Zijn omstandigheden (v1);
- Zijn positie t.o.v. God (v2);
- Zijn roepen tot God (v3,4);
- Gods vergevende goedheid (v5);
- Het vertrouwen dat Hij verhoort (v7);
- Gods grootheid en de grootheid van Zijn daden (v8).
Die laatste 3 liggen voor de hand. Het zijn redenen uit God, maar de eerste 3 vind ik verrassender.
John Galt schreef:Van de week las ik Psalm 86 en het viel mij op dat de dichter in zijn gebed een aantal opmerkelijke pleitgronden gebruikt ("want...")
- Zijn omstandigheden (v1);
- Zijn positie t.o.v. God (v2);
- Zijn roepen tot God (v3,4);
- Gods vergevende goedheid (v5);
- Het vertrouwen dat Hij verhoort (v7);
- Gods grootheid en de grootheid van Zijn daden (v8).
Die laatste 3 liggen voor de hand. Het zijn redenen uit God, maar de eerste 3 vind ik verrassender.
Verrassend! Hij droeg echt enkele redenen aan waarom God hem moest antwoorden. God was Zijn God, en hij was Gods knecht, God was genadig en hij had genade nodig. Hij wilde dat alleen God zou worden groot gemaakt door de overwinning.
In Elke Hoofdstuk Apart staat: David kende de Heere (vers 15; Ex34:6; Nh 9:17) en dat hielp hem bij het bidden. Hoe beter u God kent, des te beter kunt u naar Hem toegaan met uw noden.
@johnGalt, ik heb er nog nooit zo op gelet. Bedankt.
@johngalt ik blijf toch wel bepaalde gedachten houden. Die opmerkelijke pleitgronden... hoe verhouden die zich tot teksten uit het Nieuwe Testament over het gebed?
Bijvoorbeeld: "En dit is de vrijmoedigheid, die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, zo weten wij, dat wij de beden verkrijgen, die wij van Hem gebeden hebben."
2 De goddeloze vervolgt hittiglijk in hoogmoed den ellendige; laat hen gegrepen worden in de aanslagen, die zij bedacht hebben.
3 Want de goddeloze roemt over den wens zijner ziel; hij zegent den gierigaard, hij lastert den HEERE.
4 De goddeloze, gelijk hij zijn neus omhoog steekt, onderzoekt niet; al zijn gedachten zijn, dat er geen God is.
5 Zijn wegen maken ten allen tijde smarte; Uw oordelen zijn een hoogte, verre van hem; al zijn tegenpartijders, die blaast hij aan.
6 Hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen; want ik zal van geslacht tot geslacht in geen kwaad zijn.
7 Zijn mond is vol van vloek, en bedriegerijen, en list; onder zijn tong is moeite en ongerechtigheid.
8 Hij zit in de achterlage der hoeven, in verborgene plaatsen doodt hij den onschuldige; zijn ogen verbergen zich tegen den arme.
9 Hij legt lagen in een verborgen plaats, gelijk een leeuw in zijn hol; hij legt lagen, om den ellendige te roven; hij rooft den ellendige, als hij hem trekt in zijn net.
10 Hij duikt neder, hij buigt zich; en de arme hoop valt in zijn sterke poten.
11 Hij zegt in zijn hart: God heeft het vergeten, Hij heeft Zijn aangezicht verborgen, Hij ziet niet in eeuwigheid.
De verzen 3 - 10
Deze verzen geven een uitvoerige beschrijving van de goddeloze. Vs. 3-6 spreken van zijn hoogmoed (en in verband daarmee van zijn voorspoed), vs. 7 vv. van zijn schanddaden. Natuurlijk is er verband tussen het een en het ander; omdat de goddeloze hoogmoedig is, durft hij zijn schanddaden te bedrijven. Op de beschrijving van de schanddaden, vs 7-10 volgt dan ook nog weer een vermelding van de hoogmoed vers 11. Daardoor ontstaat er een scherpe tegenstelling met het volgende deel van de psalm. Bron: Korte verklaring der Heilige Schrift.
Spurgeon na vers 11
Nadat de zaak aldus is onderzocht en aan het licht gebracht was, is het niet te verwonderen, dat de verdrukte smekeling de kreet om recht uit zijn hart laat opgaan. Wij vinden haar in het volgende vers:
12. Sta op, Heere God! hef Uw hand op, vergeet de ellendigen niet.
Arja schreef:@johngalt ik blijf toch wel bepaalde gedachten houden. Die opmerkelijke pleitgronden... hoe verhouden die zich tot teksten uit het Nieuwe Testament over het gebed?
