Vaak wordt er in het doordenken van de betekenis van doop en beloften vooral de lijn getrokken van uitverkorenen en hun toekomende beloften, waarbij de kanttekening geplaatst wordt dat we niet weten wie er uitverkoren is en dus de beloften vooral uitwendig tot allen worden uitgesproken.Dr. Steenblok schreef:'Er is een betrekking tot de genade, ook voor de verworpenen. Maar zaligmakend alleen voor de uitverkorenen. Het betekent tot verzwaring van hun oordeel.'
Wat echter veelal ontbreekt is dat we evenmin iets kunnen zeggen over wie er verworpen is. De vraag is uiteindelijk wat een mens die niet weet, en het zich ook niet mag afvragen, of hij wel of niet uitverkoren is, nou aanmoet met welke belofte dan ook.
Oftewel: Ten aanzien van de doop heeft een discussie over wel of niet mogelijk uitverkoren en daarom wel of niet een belofte mogen eigenen geen enkel nut. In de praktijk is de prediking van de welmenende beloften van het evangelie van belang. Daar kan ieder mens zich op werpen. Ongeacht uitverkoren of niet. En aangezien de doop een sacrament is, behorende bij de prediking, dus ook de prediking van de evangeliebeloften, is deze discussie alleen te voeren door uitverkiezing en beloften geheel los te koppelen van een logische ordening die achteraf alles passend wil maken. Dat kan wel in de dogmatiek, maar niet voor de doelstelling van het sacrament: Heden als zichtbare teken en zegel. Dogmatiek en praktische prediking moeten we hier dus onderscheiden! Dat gebeurt niet bij de discussie die ontstaan is tussen dr. Steenblok en ds. Kok. Deze discussie gaat per definitie fout als het buiten de dogmatiek en theologie wordt getrokken en betrokken wordt op de bediening van Woord en sacrament. Terwijl het gaat over de vrucht op de bediening van Woord en sacrament. Dus wat erop volgt!
Als we de ordening in de dogmatiek goed onderscheiden van de bediening van het Woord en sacramenten wordt de discussie mijns inziens toch anders gevoerd.
Dan moet elke hoorder en toeschouwer heden ook weten hoe de belofte hem of haar persoonlijk geldt zonder zichzelf af te hoeven vragen of hij of zij mogelijk geen deel mag hebben aan de belofte. Die vraag is in het heden diezelfde prediking en sacramentsbediening voor tekort achten als het gaat om de persoonlijke heilsprediking. Anders gezegd: Als die vraag toch een rol speelt tijdens de bediening van het sacrament is dat eerder een grond voor het ongeloof, in plaats van het geloof te versterken en het geloof te werken als prediking van vrije genade. (Voor de goede orde: de doop werkt geen geloof, maar de hoorbare en zichtbare prediking die er vanuit gaat ten aanzien van de ongelovigen dient daartoe wel als middel).
De discussie over de doop zal nooit tot een overeenstemming kunnen leiden als dogmatiek en bediening van het Woord en sacramenten niet hun geëigende plaats behouden. Ik denk dat dr. Steenblok een goede dogmatiek had, maar dat hij Woord en sacrament teveel inwisselde voor het bespreken van de dogmatiek. Daarom kon hij ds. Kok niet begrijpen, die met de dogmatiek van ds. Kersten in de hand wel de beloften voluit kon prediken. Andersom kon ds. Kok dr. Steenblok niet goed begrijpen aangezien ds. Kok minder dogmatisch en theologisch geschoold was. Wat dat betreft begrijpelijk dat het botste en dat ds. Kersten zoveel moeite moest doen beide predikanten te verenigen, wat uiteindelijk dus niet gelukt is. Toch wel jammer dat zoveel jaren later nog steeds deze discussie woedt. Nog steeds worden dezelfde 'éénzijdigheden' van resp. dr. Steenblok en ds. Kok tegen elkaar uitgemeten. Terwijl het in wezen om een non-discussie gaat.