Kerstfeest: Daar ruist niets langs de wolken....
Geplaatst: 24 dec 2012, 13:49
“Daar ruist langs de wolken”, zo heeft men ons als kinderen voorgezegd en hebben we als kinderen nagezongen.
“Daar ruist langs de wolken een lieflijke naam”.
Maar…. Bij het opgroeien heeft ons zielsoor het wel anders bespeurd!
Die wolken boven ons in de lucht zijn stom, en spellen ons van Jezus’naam geen enkele letter.
Wel raken ze soms aan het dreunen en komt in het rollen van de donder nu en dan een stemme Gods
van die wolken tot ons, maar dan fluisteren zij ons geen lieflijkheid,
veeleer dreigen ze ons dan in toorn.
Nadat die wolken weg zijn, wordt het vriendelijk daarboven aan de hemeltrans,
in het schijnsel van Gods koesterende zon.
Of verstondt ge onder dat “ruisen langs de wolken” dat er van
deze aarde een gedurig loflied voor uw Jezus opsteeg,
dat langs de golving van het luchtgewelf voort werd geplant?
Maar ook dan bedroog u, uw inbeelding.
Want ze hebben uit, de dagen van vroegere glorie,
toen alle volk en alle natie in Europa uittoog naar buiten en luidkeels
zong van de Enig Geliefde, en alle lofzang HEM werd gewijd.
Wat thans op de straten te beluisteren valt,
is eer het vloeken der brooddronkenheid en de lastertaal der onverschilligheid,
maar de belijdenis van en het lied der liefde voor Jezus
week binnen de muren van het bedehuis,
indien maar niet in nog enger schuilhoek, terug.
En daarom, als kinderen mochten we met dat ruisen langs de wolken dwepen,
nu we rijper in kennis en rijker in zielservaring werden, zijn we beter geleerd.
Nee, de wolken van het jagend zwerk spellen u de naam van uw Jezus niet,
en wat naar die wolken opklimt van deze aarde, is, o, zo zelden
een zang der liefde voor dien enigheerlijke Naam.
Verwondert u dit? Maar oordeel zelf dan, mijn broeder,
kon er voor uw Jezus dan ere schuilen in een ondiep, ongeestelijk uitgalmen van Zijn heilige Naam?
Op de klank af; zonder tinteling van hoger geestdrift;
een naam, die op de wind wegstierf; zonder inhoud; zonder ernst; zonder zin?
Of is dan uw Jezus u niet te teder, te heilig, te dierbaar,
dan dat Hem zou kunnen gelusten een roepen met de keel, waar het hart niet invloeide?
“Jezus”!, “Zaligmaker!” Is het niet te Goddelijk ?, te heerlijk?,
om zich op te lossen in de toon van een luidende schel?
O, versta het, doorleef het toch, dat “Jezus” een naam zo diep van zin
en rijk van inhoud is, dat eigenlijk - alleen de Vader!- het recht en de macht bezit om de Eéngeborene Zijner liefde met dien “Jezus”-naam te noemen: Gij zult Zijnen Naam heten Jezus! (Mattheus 1:21).
Of wie anders dan de Vader peilde ooit de diepte der liefde, de afgrond des lijdens
en het ondoorgrondelijke der zaligheden, die in dien éénen naam van Jezus zich ontsluiten?
Altijd wil de Schrift, dat in de Naam , het: Wezen ligt uitgedrukt.
En Wie anders dan het Eeuwig Wezen Zelf peilt en doorgrondt dan de volheid van genade,
van overgift en teder erbarmen, die in de ene Naam van “Zaligmaker van zondaren” ligt samengevat?
En toch moet die naam van Jezus ook van mensenlippen
genoemd en geroemd en toegejubeld worden.
Voor mensen, niet voor engelen, werd Hij Jezus,
aan mensen is Hij aangeboden,
door mensen moet Zijn heerlijke naam worden geloofd.
Maar wie aldus de naam van Jezus roemen zal, die gaat niet uit op de straten
en leeft niet bij zijn lippen en laat zijn jubel niet aanvangen in de keel.