Bijvoorbeeld: "En dit is de vrijmoedigheid, die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, zo weten wij, dat wij de beden verkrijgen, die wij van Hem gebeden hebben."
Of Johannes 15:16.
Daarom vond ik ze ook opmerkelijk. Maar goed, ik heb Psalm 86 niet geschreven, alleen gelezen. Ik heb nog even diverse vertalingen geraadpleegd, maar allemaal hebben ze steeds "want".
Misschien is er nog ergens een uitlegger die er iets wijs over zegt. De door mij geraadpleegde in ieder geval niet.
John Galt schreef:Van de week las ik Psalm 86 en het viel mij op dat de dichter in zijn gebed een aantal opmerkelijke pleitgronden gebruikt ("want...")
- Zijn omstandigheden (v1);
- Zijn positie t.o.v. God (v2);
- Zijn roepen tot God (v3,4);
- Gods vergevende goedheid (v5);
- Het vertrouwen dat Hij verhoort (v7);
- Gods grootheid en de grootheid van Zijn daden (v8).
Die laatste 3 liggen voor de hand. Het zijn redenen uit God, maar de eerste 3 vind ik verrassender.
Dit komt heel algemeen voor in de Psalmen.
Paar voorbeelden:
"Bewaar mij, o God! want ik betrouw op U." (Psalm 16)
"Bewaar mijn ziel, en red mij; laat mij niet beschaamd worden, want ik betrouw op U." (Psalm 25)
De dichters van de Psalmen wisten dat God zal helpen als ze tot Hem bidden en op Hem vertrouwen ("Gij, die verlost degenen, die op U betrouwen." Psalm 17)
Bidden en vertrouwen lijken misschien wel gronden in de mens maar volgens mij zijn ze door het geloof gericht op wat God beloofd. ("Zie nu, Heere, ik zoek het, doende wat Gij ons gebiedt, zo verberg dan uw aangezicht toch niet." kanttekening bij Psalm 27:8)
Ik vind Psalm 26 heel opvallend. David getuigd vrijmoedig van zijn oprechte levenswandel, onschuld en relatie met God:
"Doe mij recht, HEERE! Want ik wandel in mijn oprechtigheid;"
"Maar ik wandel in mijn oprechtigheid, verlos mij dan en wees mij genadig."
PSALM 10 12 Sta op, HEERE God! hef Uw hand op, vergeet de ellendigen niet.
13 Waarom lastert de goddeloze God? zegt in zijn hart: Gij zult het niet zoeken?
14 Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een Helper van den wees.
Bij vers 12
Hoe vrijmoedig is de taal, waarmee het geloof zich tot God richt! En toch! hoeveel ongeloof is nog vermengd met ons sterkst vertrouwen. Onbeschroomd wordt de Heere opgewekt, aangespoord om op te staan, Zijn hand op te heffen; en toch wordt daarbij ook met beschroomdheid gevraagd, of Hij de ellendigen niet zal vergeten. Bron: C.H. Spurgeon
Ellendig: Bij ellendig denken wij hoofdzakelijk aan den ongelukkigen toestand, waarin iemand verkeert. De rijke man leed aan een verschrikkelijke kwaal; eerst de dood maalde een einde aan zijn ellendig leven. („Ellendig" betekent letterlijk „anderlandig", d.i. de toestand van een balling; el vindt men ook in elders.)
Dit hierboven herinnert me aan wat ds. P. Blok altijd zei over het woordje "ellendig". Het betekent balling, uitlandig, zei hij dan.
Bij vers 13-14
Het is tevergeefs te veronderstellen dat God de zonde over het hoofd zal zien, hoe verdraagzaam Hij ook is; Hij onderzoekt of aanschouwt zorgvuldig alle goddeloosheid. Hij observeert de verdrukkingen van Zijn heiligen, legt ze in Zijn hand en bewaart ze daar om ze op Zijn eigen tijd terug te geven aan Zijn heiligen in vreugde en aan hun vijanden in straf. Daarom kunnen de zwakken en hulpelozen al hun lasten aan Hem overlaten, al zijn last (יהבו, Psalm 55:23), alles wat hen kwelt en verontrust. JHWH was en zal de Helper van de vaderlozen zijn. יתום staat prominent bij wijze van nadruk, zoals אותם Psalm 9:13. Bron: Keil en Delitzsch Bijbelcommentaar op het Oude Testament
Gij zijt geweest een Helper van de wees. U bent de Helper van de vaderlozen. Het woord "gij" krijgt alle nadruk - "gij, en geen ander ( אַתָּה )." Van de vaderloze, d.w.z. van zulke arme onderdrukten die geen vader, vriend of helper hebben. Bron: Matthew Poole
In uw hand geven, dat is: om te oordelen tussen goed en kwaad.
