Ds. M. stelt dat een waar geloof is dat men Christus omhelst, hem aanneemt als de weg ter ontkoming. Elke traan daarvoor is wel een werk van God vanuit de door God gewerkte droefheid naar God maar het ware geloof is in beoefening met de kennis aan de Middelaar. Dus daarvoor kan het ware geloof lange tijd verborgen maar wel aanwezig zijn. Want elke traan, die uit de diepte van het verbroken en schuldverslagen hart tot de God des levens wordt geschreid, vloiet uit de Wijnstok voort. Maar daarmee is zo'n mens niet gered en wordt zo'n mens, als het goed is, in de prediking niet in het bezit gesteld, neen, zo'n mens moet Christus kennen. En pas dan is er sprake van een waar geloof.
Lees in dit verband de hoofstukken over de wedergeboorte en het geloof van Brakel maar eens na.
W. à Brakel schreef:XXXIII. Zo hebben wij getoond, dat de eigenlijke formele daad des geloofs niet bestaat in een toestemming van de Evan¬gelische waarheden, maar in een vertrouwen des harten op Chris¬tus, om door Hem gerechtvaardigd, geheiligd en tot de zaligheid gebracht te worden; dewijl dit vertrouwen niet alleen is en werkt, maar verscheidene andere daden bij zich heeft, zo zal het dien¬stig zijn, dat wij 't geloof in zijn gehele omtrek vertonen.
1. Voordat iemand gelooft, komt door de prediking des Woord in de mens een overtuiging van zijn ellendige staat in zichzelf, een onvrede en verlegenheid over zijn staat, zo ten opzichte van zondigheid als strafwaardigheid, met meer of minder heftigheid, 't zij wettisch of Evangelisch. Hij vindt zich van God gescheiden, in welks gunst en vereniging hij ziet zijn zaligheid te bestaan, hij ziet geen raad bij zichzelf, noch bij enig schepsel, hoe hij Gods rechtvaardigheid zal voldoen, en de volmaakte rechtvaardigheid zal bekomen. Hij hoort Jezus Christus noemen de Borg te zijn, en begint Hem in Zijn natuur, ambten, vernedering, verhoging te kennen, en hij krijgt een begeerte om Hem tot zijn Borg te hebben.
2. Hij krijgt kennis van de aanbieding van Christus zo in 't alge¬meen als in 't bijzonder, dat Christus ook hem wordt aangeboden, dewijl hij het Evangelie hoort, en het ieder wordt aangeboden, en niemand wordt uitgesloten; maar dat een iegelijk die wil, komen mag, met belofte dat die komt, niet uitgeworpen zal worden. Hij gelooft dat alles als een onfeilbare waarheid, en is blijde, dat er zulk een weg tot zaligheid van God is uitgevonden, en dat die weg hem bekendgemaakt wordt: hij keurt die met zijn gehele hart goed, en wil door die, en door geen andere weg zalig worden, gelijk er ook geen andere is. En hij zegt met Petrus: Heere! tot wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods, Joh. 6:68, 69.
3. Hij wordt hongerig en dorstig, dat is, zeer begerig om deel te krijgen aan Christus en alle Zijn verdiensten, om door Hem met God verzoend te worden, in vrede, liefde, ootmoed en gehoorzaamheid met Hem te wandelen. Hij heeft smart over het gemis, hij kan 't er niet zonder uithouden, hij heeft zonder dat geen vrede. 't Is: Ach, had ik Christus! Had ik verzoening! Had ik Geest en leven! Zo is Christus hem dierbaar, 1 Petrus 2:7. En hij verkrijgt moed door de belofte: Matth. 5:6, Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.