Nee, wie in de heilige, rijke zin de naam van Jezus zullen noemen,
dat zijn de verbrijzelden van hart, de geslagenen en verslagenen in zichzelven,
mensen voor wie een licht opging over hun diepe verlorenheid,
en die geschrikt zijn van hun eigen doemwaardigheid,
en het onweer van Gods heilige verbolgenheid in de verte hebben horen dreunen,
en nu, door dat onweder voortgedreven, in de angst hunner ziel gevloden zijn
als reeën op de bergen, zonder te weten waarheen.
Diep angsvallig en toch, o wonder, met dorst naar Gods Gerechtigheid in de borst.
Aangegrepene, wakker geschudde zielen,
die niet meer voort konden slapen de slaap der gerusten,
maar op zijn gevlogen, ten bedde hunner zonde uit,
en nu, bang om het hart geworden,
hebben geroepen naar de hemel en uitgeroepen over de aarde,
en wanhoop over de ziel voelden sluipen, of ooit zulk een verderf kon worden gestuit.
Personen, die allerminst dachten, iets beters dan anderen te zijn,
maar, zichzelven als de aller ellendigste der zondaren veroordelende,
hierin al het verschil voelden, dat de anderen het gevaar, de nood en dood niet inzagen en zij wel.
Uitverkorenen, aan wie de genade is geschied,
dat hun licht geworpen over de afgrond, waarin ze zichzelven gestort hebben.
En die toen, niet wetende waarheen, opeens door genade zich zalig hebben geweten,
omdat de zonde hun als een pak van de schouders gleed,
en de hoop, de wanhoop verving, en vreugdeolie voor treurigheid hun ziel overtoog,
En die toen merkten: “Dat alles komt van Dien Eéne, Die stierf en nu leeft in eeuwigheid!”
En die toen in het hart hebben ervaren,
en het daarna met de lippen hebben uitgesproken: “Hij is mijn Jezus! Mijn Verlosser! Mijn God!”
En nu, tot dezulken is het, dat de Heilige Geest in nog dieper zin
dan eens tot Jozef in de ziel fluisterde:
“Gij verloste, gij, zalig gemaakte, gij zult uit diepe, eigen zalige zielservaring, Zijn Naam noemen Jezus!”
Bron: van Dr. Abraham Kuyper in zijn boekje Dagen van goede boodschap in den Kerstnacht.
“Daar ruist langs de wolken een lieflijke naam”.
Maar…. Bij het opgroeien heeft ons zielsoor het wel anders bespeurd!
Die wolken boven ons in de lucht zijn stom, en spellen ons van Jezus’naam geen enkele letter.
Wel raken ze soms aan het dreunen en komt in het rollen van de donder nu en dan een stemme Gods
van die wolken tot ons, maar dan fluisteren zij ons geen lieflijkheid,
veeleer dreigen ze ons dan in toorn.
Nadat die wolken weg zijn, wordt het vriendelijk daarboven aan de hemeltrans,
in het schijnsel van Gods koesterende zon.
Of verstondt ge onder dat “ruisen langs de wolken” dat er van
deze aarde een gedurig loflied voor uw Jezus opsteeg,
dat langs de golving van het luchtgewelf voort werd geplant?
Maar ook dan bedroog u, uw inbeelding.
Want ze hebben uit, de dagen van vroegere glorie,
toen alle volk en alle natie in Europa uittoog naar buiten en luidkeels
zong van de Enig Geliefde, en alle lofzang HEM werd gewijd.
Wat thans op de straten te beluisteren valt,
is eer het vloeken der brooddronkenheid en de lastertaal der onverschilligheid,
maar de belijdenis van en het lied der liefde voor Jezus
week binnen de muren van het bedehuis,
indien maar niet in nog enger schuilhoek, terug.
En daarom, als kinderen mochten we met dat ruisen langs de wolken dwepen,
nu we rijper in kennis en rijker in zielservaring werden, zijn we beter geleerd.
Nee, de wolken van het jagend zwerk spellen u de naam van uw Jezus niet,
en wat naar die wolken opklimt van deze aarde, is, o, zo zelden
een zang der liefde voor dien enigheerlijke Naam.
Verwondert u dit? Maar oordeel zelf dan, mijn broeder,
kon er voor uw Jezus dan ere schuilen in een ondiep, ongeestelijk uitgalmen van Zijn heilige Naam?