Misschien is het goed iets op te merken wat Matthew Henry hier zegt over de verzen 12-18:
12 Sta op, HEERE God, hef Uw hand op, vergeet de ellendigen niet.
13 Waarom lastert de goddeloze God? zegt in zijn hart: Gij zult het niet zoeken?
14 Gij ziet het immers, want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een Helper van den wees
15 Breek den arm des goddelozen en bozen; zoek zijn goddeloosheid, totdat Gij haar niet vindt.
16 De HEERE is Koning eeuwiglijk en altoos; de heidenen zijn vergaan uit Zijn land
17 HEERE, Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken;
18 Om den wees en verdrukte recht te doen, opdat een mens van de aarde niet meer voortvare geweld te bedrijven.
Op de voorgaande voorstelling van de onmenselijkheid en goddeloosheid van de verdrukkers grondt David nu zijn verzoek aan God, waarin wij hebben te letten. I. OP HETGEEN WAAR HIJ OM BIDT. 1. Dat God zelf wilde verschijnen, vers 12.
"Sta op, Heere God, hef Uw hand op, openbaar Uw tegenwoordigheid en Uw voorzienigheid in de zaken van deze lagere wereld. Sta op Heere, ter beschaming van hen, die zeggen dat Gij Uw aangezicht verbergt. Openbaar Uw macht, wend haar aan ter handhaving van Uw eigen zaak, hef Uw hand op om een noodlottige slag toe te brengen aan deze verdrukkers, laat Uw eeuwige arm ontbloot worden.
2. Dat Hij zou verschijnen voor Zijn volk.
vergeet de ellendigen niet, de armen, die nog armer gemaakt worden en die arm zijn van geest. In hun verwaandheid zeggen hun verdrukkers dat Gij hen vergeten hebt, en zij zijn in hun wanhoop gereed hetzelfde te zeggen. Heere, doe het blijken dat beide zich vergissen.
3. Dat Hij wilde verschijnen tegen hun verdrukkers, vers 15.
a. Ontneem hun het vermogen om nog meer kwaad te doen. Breek de arm van de goddeloze, ontneem hem zijn macht, opdat "de huichelachtige mens niet meer regere, en er geen strikken des volks" "zijn," Job 34:30.
Wij lezen van verdrukkers, wier macht hun ontnomen werd, maar wier leven werd verlengd, Daniel 7:12, opdat zij tijd zouden hebben om zich te bekeren.
b. Dat Hij met hen zou handelen naar het kwaad, dat zij gedaan hebben. Zoek zijn goddeloosheid, laat datgene geheel en al aan het licht komen, hetwelk hij dacht voor altijd verborgen te zullen blijven, laat er rekenschap geëist worden van hetgeen hij dacht altijd ongestraft te zullen blijven. Zoek haar totdat Gij haar niet vindt, totdat er geen van zijn boze daden meer is waarmee niet afgerekend werd, geen van zijn boze plannen onverijdeld is gebleven en er geen van zijn aanhangers is, die niet ten verderf is gegaan.
II. WAAROP HIJ VOOR DEZE BEDEN PLEIT TER AANMOEDIGING VAN ZIJN EIGEN GELOOF. 1. Hij voert de grote beledigingen aan, die deze trotse verdrukkers God zelf hebben aangedaan.
"Heere, het is Uw eigen zaak, waarvoor wij bidden dat Gij zult optreden, de vijanden hebben het tot Uw zaak gemaakt en daarom strekt het U niet tot eer dat zij ongestraft blijven," vers 13.
Waarom lastert de goddeloze God? Hij doet dit, want hij zegt: "Gij zult het niet zoeken, Gij zult ons nooit ter verantwoording roepen voor hetgeen wij doen", en groter belediging kunnen zij de rechtvaardige God niet aandoen.
De psalmist spreekt hier met verbazing: a Van de goddeloosheid van de goddelozen.
