Oordeel der liefde
Geplaatst: 12 apr 2018, 15:26
Dr. G.A. van den Brink plaatste een artikel over het oordeel der liefde in het RD van 12-4. De strekking van zijn betoog is precies waartegen de hervormde ds. I. Kievit destijds al waarschuwde. Lees hieronder het stuk van ds. Kievit:
Het kan duidelijk zijn, dat door de gegeven eigenschappen der liefde ook het oordeel der liefde is gebonden aan bepaalde grenzen. Het kan nooit mogelijk zijn, dat dit oordeel op gespannen voet leeft met de waarheid.
Van de zijde dergenen, die gelukkig ook op zelfonderzoek nog wel aandringen, wordt gezegd, dat alle bondelingen als ware kinderen Gods beschouwd moeten worden totdat het tegendeel blijkt: „Hier is een oordeel der liefde. W i j houden de kinderen, die God aan godzalige ouders schenkt, voor in Christus geheiligd. Wij beschouwen en behandelen ze als zoodanig, en doen dat zoolang totdat duidelijk het tegendeel blijft, en zij of vrijwillig zich onttrekken aan den kring des Verbonds, door te breken met den God van vader of moeder, of worden uitgestooten door den ban. Dan wordt toegevoegd: het oordeel der liefde en het oordeel der waarheid loopen uiteen." (Dr. A. Kuyper Jr. In of van het Verbond, blz. 24, 25).
Welnu, dit oordeel der liefde kan het onze niet zijn. omdat het niet in overeenstemming is met de waarheid van Gods geopenbaarde Woord. Gaarne erkennen wij natuurlijk de waarheid van de oude uitspraak: dat het een regaal van den God des hemels en der aarde is het hart van den mensch onfeilbaar te kennen.
Het oordeel der liefde kan nooit juist zijn, indien het niet in zich opneemt alle elementen der geopenbaarde waarheid. De liefde, zoo geldt zeker in het algemeen, zoekt het waarachtig welzijn van den naaste, hetzij kerklid of van de Kerk vervreemd, maar zij is gebonden aan de waarheid, omdat zij opwelt uit den God der waarheid.
Zij handelt in haar oordeel niet lichtvaardig. Dit toch zou zeker het geval zijn, indien zij tegen de uitdrukkelijke getuigenissen des Woords allen, die belijdenis deden, voor ware geloovigen houdt, zonder de reserve, dat zij huichelaren kunnen zijn en in hare prediking en zielszorg en opvoeding uit het oog verliezen, dat er immer tweeërlei kinderen des verbonds zijn. Zij handelt niet lichtvaardig, zoodat zij niet zonder grond veroordeelen zal, maar evenmin zaligspreken.
Het is merkwaardig, dat velen, die zeer lichtvaardig zijn in hun oordeel, zich zoo gaarne beroepen op het woord van den Heere Jezus: oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Maar is dan zulk een lichtvaardig oordeel en zalig spreken en in den hemel zetten geen oordeelen? Wat heeft het met de ware liefde uit te staan?
Wie van Gods kinderen leert niet hoe bedriegelijk ons hart is; dat wij ons kunnen misleiden, en het Woord leert, dat zóó de verdorven natuur is der menschen, óók der bondelingen. Daarom zal de liefde juist behoedzaam zijn, al hoopt zij gaarne het goede en al is zij mededeelzaam.
De liefde verblijdt zich in de waarheid, zelfs dan wanneer die waarheid hard is en een streng oordeel velt. De erkentenis van de werkelijkheid is toch de eerste noodzakelijke schrede op den weg tot het heil.
Nu zal dus het oordeel der liefde, dat met de waarheid in vollen omvang rekening houdt, nog een feilbaar oordeel blijven, maar toch niet lichtvaardig. Men mag toch niet vergeten, dat de Heere aan Zijne Kerk beloofd heeft den Geest, die haar in al de waarheid leiden zal en de liefde, die uit God is voelt toch ook die zelfde liefde in anderen wel aan, anders was er immers van geen gemeenschap der heiligen, die wezenlijk dien naam waard is, sprake. Wij brengen dan nog niet in het geding, dat de gave van de onderscheiding der geesten ook aan Gods gemeente is geschonken.
Wanneer nu de Schrift ons leert, dat de Kerk in hare zichtbare gestalte bestaat uit twee soorten menschen, om van nadere onderverdeelingen te zwijgen, dan behoort het oordeel der liefde daar steeds mede te rekenen en daarvan uit te gaan. Wel noemt zij naar het oordeel der liefde de Kerk naar haar beste deel, om met onze Kantteekening te spreken, gemeente van Christus, maar gaat dus uit van de werkelijkheid, zooals de Schrift ons die leert kennen.
Het oordeel der liefde kan dus niet hierin liggen, dat wij vele uitwendige belijders houden voor ware geloovigen, maar hen te erkennen als zijnde in het verbond met alle voorrechten en verplichtingen daaraan verbonden. Dan stellen wij niemand boven zijn eigenlijke waardij. Dit in tweeërlei zin behooren tot Gods Kerk vonden we de gansche Schrift door.
Doch wij willen nu afzonderlijk stilstaan bij het zoogenaamde oordeel der liefde in de leer, die zich aandient als veronderstelde wedergeboorte, die echter in de Schrift geen grond vindt en een bedenksel is der rede. Zij hangt samen met eene opvatting van het verbond der genade, die ons niet in overeenstemming lijkt met de H. Schrift en vooral ook dienst moet doen als grond voor den Doop.
