Geplaatst: 23 okt 2007, 19:13
voor geinteresseerden:
Hoed dragen in de eredienst; door ds. P.J. Visser, Den Haag.
Het is geen nieuws als ik schrijf, dat er in onze gemeente (en niet alleen in de onze!) verschil van mening bestaat over de vraag of de vrouwen in de eredienst nu wel of geen hoed moeten dragen. Voor de een is deze gewoonte heilig, voor de ander is het een overbodige traditie. Nu is het zo, dat wij over het algemeen dat verschil van mening accepteren en elkaar daar de vrijheid in geven: in onze erediensten zijn vrouwen zonder hoed niet minder welkom dan vrouwen met hoed. Lange tijd is het echter nog wel de gewoonte geweest, dat bij bijzondere diensten (belijdenis, doop en avondmaal) aan vrouwen gevraagd werd een hoed te dragen. Zoals ieder gemerkt heeft, is ook deze gewoonte de laatste jaren gaandeweg doorbroken. Enerzijds zijn er die daar moeite mee hebben, anderzijds zijn er die daar blij mee zijn. Meer dan eens kwamen er bij de kerkenraad van beide partijen (wat een akelig onbijbels woord!) vragen en opmerkingen over. Van beide zijden werd erop aangedrongen dat wij een duidelijk standpunt zouden innemen. In de kerkenraad hebben we daar eerlijk met elkaar over doorgesproken. En wij willen u nu in alle eerlijkheid doorgeven, hoe wij een en ander bezien.
1. Het belangrijkste punt is, dat wij met dit 'gevoelige' punt in de gemeente op een voluit bijbelse wijze willen omgaan. Daarbij zijn vooral 2 vragen in het geding: Wat zegt de Schrift over de hoofdbedekking van de vrouw, gaat het om een gebod van God of om een goede gewoonte? En, welke weg wijst het Woord ons als er verschil van mening is over een bepaalde kwestie? Wij kiezen welbewust niet voor de weg van schipperen tussen meningen, van pappen en nathouden, van een angstvallig kijken naar rechts en links, maar voor de weg van een eenvoudig luisteren naar de Schrift. Die weg zien we als de enig heilzame. En we hopen en bidden, dat u daartoe ook bereid zult zijn. Niets is zo heilloos dan zonder te luisteren naar Gods stem, alleen onszelf maar te horen... (Zie 1 Tim. 1:7)
2. Het Schriftgedeelte, waar gesproken wordt over de hoofdbedekking van de vrouw tijdens de erediensten kunt u vinden in 1 Korinthe 11:1-16. In het kort willen we nu nagaan, wat daar staat geschreven.
- Paulus spreekt in dit gedeelte over de goede verhouding tussen man en vrouw. Daar ontbrak het in die tijd nogal eens aan. In het heidense Corinthe had de vrouw lange tijd niets in te brengen gehad, helemaal ondergeschikt aan de man was zij vaak alleen goed geweest om kinderen voort te brengen. Die man ging zijn eigen gang, vooral op sexueel gebied. Deze wanverhouding werd gaandeweg echter steeds minder door vrouwen geaccepteerd. Steeds meer kwamen zij er tegen in opstand en als zichtbaar teken van protest legden zij hun sluier af. De leden van de christelijke gemeente stonden volop in die cultuur. Paulus zoekt nu in die verwarring aandacht te vragen voor de christelijke verhouding tussen man en vrouw. In vs. 3 geeft hij een korte samenvatting van wat hij in Efeze 5 uitvoerig beschrijft: zoals Christus het Hoofd is van Zijn gemeente, zo zal de man het hoofd van de vrouw zijn. Wat dat betekent? Wel, zoals Christus de eerste was in opofferende liefde, zo zal de man tegenover zijn vrouw de eerste zijn in gevende liefde. Het tegenovergestelde dus, van het heidense baasje spelen. En wat de vrouw betreft: zij zal zich in liefde toevertrouwen aan die man, zoals de gemeente het doet aan haar Heere. In die twee-eenheid zullen ze het door God bedoelde geluk beleven.