Waarom spreken zij zo Godslasterlijke taal, die tevens zo ongerijmd is! Het is voor Godvruchtige mensen een grote smart om te denken aan de smaad, die door de zonde van de zondaren op de heilige God wordt geworpen, op Hem, op Zijn geboden, Zijn beloften, Zijn bedreigingen, Zijn gunsten, Zijn oordelen, allen worden gesmaad en geminacht. Waarom lasteren de goddelozen aldus God? Het is omdat zij Hem niet kennen. b. Van het geduld en de verdraagzaamheid Gods jegens hen.
Waarom wordt het hun aldus toegelaten God te lasteren? Waarom treedt Hij niet terstond tegen hen op om Zijn eer te handhaven en wraak aan hen te doen? Het is omdat de dag van de afrekening nog niet gekomen is, waarop de maat van hun ongerechtigheid vol zal zijn.
2. Hij pleit er op, dat God kennis heeft genomen van de goddeloosheid en ongerechtigheid van deze verdrukkers, vers 14.
Moedigen de vervolgers zich aan met het ongegronde denkbeeld dat Gij het niet zien zult? Laat de vervolgden zich dan aanmoedigen met het welgegronde geloof, niet alleen dat Gij het gezien hebt, maar dat Gij het aanschouwt, al het kwaad namelijk, dat gedaan is door de handen, en al de boosheid, die er schuilt in de harten van deze verdrukkers, het is U alles bekend, door U opgemerkt, ja Gij hebt het niet alleen gezien maar Gij zult het vergelden, het door Uw rechtvaardige en wrekende hand wedergeven in hun schoot.
3. Hij pleit op het vertrouwen, dat de verdrukten op Hem stellen.
Op U verlaat zich de arme, ieder van hun doet dit, ook ik doe dit. Zij steunen op U als hun helper en beschermer, zij verlaten zich op U als hun rechter, in wiens oordeel en beslissing zij berusten en tot wiens beschikking zij gaarne willen wezen. "Zij verlaten zich op U, willen aan Uw wijsheid en Uw wil niets voorschrijven, maar er zich aan onderwerpen. Zij geven U eer, evenzeer als hun verdrukkers U onteren. Zij zijn Uw gewillige onderdanen en stellen zich onder Uw bescherming, zo bescherm hen dan".
4. Hij pleit op de betrekking, waarin het God behaagt tot hen te staan. a. Als een groot God, Hij is Koning eeuwig en altoos, vers 16.
En het is het ambt van een koning recht uit te oefenen ter beteugeling en verschrikking van boosdoeners, en ter bescherming en lof van hen die weldoen. Op wie anders zullen de verongelijkte onderdanen zich beroepen dan op hun vorst? Help mij, Heere, doe mij recht tegen mijn wederpartij. Heere, laat allen die U hulde bewijzen als hun Koning, de weldaad genieten van Uw regering, en U hun toevlucht bevinden. Gij zijt een eeuwige Koning, hetgeen geen aards vorst is, en daarom kunt en zult Gij door een eeuwig oordeel in de eeuwige staat beloningen en straffen toekennen, als er geen tijd meer zijn zal, en op dat oordeel beroepen zich de armen. b. Als een goede God. Hij is een helper van de wees, vers 14.
van degenen, die geen andere helper hebben, maar wel velen, die hen schaden en beledigen. Hij heeft koningen bevolen om de arme en de wees recht te doen, Psalm 82:3, en dus zal Hij het nog veel meer zelf doen, want Hij heeft als een van Zijn eretitels aangenomen een vader van de wezen te zijn, Psalm 68:6, een helper van de hulpelozen.
5. Hij pleit op de ervaring, die Gods kerk en volk gehad hebben van Zijn bereidwilligheid om voor hen te verschijnen. a. Hij had hun vijanden verstrooid en uitgeroeid, vers 16.
De heidenen zijn vergaan met Zijn land, de overblijfselen van de Kanaänieten, de zeven gevloekte volken, die gedurende lange tijd tot doornen geweest zijn in de ogen en tot een gesel aan de zijde van Israël, zijn nu ten laatste volkomen uitgeroeid, en dat is een bemoediging voor ons om te hopen dat God evenzo de arm zal verbreken van de verdrukkende Israëlieten, die in sommige opzichten erger waren dan de Heidenen. b. Hij had hun gebeden gehoord en verhoord, vers 17.
Heere, Gij hebt menigmaal de wens van de zachtmoedige gehoord, en nooit tot een in benauwdheid verkerende smekeling gezegd: Zoek Mij tevergeefs. Waarom zouden wij dan niet hopen op de voortduur en de herhaling van de wonderen en de gunsten, die onze vaders ons verteld hebben?
