Orchidee schreef:-DIA- schreef:
Toch is mijn eerste indruk dat hij er milder over schrijft dan wij gewend zijn.
Dat is helemaal niet verkeerd om eens wat anders te horen/lezen wat wij "GEWEND" zijn, wie zegt dat dat goed is?!
"GEWENNING" kan levensgevaarlijk zijn!
Het wordt wat off-topic. Als het de heren moderatoren goed dunkt kan het wellicht in een apart topic over 'kleding' wordt gesplaatst?
Om toch een antwoord te geven, ik vond niet meteen het stukje van ds. Lamain. Maar kwam wel tijdens het zoeken een ander aanverwant artikel tegen.
Iets over kleding
(Uit De Saambinder - September 1960)
In de staat de rechtheid was de kleding geen probleem. Adam en Eva, onze eerste ouders waren versierd met Gods beeld: kennis, gerechtigheid en heiligheid. Met dat volmaakte kleed wandelden zij voor Gods aangezicht. Doch door onze diepe val is het bevestigd geworden, wat wij lezen in Spreuken 23 vers 21: En de sluimering doet verscheurde klederen dragen.
Zodra de zonde begaan was, onttrok God Zijn beeld van de mens, en toen werden hun ogen geopend en zij zagen dat zij naakt waren. Wat een ontnuchtering.
Helaas, in plaats van voor God in te vallen, zijn zij aanstonds begonnen zichzelf te helpen. Zij hechtten vijgenboombladeren samen, en maakten zich schorten. Doch toen God gekomen is, heeft Hij de gevallen mens opgezocht, zijn zonden hem ordelijk voor ogen gesteld, Christus in de belofte geopenbaard. Maar heeft hem ook verkondigd, wat de gevolgen van de zonde voor hem en zijn geslacht zouden zijn.
Adam is verwaardigd om zijn val over te nemen, maar heeft ook de Goddelijke belofte mogen omhelzen, en daarna heeft God voor Adam en Eva rokken van vellen gemaakt en ze hun aangetogen. Zij zijn door God weer aangekleed. Het is hun daar reeds geleerd, dat zonder bloedstorting er geen vergeving is, en ook dat God nooit genoegen kan nemen met ons werk.
Al wat de mens klaar maakt, wordt door God vernietigd, en alleen met wat God ons geeft, kunnen wij maar voor God bestaan. En dat zijn die klederen des heils, en die mantel van Christus’ volmaakte gerechtigheid en heiligheid.
Dat kleed alleen onze naakte en schuldige zielen maar bedekken en versieren. Doch al is het dat wij krachtens soevereine genade en liefde Gods, bij de wedergeboorte geroepen zijn met een heilige roeping, en dat het beeld Gods in beginsel in ons hersteld is geworden, toch moeten wij kleren dragen.
Het is vanwege de zonde, dat wij daartoe verplicht zijn, doch wij mogen het ook wel ten hoogste waarderen, dat God in Zijn algemene genade en voorzienigheid nog wegen heeft geopend, en middelen geschonken om ons lichaam te mogen bedekken.
Welk een schandelijk bedrijf is het dan, wanneer de mens wijzer wil zijn dan God, ja in wereldgelijkvormigheid en goddeloosheid verwerpt wat God ons nog heeft gegeven. De vraag wordt gedurig gedaan: Hoe moeten wij ons kleden? Ik denk: het antwoord is zeer eenvoudig. Zo, dat de wereld er niet mee spot, en zo, dat de godvrezenden er niet door geërgerd worden.
Dus, als ik het dan goed begrijp: wij moeten toch met onze tijd meegaan? Wat een gevaarlijk terrein! Wanneer wij recht mochten beseffen, dat de zonde ons zo ellendig gemaakt heeft, dat wij kleren moeten dragen, maar ook, wat er straks met onze lichamen zal plaats hebben, namelijk tot het stof wederkeren, heus, dan zouden er niet veel modewinkels nodig zijn.
Veel mensen zijn niet tevreden met hun schepping. Zij poederen hun gezicht, verven hun nagels en lippen, enz. en hebben in hun tas een spiegeltje om gedurig te controleren hoe hun geblanket gezicht eruitziet. Och, dat die dochters van Izebel eens mochten zien in de spiegel van Gods heilige wet. Dat wij allen ons portret mochten vinden in Romeinen 3, wij zouden schrikken van onszelf, en een walg hebben aan onszelf.
Wij zijn door onze diepe val zo afzichtelijk geworden, dat sommige dieren, als ze ons ontmoeten, ons vaneenscheuren, en andere dieren zijn zo schuw, dat zij van ons weglopen en bang zijn om in onze nabijheid te komen.
Dat wij onze val toch recht leerden kennen, opdat wij ons voor het aangezicht van de Goddelijke majesteit recht leerden verootmoedigen, en verzoening zoeken in het bloed van de Zoon van God. Maar ook herstelling op grond van Zijn gerechtigheid in de gemeenschap met God. Wanneer de Waarheid nog enige kracht uitoefent op de consciëntie, dan zal dat ook in onze kleding uitkomen.
Nee, wij hebben ons niet te kleden, dat de wereld de spot met ons drijft. Laat onze kleding eenvoudig zijn, maar ook stichtelijk en deftig; in onze huizen, in onze omgeving op straat, en vooral in het opgaan naar Gods huis. Laten wij bedenken dat de kerk geen bioscoop is, en geen plaats om de mode van de wereld in te brengen. Laten wij er zorg voor dragen, dat wij het oprechte volk van God niet bedroeven door onze kleding en door onze geblankette aangezichten.
Maar bovenal, dat wij Gods Geest niet mochten uitblussen, door de mode van de wereld na te volgen.
Trapt uw ouders niet op hun hart. Maar luistert naar hun waarschuwingen en vermaningen. Wij kunnen de zaligheid niet verdienen, in generlei wijze, maar bedenk wel dat wij het kunnen verzondingen. Er zijn te allen tijde mensen, die zichzelf van de zaligheid verzekeren, door op te gaan in allerlei uitwendige vormen en wettische vroomheid. Zij mogen wel bedenken dat de Waarheid zegt: Tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die geboden van mensen zijn.
En al zouden wij ons nu kleden zoals de Joden onder het Oude en Nieuwe Testament, zonder de vernieuwing van de Heilige Geest en de bekleding met de gerechtigheid van Christus, zullen wij eeuwig omkomen. Maar anderzijds, bedenkt ook, dat als wij met de wereld willen leven, dat wij ook met de wereld zullen sterven.
Van jaar tot jaar gaat het verder. De grenzen worden uitgewist en de tijdgeest neemt bijna alle schaamtegevoel en eerbaarheid weg. De vrouw wil meer en meer de man gelijk worden, ook in de kleding.
Grand Rapids, ds. W.C. Lamain