Op de klank af; zonder tinteling van hoger geestdrift;
een naam, die op de wind wegstierf; zonder inhoud; zonder ernst; zonder zin?
Of is dan uw Jezus u niet te teder, te heilig, te dierbaar,
dan dat Hem zou kunnen gelusten een roepen met de keel, waar het hart niet invloeide?
“Jezus”!, “Zaligmaker!” Is het niet te Goddelijk ?, te heerlijk?,
om zich op te lossen in de toon van een luidende schel?
O, versta het, doorleef het toch, dat “Jezus” een naam zo diep van zin
en rijk van inhoud is, dat eigenlijk - alleen de Vader!- het recht en de macht bezit om de Eéngeborene Zijner liefde met dien “Jezus”-naam te noemen: Gij zult Zijnen Naam heten Jezus! (Mattheus 1:21).
Of wie anders dan de Vader peilde ooit de diepte der liefde, de afgrond des lijdens
en het ondoorgrondelijke der zaligheden, die in dien éénen naam van Jezus zich ontsluiten?
Altijd wil de Schrift, dat in de Naam , het: Wezen ligt uitgedrukt.
En Wie anders dan het Eeuwig Wezen Zelf peilt en doorgrondt dan de volheid van genade,
van overgift en teder erbarmen, die in de ene Naam van “Zaligmaker van zondaren” ligt samengevat?
En toch moet die naam van Jezus ook van mensenlippen
genoemd en geroemd en toegejubeld worden.
Voor mensen, niet voor engelen, werd Hij Jezus,
aan mensen is Hij aangeboden,
door mensen moet Zijn heerlijke naam worden geloofd.
Maar wie aldus de naam van Jezus roemen zal, die gaat niet uit op de straten
en leeft niet bij zijn lippen en laat zijn jubel niet aanvangen in de keel.
Nee, wie in de heilige, rijke zin de naam van Jezus zullen noemen,
dat zijn de verbrijzelden van hart, de geslagenen en verslagenen in zichzelven,
mensen voor wie een licht opging over hun diepe verlorenheid,
en die geschrikt zijn van hun eigen doemwaardigheid,
en het onweer van Gods heilige verbolgenheid in de verte hebben horen dreunen,
en nu, door dat onweder voortgedreven, in de angst hunner ziel gevloden zijn
als reeën op de bergen, zonder te weten waarheen.
Diep angsvallig en toch, o wonder, met dorst naar Gods Gerechtigheid in de borst.
Aangegrepene, wakker geschudde zielen,
die niet meer voort konden slapen de slaap der gerusten,
maar op zijn gevlogen, ten bedde hunner zonde uit,
en nu, bang om het hart geworden,
hebben geroepen naar de hemel en uitgeroepen over de aarde,
en wanhoop over de ziel voelden sluipen, of ooit zulk een verderf kon worden gestuit.
Personen, die allerminst dachten, iets beters dan anderen te zijn,
maar, zichzelven als de aller ellendigste der zondaren veroordelende,
hierin al het verschil voelden, dat de anderen het gevaar, de nood en dood niet inzagen en zij wel.
Uitverkorenen, aan wie de genade is geschied,
dat hun licht geworpen over de afgrond, waarin ze zichzelven gestort hebben.
En die toen, niet wetende waarheen, opeens door genade zich zalig hebben geweten,
omdat de zonde hun als een pak van de schouders gleed,
en de hoop, de wanhoop verving, en vreugdeolie voor treurigheid hun ziel overtoog,
En die toen merkten: “Dat alles komt van Dien Eéne, Die stierf en nu leeft in eeuwigheid!”
En die toen in het hart hebben ervaren,
en het daarna met de lippen hebben uitgesproken: “Hij is mijn Jezus! Mijn Verlosser! Mijn God!”
En nu, tot dezulken is het, dat de Heilige Geest in nog dieper zin
dan eens tot Jozef in de ziel fluisterde:
“Gij verloste, gij, zalig gemaakte, gij zult uit diepe, eigen zalige zielservaring, Zijn Naam noemen Jezus!”
Bron: van Dr. Abraham Kuyper in zijn boekje Dagen van goede boodschap in den Kerstnacht.