Ik heb me verdiept in Jesaja 59. Het is een redelijk lang stuk geworden, maar dat is nu eenmaal nodig om dit stuk goed te bespreken.
Jesaja 59
Paulus haalt in Rom. 11,26b-27 Jesaja 59,20-21 aan: “De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. En dit is hun een verbond van Mij, als Ik hun zonden zal wegnemen.” Hij citeert nogal vrij. Vergelijken we het met Jes. 59,20-21:
J: En er zal een Verlosser tot Sion komen
Septuagint: De Verlosser zal [ter wille van; Paulus:] uit Sion komen
/
J: namelijk voor hen, die zich bekeren van de overtreding in Jakob, spreekt de HEERE.
S: en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.
/
J: Mij aangaande, dit is Mijn Verbond met hen
S: En dit is hun een verbond van Mij
/ in Jesaja 27,9:
J: Daarom zal daardoor de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden.
S: als Ik hun zonden zal wegnemen.
Naast Jes. 27,9 is er ook een link naar Jer. 31,33vv., waar ook over een nieuw verbond wordt gesproken.
Conclusie: Paulus citeert met een lichte wijziging Jes. 59,20-21; waarbij teksten Jes 27,9 en Jer. 31,33vv bij ingeschoven worden. Hieronder beperk ik mij tot Jes. 59.
Jesaja 59,15b-21
De God van heil en gerechtigheid zal komen om de ongerechtigheid te verwijderen:
“En de HEERE zag het, en het was kwaad in Zijn ogen, dat er geen recht was. Dewijl Hij zag, dat er niemand was, zo ontzette Hij Zich, omdat er geen voorbidder was; daarom bracht Hem Zijn arm heil aan, en Zijn gerechtigheid ondersteunde Hem. Want Hij trok gerechtigheid aan als een pantser, en den helm des heils zette Hij op Zijn hoofd, en de klederen der wraak trok Hij aan tot kleding, en Hij deed den ijver aan als een mantel. Even naar de werken, even daarnaar zal Hij vergelden, grimmigheid aan Zijn wederpartijders, vergelding aan Zijn vijanden; den eilanden zal Hij het loon vergelden.”
Uiteraard wordt hier overdrachtelijk gesproken over God die tegen het kwaad ten strijde zal trekken. Ieder zal loon naar werken ontvangen. Maar de wapenrusting spreekt naast van wraak ook van heil en gerechtigheid. Voor velen uit alle windstreken is Zijn komst een reden tot vrees, maar voor Sion treedt Hij op als Verlosser:
“Dan zullen zij den Naam des HEEREN vrezen van den nedergang, en Zijn heerlijkheid van den opgang der zon; want Hij zal komen als een krachtige stroom, die door de Geest/adem des HEEREN wordt voortgejaagd. En er zal een Verlosser tot Sion komen, namelijk voor hen, die zich bekeren van de overtreding in Jakob, spreekt de HEERE.”
Tenslotte sluit Hij met de bekeerden een eeuwig verbond:
“Mij aangaande, dit is Mijn Verbond met hen, zegt de HEERE: Mijn Geest, Die op U is, en Mijn woorden, die Ik in Uw mond gelegd heb, die zullen van Uw mond niet wijken, noch van den mond van Uw zaad, noch van den mond van het zaad Uws zaads, zegt de HEERE, van nu aan tot in eeuwigheid toe.”
Achtergrond
In de eerste helft van Jesaja loopt uit op de aankondiging van de ballingschap. In Jes. 40 wordt direct daarna het einde van de ballingschap aangezegd. Heel het tweede deel staat in het teken van de terugkeer naar Sion van YHWH-aanhangers. Jes. 40-48 gaat over Babel, 49-55 over de restauratie van Jeruzalem en 56-66 over de tijd na de inwijding van de nieuwe tempel in 515 v.C.
De ideale toekomst die voorspeld was met betrekking tot de terugkeer blijkt vanaf Jes. 56 toch nog niet ideaal. Er zijn vele (o.a. sociale) misstanden (verg. Zach. 7-8; Neh. 5). De beloofde heilstijd laat nog op zich wachten. De stralende toekomst van de stad (Jes. 60-62) zal pas werkelijkheid worden als recht en gerechtigheid op religieus gebied hun intrede doen (Jes. 56,9-59,21).