Het kan duidelijk zijn, dat door de gegeven eigenschappen der liefde ook het oordeel der liefde is gebonden aan bepaalde grenzen. Het kan nooit mogelijk zijn, dat dit oordeel op gespannen voet leeft met de waarheid.
Van de zijde dergenen, die gelukkig ook op zelfonderzoek nog wel aandringen, wordt gezegd, dat alle bondelingen als ware kinderen Gods beschouwd moeten worden totdat het tegendeel blijkt: „Hier is een oordeel der liefde. W i j houden de kinderen, die God aan godzalige ouders schenkt, voor in Christus geheiligd. Wij beschouwen en behandelen ze als zoodanig, en doen dat zoolang totdat duidelijk het tegendeel blijft, en zij of vrijwillig zich onttrekken aan den kring des Verbonds, door te breken met den God van vader of moeder, of worden uitgestooten door den ban. Dan wordt toegevoegd: het oordeel der liefde en het oordeel der waarheid loopen uiteen." (Dr. A. Kuyper Jr. In of van het Verbond, blz. 24, 25).
Welnu, dit oordeel der liefde kan het onze niet zijn. omdat het niet in overeenstemming is met de waarheid van Gods geopenbaarde Woord. Gaarne erkennen wij natuurlijk de waarheid van de oude uitspraak: dat het een regaal van den God des hemels en der aarde is het hart van den mensch onfeilbaar te kennen.
Het oordeel der liefde kan nooit juist zijn, indien het niet in zich opneemt alle elementen der geopenbaarde waarheid. De liefde, zoo geldt zeker in het algemeen, zoekt het waarachtig welzijn van den naaste, hetzij kerklid of van de Kerk vervreemd, maar zij is gebonden aan de waarheid, omdat zij opwelt uit den God der waarheid.
Zij handelt in haar oordeel niet lichtvaardig. Dit toch zou zeker het geval zijn, indien zij tegen de uitdrukkelijke getuigenissen des Woords allen, die belijdenis deden, voor ware geloovigen houdt, zonder de reserve, dat zij huichelaren kunnen zijn en in hare prediking en zielszorg en opvoeding uit het oog verliezen, dat er immer tweeërlei kinderen des verbonds zijn. Zij handelt niet lichtvaardig, zoodat zij niet zonder grond veroordeelen zal, maar evenmin zaligspreken.
Het is merkwaardig, dat velen, die zeer lichtvaardig zijn in hun oordeel, zich zoo gaarne beroepen op het woord van den Heere Jezus: oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Maar is dan zulk een lichtvaardig oordeel en zalig spreken en in den hemel zetten geen oordeelen? Wat heeft het met de ware liefde uit te staan?
Wie van Gods kinderen leert niet hoe bedriegelijk ons hart is; dat wij ons kunnen misleiden, en het Woord leert, dat zóó de verdorven natuur is der menschen, óók der bondelingen. Daarom zal de liefde juist behoedzaam zijn, al hoopt zij gaarne het goede en al is zij mededeelzaam.
De liefde verblijdt zich in de waarheid, zelfs dan wanneer die waarheid hard is en een streng oordeel velt. De erkentenis van de werkelijkheid is toch de eerste noodzakelijke schrede op den weg tot het heil.
Nu zal dus het oordeel der liefde, dat met de waarheid in vollen omvang rekening houdt, nog een feilbaar oordeel blijven, maar toch niet lichtvaardig. Men mag toch niet vergeten, dat de Heere aan Zijne Kerk beloofd heeft den Geest, die haar in al de waarheid leiden zal en de liefde, die uit God is voelt toch ook die zelfde liefde in anderen wel aan, anders was er immers van geen gemeenschap der heiligen, die wezenlijk dien naam waard is, sprake. Wij brengen dan nog niet in het geding, dat de gave van de onderscheiding der geesten ook aan Gods gemeente is geschonken.
Wanneer nu de Schrift ons leert, dat de Kerk in hare zichtbare gestalte bestaat uit twee soorten menschen, om van nadere onderverdeelingen te zwijgen, dan behoort het oordeel der liefde daar steeds mede te rekenen en daarvan uit te gaan. Wel noemt zij naar het oordeel der liefde de Kerk naar haar beste deel, om met onze Kantteekening te spreken, gemeente van Christus, maar gaat dus uit van de werkelijkheid, zooals de Schrift ons die leert kennen.
Het oordeel der liefde kan dus niet hierin liggen, dat wij vele uitwendige belijders houden voor ware geloovigen, maar hen te erkennen als zijnde in het verbond met alle voorrechten en verplichtingen daaraan verbonden. Dan stellen wij niemand boven zijn eigenlijke waardij. Dit in tweeërlei zin behooren tot Gods Kerk vonden we de gansche Schrift door.
Doch wij willen nu afzonderlijk stilstaan bij het zoogenaamde oordeel der liefde in de leer, die zich aandient als veronderstelde wedergeboorte, die echter in de Schrift geen grond vindt en een bedenksel is der rede. Zij hangt samen met eene opvatting van het verbond der genade, die ons niet in overeenstemming lijkt met de H. Schrift en vooral ook dienst moet doen als grond voor den Doop.