- Paulus ziet die verhouding symbolisch weerspiegeld in de haardracht van man en vrouw. Voor de man geldt dan kort haar en voor de vrouw lang haar (vs. 14,15). Nu moeten we goed bedenken, dat Paulus zich hiermee aansluit bij de toenmalige gewoonte onder met name Grieken en Romeinen. Want juist onder Israël in het Oude Testament was het voor de man een oneer zijn haar en baard kort te scheren. Als hij hier zegt 'leert de natuur ons niet zelf...enz.', dan wijst dat woord 'natuur' niet op een scheppingsinstelling maar veelmeer op een gangbare Grieks-Romeinse fatsoensnorm. Kortom: hij is hier de Grieken voluit een Griek. Het lange haar van de vrouw is dan een 'deksel' of sluier, dat lang (en niet opgestoken!) gedragen moet worden, als een zichtbaar symbool van de goede verhouding tussen man en vrouw. Deze symboliek van lang gedragen haar 'als een sluier' zal niemand van ons zomaar weer willen invoeren. En dat hoeft ook niet. Het gaat immers niet om het symbool, maar om de zaak: dat de liefde tussen man en vrouw een afspiegeling zal zijn van de liefde tussen Christus en de gemeente. Wie van het symbool een gebod van God maakt, doet als de farizeeërs. Wie de zaak zelf ter harte neemt, is een navolger Gods. Waarbij aangetekend mag worden, dat we ieder respecteren, die op een of andere wijze toch iets van deze symboliek in haardracht wil vasthouden.
- Paulus wijst erop, dat het goed is, dat ook in de samenkomst van de gemeente deze goede verhouding tussen man en vrouw op bepaalde momenten zichtbaar gesymboliseerd wordt. Met name op die momenten, als vrouwen in de gemeente voorgaan in gebed of Gods woorden speken (vs. 4,5). U merkt, dat hier de invulling van de samenkomst nog heel ander was dan wij die nu kennen. Er was lang niet altijd sprake van een vaste voorganger. Zowel mannen als vrouwen konden en mochten, gedreven door de Geest, bidden en spreken, hoewel het leiding geven aan de gemeente volgens andere Schriftplaatsen duidelijk aan de mannen voorbehouden was (1 Kor. 14:34,35). Welnu, om op die momenten, waarop de vrouw 'voorging', duidelijk uit te laten komen dat zij de man niet van zijn plaats verdrong maar haar eigen plaats kende, achtte Paulus het een goede zaak dat zij gesluierd bad en profeteerde. En die sluier versterkte zodoende de symboliek van het lange haar. Of een vrouw gesluierd was als zij niet bad of profeteerde is niet duidelijk. Paulus zegt daar niets over.
- Aan het slot (vs. 16) geeft Paulus aan, dat er mogelijk mensen zullen zijn, die op dit punt 'twistgierig' zijn. Ook toen was men het dus onderling al niet eens, of die zichtbare symboliek nu noodzakelijk was, ja dan nee. Het woord 'twistgierig' betekent zoiets als: gelijk willen hebben. En Paulus bedoelt dan: als mensen hierover gaan vechten om hun eigen gelijk te halen, wij (ik en mijn medewerkers) en de gemeenten Gods, hebben deze gewoonte niet. Geeft Paulus hier niet duidelijk aan, dat hoewel hij persoonlijk de zichtbare symboliek van de sluier waardevol acht, hij tegelijk de twist daarover uit den boze acht?