Conclusie: Jes. 59 moet gelezen worden tegen de achtergrond van de teruggekeerde ballingen, die een heilstijd verwachtten, maar die door misstanden nog niet aanbrak.
Literaire structuur
Jes. 56-66 heeft een concentrische structuur, met als centrum het heil voor Sion (60-62). De nauwste cirkel rond dit centrum (EF - F’E’)gaat over collectieve klachten, die zich bezig houden met het uitstel van het heil:
…
E Vermaning & volksklacht (59,1-15a)
F Theofanie tegen de zondaars (59,15b-20)
G (60)
X (61)
G’ (62)
F’ Theofanie tegen de zondaars (63,1-6)
E’ Volksklacht & authentieke schuldbelijdenis (63,7-64,11)
…
Beide delen F staan met elkaar in verbinding: zoals de wraak van YHWH Edom treft (F’), zo zullen op dezelfde manier de afvalligen in Israël gestraft worden (F). Maar voor degenen uit Jakob die met de zonden breken, gelden de beloften van een eeuwig verbond (59,20). Alleen op hen rust de Geest van YHWH (59,21).
(Terzijde: steeds speelt het motief van het toestromen der heidenen een rol in dit deel van Jesaja. Het verloste Sion zal een licht voor de volkeren zijn, waarnaar zij op weg gaan. In Jes. 65-66 loopt dit uit op een ‘toelatingsbeleid’ tot de berg Gods en de tempel op ethos, niet meer op etniciteit. Deze nieuwe grootheid uit Israël en de volkeren wordt ‘alle vlees’ genoemd, welke term herinnert aan de wereldbevolking na de zondvloed. Israël én de volkeren dienen de ene Schepper-God.)
Conclusie: Jes. 59 maakt, gezien de literaire structuur, duidelijk dat alle goddelozen buiten én binnen Israël door YHWH’s wraak worden getroffen. Degenen die met de zonde breken, krijgen deel aan een nieuw, eeuwig verbond, uitgerust met de Geest. (Uit de wijdere context blijkt ook dat bij dit Sion de heidenen worden gevoegd.)
Vervulling
Wat betreft de vervulling hiervan zien we in het NT enkele opvallende zaken. Jezus, die Verlosser wordt genoemd, brengt gerechtigheid aan door het kruis en sluit een nieuw verbond in zijn bloed:
“Want dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden.”
Ook in 2 Kor. 3 wordt er gesproken over het nieuwe verbond in Christus:
“Die ons ook bekwaam gemaakt heeft, om te zijn dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.
Het leven door de Geest waarvan hier sprake is wordt ook genoemd in Jes. 59,21.
Ook in Hebreeën 8 wordt over het nieuwe verbond gesproken, dat door Christus is bewerkstelligd. Hier wordt Jer. 31,33 aangehaald, op welk vers Paulus ook een toespeling maakt in Rom. 11,27. Hebreeën 8:
“Want dit is het verbond, dat Ik met het huis Israëls maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten in hun verstand geven, en in hun harten zal Ik die inschrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. En zij zullen niet leren, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken den Heere; want zij zullen Mij allen kennen van den kleine onder hen tot den grote onder hen. Want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken. Als Hij zegt: Een nieuw verbond, zo heeft Hij het eerste oud gemaakt; dat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij de verdwijning.”
De grotere rol van de Geest zien we in Pinksteren werkelijkheid worden. De uitbreiding van het heil naar de heidenen, waarvan in Jes. 56-66 sprake is, gaat van hieruit beginnen. (Vergelijk de tekstaanhaling uit Amos in Handelingen 15.)
Maar bij Jezus ontbreekt duidelijk de directe openbaring als Wreker. Is dit een aanduiding dat gedeelte uit Jes. 59 toch op iets anders betrekking heeft dan het nieuwe verbond sinds Christus? Neen het.
