Mijn vorig bericht van vanmorgen ging over de historische kant. Dit naar aanleiding van de postings van Jongere en Ad Anker. Ik wil er nog iets aan toevoegen.
Wat m.i. centraal moet staan in de leer van de rechtvaardiging, is dat God de mens rechtvaardigt IN CHRISTUS, door toerekening van Christus' gerechtigheid. Daarom moeten we in de (dadelijke) rechtvaardigmaking (de rechtvaardigmaking in de tijd in het oordeel van God) NOOIT LOSMAKEN van de vereniging van de gelovige met Christus. God spreekt alleen vrij wanneer hij de zondaar VERENIGD ZIET MET CHRISTUS. En deze vereniging tussen Christus en de mens vindt plaats én door de Heilige Geest én door het geloof (als instrument van God geschonken en gewerkt).
Daarom gaat hier naar mijn overtuiging de leer van een dadelijke rechtvaardigmaking vóór en zonder het geloof mank: het spreekt van een rechtvaardigmaking van Gods zijde, echter op een moment dat de mens nog niet is ingelijfd in Christus. En dat is onmogelijk. De inlijving in Christus gaat (in orde) vooraf aan een volkomen rechtvaardigmaking. De Heere spreekt de mens vrij, wanneer deze mens ook daadwerkelijk met Christus verenigd is.
Het is naar mijn overtuiging essentieel om de rechtvaardigmaking in al zijn delen bijeen te houden. Nemen we er een deel uit en verzelfstandigen we dit, dan gaan we echt de verkeerde kant op.
Ook de kanttekeningen van de SV houden de delen van de rechtvaardigmaking bijeen, bv.:
kanttekeningen Statenvertaling schreef:Romeinen 1:17: “Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof; gelijk geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven.”
“de rechtvaardigheid Gods”: “Dat is, de rechtvaardigheid waardoor wij voor het gericht Gods kunnen bestaan, welke is alleen de rechtvaardigheid van Christus, die ons van God wordt geschonken, en door het geloof toegerekend.”
Romeinen 2:13: “Want de hoorders der wet zijn niet rechtvaardig voor God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden.”
“gerechtvaardigd worden”: “Namelijk, door de wet of naar de beloften van de wet, Rom. 10:5. Doch alzo niemand de wet volkomenlijk onderhoudt vanwege de verdorvenheid die in de mens is, Rom. 8:3; Gal. 3:10, zo wordt niemand uit de wet of door zijn werken gerechtvaardigd, maar alleen door de gerechtigheid van Christus, door het geloof ons toegerekend, Rom. 3:20-22.”
In deze kanttekeningen zijn de toerekening van God, de gerechtigheid van Christus en ook het zijn in Christus door het geloof nauw verbonden. Nergens spreekt de Schrift, de Reformatoren, 'Dordt', de kanttekeningen, enzovoort, van een
verzelfstandigde toerekening aan de zijde Gods zonder het geloof. Zeker: God heeft in Zijn raad besloten een mens te rechtvaardigen; maar daar gaat het hier niet over; de dadelijke (werkelijke) rechtvaardiging kan alleen bestaan waar ook alle delen aanwezig zijn inclusief de vereniging met Christus en daarom ook het inzijn-in-Christus door een waar geloof.
En dit legt ook de brug naar wat Dia en Eilander schrijven over de ondervinding. Want deze dingen moeten zeker ondervonden worden; en dan is het het geloof dat rust op Christus' gerechtigheid (en daarop alleen) wat de vrede toebrengt.
'Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus' (Rom. 5:1).