6. Hij pleit op hun verwachting van God, ingevolge hun ervaring van Hem. Gij hebt gehoord, en daarom zal Uw oor opmerken, zoals in Psalm 6:10.
Gij zijt dezelfde, Uw macht en belofte en Uw betrekking tot Uw volk zijn dezelfde, en het werk en de werkingen van de genade in hen zijn dezelfde, waarom zouden wij dan niet hopen dat Hij, die geweest is, nog-zijn zal en altijd zal blijven, God, die het gebed verhoort? ‘
DOCH MERK OP: A. Naar welke methode God het gebed hoort.
Eerst bereidt Hij het hart van de Zijnen en dan geeft Hij hun een antwoord des vredes, en wij kunnen Zijn genaderijk antwoord ook op geen andere wijze verwachten, zodat Gods werking in ons het beste onderpand is van Zijn werken voor ons. Hij bereidt het hart voor het gebed door heilige begeerten in ons te doen ontstaan en ons heilig geloof te versterken, de gedachten bepalende en de genegenheden opwekkende, en dan neemt Hij het gebed genadiglijk aan, Hij bereidt het hart voor de zegen, die begeerd wordt en om welke gebeden wordt, maakt ons geschikt om hem te ontvangen en goed te gebruiken, en dan geeft Hij hem ons. De toebereiding van het hart is van de Heere, en wij moeten Hem er om vragen, Spreuken 16:1, en dit als een leidende gunst beschouwen. B. Wat Hij zal doen in antwoord op het gebed, vers 18. a. Hij zal de zaak van de vervolgden voorstaan, zal de wezen en de verdrukten recht doen, hun onschuld aan het licht brengen, hun genoegens en gerieflijkheden herstellen, en hun al het verlies vergoeden, dat zij hebben geleden.
b. Hij zal een einde maken aan de woede van de verdrukkers en vervolgers.
Tot hiertoe zullen zij komen, maar niet verder, hier zullen de trotse wateren van hun boosaardigheid tot staan worden gebracht, krachtige maatregelen zullen genomen worden, dat een mens van de aarde niet meer voortgaat met geweld te bedrijven. Zie hoe weinig de psalmist thans de macht telt van die trotse verdrukker, die hij in deze psalm heeft beschreven, en hoe geringschattend hij van hem spreekt, nu hij over Gods macht en heerschappij heeft nagedacht. Ten eerste. Hij is slechts een mens van de aarde, een mens uit de aarde, zoals de betekenis is van het woord, voortgekomen uit de aarde, en daarom gering en zwak, en zich weer heenspoedende naar de aarde. Waarom zouden wij dan bevreesd zijn voor de woede van de verdrukker, als hij toch slechts "een sterfelijk mens is, een mensenkind, dat als gras wordt weggeworpen" Jesaja 51:12. Hij, die ons beschermt, is de Heere des hemels, hij, die ons vervolgt, slechts een mens van de aarde. Ten tweede. God heeft hem aan een keten, en kan gemakkelijk het overblijfsel van zijn grimmigheid opbinden, zodat hij niet doen kan wat hij zou willen doen. Als God het woord spreekt zal satan niet meer verleiden, Openbaring 20:3, en door zijn werktuigen niet langer verdrukken.
Bij het zingen van deze verzen moeten wij de rechtvaardige maar benadeelde zaak van de Godsdienst overgeven aan God, als degene, die haar eer en belangen van harte zijn toegedaan, gelovende dat Hij haar te bestemder tijd zal handhaven en doen zegevieren.
1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. Ik betrouw op den HEERE; hoe zegt gijlieden tot mijn ziel: Zwerft henen naar ulieder gebergte, als een vogel?
2 Want ziet, de goddelozen spannen den boog, zij schikken hun pijlen op de pees, om in het donkere te schieten naar de oprechten van harte.
3 Zekerlijk, de fondamenten worden omgestoten; wat heeft de rechtvaardige bedreven?
Deze psalm bevat goedbedoelde, maar trouweloze adviezen van Davids vrienden toen hij op de vlucht was voor koning Saul. David slaat zijn ogen op naar de Heer om geloof te vinden in een tijd van beproeving. Hij wist dat de veiligste plek om te staan een radicaal vertrouwen in God was.