Het is namelijk opvallend dat Johannes de Doper iemand aankondigde die doopte met Geest en met vuur. Iemand met de wanschop in de hand. De bijl lag aan de wortel van de boom! Hieruit blijkt duidelijk dat Johannes verwachtte dat God in Jezus als Rechter gericht zou brengen over de goddelozen, naast uiteraard het doen ondergaan van het volk in de Geest. Johannes is te karakteriseren als de dubbele punt achter het oude Testament. Hoe moeten we dit koppelen aan Jezus’ verschijning?
Johannes wil Jezus’ aanvankelijk niet dopen. De Sterkere die zich laat ‘verdrinken’ / onderdompelen in de Jordaan! Maar Jezus stelt dat het zó juist moet gaan, door een weg van
vernedering. Het rijk Gods zal door lijden het hemelrijk bewerkstelligen.
Johannes in de gevangenis vraagt zich af waar de Sterkere blijft. Is dit nu Jezus of een ander? Het is tijd om met gericht te beginnen. Jezus lijkt te blijven steken in een ‘nabij Godsrijk’. Jezus antwoordt dan door te wijzen op de wijze waarop het Godsrijk komt. Het rijk overweldigt niet de wereld, maar de Koning nodigt de burgers van deze wereld uit om door geloof in Hem recht van toegang te krijgen. Jezus deelt de toegangsbewijzen uit, hij is de Gids. Tegelijk brengt Hij ook scheiding:
wie niet in Hem gelooft is al geoordeeld en wordt buitengeworpen in het vuur, in de buitenste duisternis, waar het tandengeknars is. Buiten Jezus blijven is hetzelfde als vertoeven in de duister landen buiten de grenzen van het hemelrijk.
Dit laatste is een nieuwe openbaring van Gods kant:
Jezus onthult dat het geheim van Jezus’ vernedering de ingang naar dit rijk ontsluit voor ongelovigen.
Opdat er nog velen toegebracht zullen worden, wordt de Wedergeboorte van hemel en aarde uitgesteld. Dán zal Christus definitief als Rechter verschijnen en de goddelozen definitief wegdoen. Vergelijk 2 Petr. 3,9:
De Heer is niet traag met het nakomen van zijn belofte; Hij heeft geduld met u, omdat hij wil dat iedereen tot inkeer komt en niemand verloren gaat.
Het volgende is ook belangrijk om mee te nemen:
Al vóór Christus' wederkomst is iedere ongelovige voorwerp van Gods toorn. Bijv. Joh. 3,36:
“Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.”
of Rom. 1,18
“Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid, en ongerechtigheid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden.”
of Kol. 3,6:
” Om welke de toorn Gods komt over de kinderen der ongehoorzaamheid;”
of m.b.t. joden die christenen vervolgden: 1 Tess. 2,16
“En de toorn is over hen gekomen tot het einde.”
Er is dus wel degelijk sprake van toorn Gods jegens goddelozen.
Ten tweede is er nog een belangrijke lijn in Handelingen op te merken: Christus voert een geding met de wereld. Telkens als er een rechtszaak wordt gevoerd in Handelingen veranderen de aanklagers in aangeklaagden die voor
Christus als rechter staan (Bijv. 24,24-27).
Op grond van bovenstaande kan ik niet anders dan Jesaja 59 te laten slaan op Christus’ komst in het vlees als Verlosser. Zijn definitieve komst als wraakoefenende Rechter wordt nog uitgesteld tot de jongste dag. Dit laatste was vreemd voor Johannes de Doper, maar op grond van Jezus’ woorden zelf zullen we deze toespitsing van de profetie moeten aanvaarden.
Maar blijft staan dat Jezus wel degelijk scheiding brengt tussen gelovigen en goddelozen, één van de kernpunten van Jes. 56-66. Toorn van God over goddelozen is er ook vóór de wederkomst.
Conclusie: Ik handhaaf mijn geboden uitleg van Romeinen 11,25vv. omdat er geen reden is te stellen dat Jes. 59,20-21 exclusief over de wederkomst gaat. Het gaat wél over de heilstijd, die sinds Christus is aangebroken en voltooid zal worden bij de wederkomst.
[Aangepast op 19/9/05 door Filologos]