Ik denk dat je met dat laatste gelijk hebt en dat er geen Bijbelse grond te vinden is, dat dit zou moeten. Maar eveneens niet dat het niet zou moeten. Alleen al omdat, naar we mogen hopen, er meerdere personen in de gemeente te vinden zijn, die voldoen aan het bovenstaande.Valcke schreef: Ik meen dat onderstaande teksten ons hierin een duidelijke richting wijzen:Idem 1 Korinthe 12:4 e.v.Romeinen 12 schreef:6 Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade die ons gegeven is,
7 Zo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie, naar de mate des geloofs; hetzij bediening, in het bedienen; hetzij die leert, in het leren;
8 Hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid.
Idem:Handelingen 20 schreef:Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed.Wanneer de vervulling van de ambten gebonden is aan gaven en genadegiften van de Heilige Geest, dan kan ik mij niet voorstellen dat het (Bijbels gezien) de bedoeling is dat ambtsdragers steeds vervangen moeten worden. Ik spreek dan over de situatie dat deze ambtsdragers ook werkelijk door de Heilige Geest hiertoe geroepen zijn (wat natuurlijk in werkelijkheid niet zo hoeft te zijn).Kolossenzen 4 schreef:17 En zegt tot Archippus: Zie op de bediening die gij aangenomen hebt in den Heere, dat gij die vervult.
Als ik trouwens (beetje off topic) de lijst uit 1 Timotheus bekijk waaraan ouderlingen of diakenen zouden moeten voldoen, dan denk ik dat, als we spreken over Bijbelse gronden/voorwaarden, we eigenlijk geen ambtsdragers zouden kunnen benoemen.
2 aEen opziener dan moet onberispelijk zijn, éner vrouwe man, wakker, matig, eerbaar, gaarne herbergende, b bekwaam om te leren; a Tit. 1:6. b 2 Tim. 2:24. verwijsteksten
3 Niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker, maar bescheiden, geen vechter, niet geldgierig;
4 Die zijn eigen huis wel regeert, zijn kinderen in onderdanigheid houdende met alle stemmigheid;
5 (Want zo iemand zijn eigen huis niet weet te regeren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorg dragen?)
6 Geen nieuweling, opdat hij niet opgeblazen worde en in het oordeel des duivels valle.
7 En hij moet ook een goede getuigenis hebben van degenen die buiten zijn, opdat hij niet valle in smaadheid en in den strik des duivels.
8 cDe diakenen insgelijks moeten eerbaar zijn, niet tweetongig, niet die zich tot veel wijn begeven, geen vuilgewinzoekers; c Hand. 6:3. verwijsteksten
9 dHoudende de verborgenheid des geloofs in een reine consciëntie. d 1 Tim. 1:19. verwijsteksten
10 En dat dezen ook eerst beproefd worden, en dat zij daarna dienen, zo zij onbestraffelijk zijn.
11 De vrouwen insgelijks moeten eerbaar zijn, geen lasteraarsters, wakker, getrouw in alles.
12 Dat de diakenen éner vrouwe mannen zijn, die hun kinderen en hun eigen huizen wel regeren.