3. Overzien we deze bijbelse gegevens, dan beseffen we, dat we bescheiden moeten zijn, om van hieruit bindende regels af te leiden met betrekking tot het dragen van de zgn. hoed door de vrouw in onze erediensten. Wij kennen immers niet meer het gebruik, dat vrouwen (of mannen) in de erediensten voorgaan in gebed of profetie. Bovendien moeten we ons goed realiseren, dat de goede verhouding tussen man en vrouw een gebod van God is en de hoofdbedekking slechts een zichtbare symbolisering van die verhouding. Tevens moeten we bedenken, dat de hoed zoals wij die kennen een product is uit het modeminnend Parijs en derhalve oorspronkelijk een heel andere betekenis heeft dan de sluier uit de oudheid. Een advertentie die ik onlangs in het Reformatorisch Dagblad zag staan van een bekende hoedenwinkel sloot naadloos bij dit modieuze karakter van de hoed aan door met grote letters te schrijven: 'BIJ ONS VINDT U EEN HOED DIE GEZIEN MAG WORDEN'. Niettemin mogen we tegelijk zeggen, dat onder ons de symboliek van de sluier is overgedragen op de hoed. Op zich is daar niets op tegen. En als we inderdaad beseffen welke zaak daardoor gesymboliseerd word -en ook metterdaad ons als mannen en vrouwen dagelijks zoeken te bekeren tot die zaak, nl. de liefdesverhouding zoals door de Heere bedoeld!- dan heeft het zijn waarde, om middels het dragen van een hoed dat tot uiting te brengen. We doen dat zeker niet zomaar af als ouderwets of uit de tijd. Integendeel. Anderzijds beseffen we dat we op grond van Gods Woord niet gerechtigd zijn, dit als een bevel van de hemel aan elkaar op te leggen. En daarmee een barricade op te werpen voor hen, die met deze goede gewoonte niet uit de voeten kunnen. Ja, we hebben zelfs de bijbelse opdracht te voorkomen, dat we met elkaar vervallen tot eindeloze discussies, die meer leiden tot twisting dan tot stichting Gods. Als wij ons daartoe laten verleiden –en hoe groot is soms die verleiding niet!- worden we niet geleid door de Geest uit de hoge maar door de geest uit de afgrond...
4. Zoals het bij zoveel bijzaken is, geldt ook hier, dat we in christelijke vrijheid met deze waardevolle symboliek om mogen gaan. Paulus wijst daar in zijn brieven voortdurend op. Hij voelt zich niet geroepen -ook al vonden sommigen hem daarin te gemakkelijk- de gemeente onder een juk te brengen van uiterlijke vorm. Gedreven door de Geest is hij maar op een punt onverzettelijk, als hij schrijft in 1 Tim. 1:5: 'Maar het einde van het gebod is liefde uit een rein hart, en uit een goed geweten, en uit een ongeveinsd geloof.' Tegelijk wijst Paulus erop, dat het geen kwaad kan maar juist goed doet, als we op bepaalde momenten rekening houden met elkaars gevoelens. In zijn tijd moesten vaak mensen met een totaal verschillende achtergrond samenleven in een gemeente. De een had een streng joodse opvoeding gehad, de ander een heidense. Met name op het punt van 'vlees eten' ontstond toen nogal eens onenigheid. Hij stelt dan enerzijds dat men geen recht heeft elkaar op dat punt te veroordelen, en anderzijds dat het van broederlijke en zusterlijke liefde getuigt elkaar niet onnodig aanstoot te geven. Ook dat laatste blijft echter een zaak van persoonlijke verantwoordelijkheid, al moeten we het niet te gauw terzijde schuiven met een 'ik pieker er niet over'. Paulus zelf geeft het tegengestelde voorbeeld: hij piekerde er niet over op gevoelige punten aanstoot te geven, al voelde hij zich persoonlijk tegenover de Heere allerminst tot een bepaalde gewoonte verplicht. En hij deed dat niet uit bangigheid of schijnheiligheid, maar eenvoudig omwille van de liefde tot zijn broeders en zusters. En om te voorkomen dat de aandacht voor het evangelie door zijn gedrag in het gedrang zou komen.
5. Laten we allen goed beseffen, dat het niet gaat om ons gelijk, maar dat de Schrift in alles het hoogste en laatste woord heeft. Laten we allen met een goed geweten voor God onze weg op dit punt gaan. Laten we allen er op bedacht zijn aan de duivel geen plaats te geven. En laten we allen ter harte nemen, wat Paulus schreef aan de gemeente van Efeze waar het ook lang niet allemaal 'koekoek eenzang' was:
Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in de Heere, dat gij wandelt waardig aan de roeping, waarmee gij geroepen zijt; met alle ootmoedigheid, zachtmoedigheid, en lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde; u benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door de band des vredes. Eén lichaam is het, en één Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping. Eén Heere, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, Die daar is boven allen en door allen en in u allen.
Namens de gehele kerkenraad,
P.J. Visser