4. Hij wendt zich naar Christus toe, hij neemt toevlucht tot Hem, hoewel van verre met de tollenaar, Lukas 18:13. Hij durft soms niet, soms is hij duister, soms moedeloos door 't gezicht van zijn zonden, nochtans keert zijn hart zich stilletjes daarheen, soms kan hij niet één woord spreken, soms, ik wilde Hem zo gaarne hebben. Daar staat hij en weet geen raad, hij ziet uit, hij wacht, hij verlangt, en dikwijls met stille tranen in de ogen, naar licht, naar genade, naar Geest, naar kracht. Dus zal hij uitzien naar de Heere, en wachten op de God zijns heils, Micha 7:7. Dus verbeidt hij de Heere, Hab. 2:3. Dit is het dat er staat, Jes. 45:22, Wendt u naar Mij toe, en wordt behouden, alle gij einden der aarde! En Psalm 36:8, Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! dies de mensenkinderen onder de schaduw Uwer vleugelen toevlucht nemen.
5. Hij neemt al worstelende vrijmoedigheid om Hem aan te nemen, hij kent zich ontbloot, hij ziet Jezus als bekwaam, als volkomen genoegzaam, als gewillig, als waarachtig, als zich aanbiedende, als belovende niemand, die komt, te zullen uitwerpen, hij neemt Hem aan, hij willigt Zijn aanbieding en nodiging in, hij geeft Hem de hand, hart en alles, met een volkomenheid des harten; en denkt wel: is de Heere Jezus zo gewillig om hem aan te nemen, als hij om Hem te hebben, hij zou zeker zalig worden. Ja, hij hervat: Jezus is gewillig, ja gewilliger dan ik, want Hij Zelf komt mij voor, presenteert en nodigt, Hij zelf trekt mij; en zó worstelende geeft hij zich over. Zie dit Joh. 1: 12. Maar zo velen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden.
Kol. 2:6, Gelijk gij dan Christus Jezus, de Heere, hebt aangenomen, wandelt alzo in Hem.
2 Kron. 30: 8. ... geeft dn Heere de hand.
6. Hij vertrouwt zijn lichaam, zijn ziel, zijn zaligheid aan Christus toe; hij laat het op Hem aankomen, hij laat zich dragen van Christus, hij leunt, hij steunt op Hem, en of hij nog geen vrede, geen verzekering heeft, en of hij geslingerd wordt door vrees, en bestrijdingen zich opdoen, evenwel zet hij zich op Hem, hij verlaat zich op Hem, hij is bezig met de daad van vertrouwen, het zich Hem toe te vertrouwen, te oefenen, Zie dit:
Jes. 28: 16 wie gelooft, die zal niet haasten.
Jes. 10: 20 zij zullen steunen op de Heere, de Heiligen Israëls, oprechtelijk.
Jes. 48:2. Ja, van de heilige stad worden zij genoemd, en zij steunen op de God Israëls.
Jes. 50: 10 … dat hij betrouwe op de naam des Heeren, en steune op zijn God.
Psalm 2: 12. ... Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.
7. Hieruit volgt de verzekering, het vertrouwen dat Christus zijn Zaligmaker is; al oefenende het geloof, al biddende, al worstelende maakt hij de sluitreden op, schouwende dan op de daden des geloofs, waarvan de ziel bewust wordt, dan op de volheid van Jezus, dan op de beloften en haar zekerheid; dus besluit hij: Jezus is mijne en ik ben Zijne, Hoogl. 2:16.
Waarop de Heilige Geest soms zeer krachtig het zegel zet, Ef. 4:30. Hieruit volgt stilte, vrede, blijdschap, vergenoeging, waarvan wij terstond in de vruchten des geloofs zullen spreken. Doch deze vruchten van verzekering, vrede, enz. vindt de ziel niet altijd, die worden dikwijls belet, dan door zwakheid des geloofs, dan door bestrijdingen.
8. Hieruit vloeit heiligheid:
Hand. 15:9. ... gereinigd hebbende hun harten door het geloof.
Gal. 5:6. ... het geloof door de liefde werkende.
Ziet Jak. 2: 17.
Deze daden hebben wij de een na de andere voorgesteld, niet dat ze altijd zo in iemand, die het geloof oefent, zijn en op elkaar volgen; want zij vermengen zich door elkander ; dan is de ziel meer werkzaam op het ene, dan op het andere, en men kan ze allen niet te gelijk voorstellen; maar om ze duidelijk te vertonen, en klaar te doen verstaan, zo moet men ieder op zichzelf voorstellen.