Bij vers 1: In de jaren voordat hij de troon van Israël nam, leefde David het leven van een voortvluchtige. Hij werd voortdurend opgejaagd door koning Saul en leefde voortdurend in gevaar. In zo'n tijd adviseerden zijn vrienden hem: "Vlucht als een vogel naar je berg." Zijn vrienden bedoelden het goed, maar David wist dat het verkeerd was om te doen. Dus reageert hij bijna verontwaardigde: op de HEERE stel ik mijn vertrouwen; hoe kun je tegen mijn ziel zeggen: "Vlucht als een vogel naar je berg?" Hoe goed zijn vrienden het ook bedoelden, ze geven hem het advies van angst.
Bij vers 2-3: "De goddelozen spannen hun boog!" In de taal van vandaag zouden Davids vrienden zeggen: "Kijk! Er is een geladen pistool op je gericht. Ren!" Het advies dat aan David werd gegeven, is goed bedoeld, maar niet wijs. Het is zoals toen Petrus Jezus adviseerde om niet de weg van het kruis te gaan. Petrus bedoelde het goed, maar hij werd gebruikt door de duivel!
We moeten altijd voorzichtig zijn met het advies dat we aan anderen geven. Jobs vriend zei vol vertrouwen: "Ik zal het je vertellen, luister naar me; wat ik heb gezien, zal ik bekendmaken" (Job 15), maar hij had het mis. Ons motief is soms goed en oprecht, maar het advies is verkeerd.
Psalm 12 Behoud, o HEERE; want de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen. Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart.
In deze psalm beklaagt David zich over de wrede woorden van zijn tegenstanders en prijst hij daarentegen het zuivere en kostbare Woord van God. De exacte omstandigheden waaronder David deze psalm schreef, zijn onbekend. Het kan heel goed de periode zijn geweest waarin hij aan het hof van koning Saul was, als een doelwit voor de jaloezie van de koning. Je kunt je gemakkelijk een gemene fluistercampagne tegen David voorstellen onder degenen die in de gunst wilden komen bij Saul.
De essentie van vleiende lippen is dat ze zeggen wat mensen willen horen. Er zijn tegenwoordig veel van zulke praters. Zelfs in de kerk. Ze spreken voortdurend wat mensen willen horen of wat verondersteld wordt juist te zijn in plaats van hun ware gedachten, gevoelens en daden.
De vleier is dubbelhartig volgens de psalm Hij heeft één hart om de woorden die hij tegen zijn naaste gebruikt uit te spreken, en een ander hart dat zijn werkelijke doel of bedoeling verbergt. In zulke personen kon daarom geen vertrouwen worden gesteld.
Psalm 12 De HEERE snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong; Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons? Om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast. (3-6)
Moge de HEER alle vleiende lippen afsnijden: David voelde zich enigszins hulpeloos tegen dit vernietigende gepraat, hij vond zijn toevlucht bij de HEERE, op wie hij een beroep deed om de tong die trots spreekt af te snijden. David verachtte deze vernietigende tongen niet alleen om wat ze zeiden, maar ook om hun trots die het zo moeilijk maakte om ze te stoppen. Het was alsof ze vrijuit zeiden: "Je kunt ons nooit laten stoppen met praten zoals we willen."
Nu zal ik opstaan: Deze destructieve praters spraken zoals ze wilden; maar ze konden de HEERE God niet tegenhouden om te spreken zoals Hij wilde. Op een ontzagwekkende manier kondigde de Heere aan dat Hij zou optreden namens de armen en behoeftigen die het slachtoffer waren van deze trotse, onstuitbare praters.
Ik zal hem in de veiligheid brengen waarnaar hij verlangt (ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast) : David geloofde dat dit Gods woord voor hem was. Hij was een van de armen en behoeftigen die naar veiligheid verlangden van deze vernietigende critici en praters.
Calvijn bij vers 5 en 6: Er wordt veel nadruk gelegd op het bijwoordje "nu", waarmee God te kennen geeft dat, hoewel onze veiligheid in Zijn hand is, en daarom veilig bewaard, Hij toch niet onmiddellijk verlossing van verdrukking schenkt; want Zijn woorden impliceren dat hij tot nu toe als het ware stil heeft gelegen en geslapen, totdat Hij werd gewekt door de rampen en het geroep van Zijn volk. Wanneer dus de verwondingen, de afpersingen en de verwoestingen van onze vijanden ons niets dan tranen en gekreun brengen, laten we niet vergeten dat nu de tijd nabij is dat God van plan is op te staan om het oordeel uit te voeren. Deze leerstelling moet ook dienen om geduld in ons op te wekken.