Tiberius schreef:Bijvoorbeeld Johannes 15, waar ranken die geen vrucht voortbrengen uitgehouwen worden.
Of 1 Kor 10, waar ze allen uit de geestelijke steenrots, Christus, gedronken hadden, maar in het merendeel had God geen behagen.
En denk je dat God een wezenlijk verbond sluit met iemand die Hij van eeuwigheid haat, zoals in het geval van Ezau?
In de Bijbel lezen we dat er gelovigen en ongelovigen in het verbond zijn. Sommigen blijven door Gods genade in het verbond, mogelijk alleen uitwendig, maar dan hebben we naar voorbeeld van de apostelen en de Dordtse vaderen het goede van hen te denken. Zij gaan in ieder geval een uitwendige verbondsbetrekking aan met de Heere, zie bijvoorbeeld de oproep van koning Hizkia in 2 Kron 30: "Geeft den HEERE de hand, en komt tot Zijn heiligdom".
Zouden al die mensen die aan deze oproep gehoor gaven, wezenlijk in het verbond geweest zijn? We weten het niet; wel lezen we enkele jaren later al weer een volgen van de afgoden.
In wezen schakel je verbond en uitverkiezing hier gelijk. Je stelt immers: Er kan geen wezenlijk verbond zijn met Ezau, want Ezau wordt niet behouden.
Je noemt Joh 15 (ik ga hier even op in, de eerste tekst die je noemt, ik heb niet de tijd om al de teksten die je noemt te behandelen):
1 Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. 2 Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke die wel vrucht draagt, snoeit Hij, opdat zij meer vrucht drage. 3 Gij zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb; blijft in Mij, gelijk Ik in u. 4 Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft. 5 Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen. 6 Wie in Mij niet blijft, is buitengeworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij worden verbrand. 7 Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden. 8 Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn.
Enige opmerkingen hierbij:
1. Het is de vraag of het hier gaat om het verbond. Deze exegese is mogelijk, maar volgens mij is er geen directe aanleiding in de tekst om dat te stellen.
2. De kern is: Slechts door het blijven in Christus, kan vrucht gedragen worden. Wie zonder vrucht is, wordt uitgehouwen. Dit beeld, wanneer van toepassing op het verbond, is juist een prachtig bewijs voor het feit dat iedere gedoopte in het verbond is. Elke gedoopte is werkelijk in Christus ingeplant, maar doordat zij niet in Hem blijven, dragen zij geen vrucht, en zullen zij uiteindelijk blijvend uit Hem verwijderd worden (nl. in het laatste oordeel, het "met vuur verbrand worden").
We lezen in het OT, met als treffend voorbeeld Hosea, dat God steeds Zijn ongehoorzame volk opzoekt. Steeds weer staat er, dat God Zijn verbond gedenkt (het verbond en Gods verbondstrouw is de reden dat God hen opzoekt, niet iets "extra's" buiten het verbond om, tenminste: iets anders kan ik niet maken van de woorden: "en God gedacht Zijn verbond"). Ook al heeft het volk het verbond verbroken, God zoekt het toch steeds weer op. God is de getrouwe echtgenoot, die trouw blijft zélfs als zijn vrouw (het verbondsvolk, zie Hosea) ontrouw is en blijft. Wie zegt, dat de niet-uitverkoreren niet wezenlijk in het verbond zijn, maakt God tot leugenaar, wanneer Hij als getrouw verbondsGod tot Zijn volk komt. Ik stel daartegen dat God wél getrouw is aan Zijn verbond, en dat elke dopeling wezenlijk daartoe behoort, en dat een mens een hele hoop moeite moet doen om verloren te gaan: Steeds weer een liefhebbend God, die ondanks eigen ontrouw steeds weer tot je komt als de verbondsGod die je liefde, je hart, vraagt, en Zijn liefde bieden wil, en die op grond van Zijn verbond wat Hij met je gesloten heeft recht op je heeft, afwijzen. Om verloren te gaan, moet je een God afwijzen, die niet tot je komt als een vreemde, maar als Degene die zegt: Ik heb je getrouwd, Ik heb je Mijn liefde beloofd, komt dan hoererig mens, opdat je in die toegezegde liefde mag delen, en Ik niet langer op je toornen moet.
Daarnaast is jouw visie strijdig met Calvijn en Luther. Luther kon de Satan afweren met de uitroep: Ik ben gedoopt. En ook Calvijn koppelt de doop aan de zekerheid. Met jouw visie biedt de doop geen zekerheid, want slechts de uitverkoreren behoren werkelijk tot het verbond. Voor de rest betekend de doop en het verbond in wezen niets. Ik denk dat het niet toevallig is, dat onder degenen die dergelijke visie op het verbond houden, er niet de geloofszekerheid is die Luther en Calvijn zo hoog hadden staan (Calvijn noemt, in de definitie van een waar geloof, die ik hier op het forum al herhaaldelijk geciteerd heb, zekerheid één van dé primaire kenmerken van een waar geloof).