Hierbij de lezing die Franca Treur hield over haar boek tijdens de opening van de tentoonstelling 'Over kunst en reformatorisch en zo'. Ik wil later vandaag op deze lezing reageren.
Franca Treur schreef:Moeten we medelijden hebben met Katelijne?
Het is natuurlijk een grote eer dat er zoveel belangstelling is voor mijn boek. Ik krijg heel veel reacties, waarvan het overgrote deel positief is, en ik prijs mij daarmee gelukkig. Ook vanuit de reformatorische hoek werd er positief gereageerd, zij het met hier en daar een kanttekening.
Ik wil enkele reacties citeren. Ze komen allemaal uit het Reformatorisch Dagblad.
Enny de Bruin, die het boek recenseert schrijft:
Daarmee houdt ”Dorsvloer vol confetti” reformatorische lezers in het voorbijgaan een spiegel voor: zie je alleen de buitenkant van het geloofsleven of heb je ook een vermoeden van het wezen? Weet je wat het is om in God te geloven, om Jezus Christus lief te hebben? Of bestaat je houvast, net als voor Katelijne, alleen uit verhalen en tradities om de angst te bezweren?
En Gerard Ros uit Ede, een van de panelleden van de later in het RD gehouden discussie, zegt: “Dat is de les van dit boek. Als mensen alleen maar regeltjes hebben om hun leven te structureren en de dieperliggende overtuiging ontbreekt, dan kunnen ze die ook niet overbrengen op hun kinderen.”
En een week geleden stond er deze brief in de krant:
“Franca Treur krijgt wel veel aandacht in de krant (RD 9-1). […] Al lezend ben ik van Katelijne gaan houden. Wat had ik graag nog eens met haar gepraat over de vragen waarmee ze na het huisbezoek op bed lag. En wat vind ik haar ongekunsteld als ze –ook ’s avonds in bed– bidt voor de dief van haar oma’s Statenbijbel. En wat zou ik graag nog eens een bandopname beluisteren van het belijdenisgesprek met de catechisanten, voorjaar 1999, in de consistoriekamer van de gereformeerde gemeente in Meliskerke. Wat schiet er nu nog over? Gebed en hoop. En brengt de Goede Herder dit schaap weer thuis en roept Hij dan vrienden en geburen samen, dan gaan wij ook en zijn dan blij met Hem.”
M. Dankers
Den Helder
Deze drie citaten heb ik een aantal keren herlezen. Ik merkte dat er enkele vooronderstellingen in zitten, die ik graag wil onderzoeken:
1) Dorsvloer vol confetti bekritiseert de buitenkant van het geloofsleven, de regeltjes zonder dat er de liefde van Christus wordt uitgestraald;
2) De auteur van Dorsvloer vol confetti heeft in haar opvoeding alleen die buitenkant ervaren;
3) Katelijne is iemand om medelijden mee te hebben.
De vermeende kritiek van het boek op het zouteloze christendom van alleen regels en geen uitstraling
In Katelijnes leven spelen allerlei godsdienstig gemotiveerde regels een rol. Als ze de punten van de preek niet kan zeggen, kan het zomaar gebeuren dat ze nog een keertje extra naar de kerk moet. Met een bal spelen op zondag mag niet en het hooi binnenhalen al helemaal niet. En dat is alleen nog maar hoofdstuk 1. Andere, in het oog springende regels zijn: geen tv kijken, geen broek aan voor een meisje, zelfs niet onder een overall, geen seks voor het huwelijk, niet naar de kermis en geen popmuziek. Alleen al het feit dat al deze zaken in een roman aan de orde komen, zegt al veel over de auteur. Want als de auteur daar géén probleem mee zou hebben, waarom worden ze dan zo uitgebreid beschreven?
Laten we zo’n passage waarin deze regels aan de orde komen, eens lezen. We zijn hier tenslotte bij elkaar om de kunst zelf te laten spreken.
Ze fietsen dwars door de stad, waar flarden muziek hun tege-
moet komen. Boven de daken steekt een stuk van een reuzenrad
uit.
‘Kermis,’ zucht Jeroen. ‘Ocharme, daar raken we nooit door.’
‘We kunnen toch lopen? Dan zetten we onze fietsen hier,’ zegt
Katelijne haastig, bang dat het hele feest niet doorgaat. Als ze met
de moeder was, zou die haar arm vastpakken en haar zo snel mogelijk
meetrekken.
‘Kan jouw fiets op slot?’ vraagt Jeroen.
Er zit geen slot op. Katelijne parkeert hem daarom tegen een
muur en Jeroen zet de zijne ertegenaan.
Katelijne stapt achteruit en bekijkt de fietsen van een afstandje.
‘Je ziet het bijna niet,’ zegt ze.
Opeens staan ze op de markt. Het plotselinge kantelen, knipperen
en tollen van de schelle fruitella-kleuren doet pijn aan haar ogen.
De muziek gilt, dreunt en zeurt, er is geen herkenbare melodie.
De onnatuurlijke kleuren, het geflikker van de lichtjes – het is te
heftig, te veel ineens, een te groot contrast met wat ze gewend is.
De muziek maakt het haar onmogelijk zich op één ding tegelijk te
concentreren.
Ze kijkt opzij naar Jeroen, die er rustig en onverstoorbaar uitziet.
Hij is kleurenblind, denkt Katelijne, net als de opa dat was.
Waarschijnlijk hebben alle toestellen voor hem de kleur van boterbabbelaars.
‘Waar gaan we naartoe?’ roept ze, harder dan nodig. Twee meiden
die vlak voor hen lopen kijken om. Ze hebben een grote dot
roze watten in hun handen, op een stokje. Af en toe pakken ze er
met een hand een pluk uit en stoppen die in hun mond. Ik weet
hoe dat heet, denkt Katelijne, maar ik kan er alleen even niet op
komen.
‘We zijn er bijna,’ antwoordt Jeroen. ‘Hier is de Lange Delft.’
Opeens krijgt Jeroen een harde klap op zijn schouder.
‘Hé, Minderhoud! Op stap met je meissie?’
Achter hen staat een jongen met korte stekeltjes en een knalrood
hoofd. Hij grijnst naar Jeroen en werpt een vluchtige blik op
haar. Zijn donkerblonde haar glimt van de gel. Tussendoor schemert
het vale wit van zijn hoofdhuid. Naast hem staat een jongen
met een buitenboordbeugel. Ook hij heeft vuurrode wangen. Allebei
dragen ze aan de dop een anderhalveliterfles Coca-Cola waar al
bijna de helft uit is.
‘Tis me zusje,’ zegt Jeroen. ‘Wat doen jullie hier?’
‘Wat we hier doen? Stront rijden, nou goed! Sjonge jonge! Wat
dacht je van over de kermis lopen?’
‘Hij heeft al geschoten,’ zegt de andere jongen. ‘Drie keer mis.’
Jeroen lacht onzeker. […]
Katelijne is bezig iets te doen wat ze niet mag volgens de godsdienstig gemotiveerde normen van de groep waar binnen zij opgroeit. Ze stelt zich bloot aan ‘werelds vermaak’, op een plaats waar ze ‘God niet kan ontmoeten’. Ze overschrijdt een regel en dan volgt er straf. De vraag is of zij kritiek heeft op die regel en die straf. Laten we verder lezen:
Een paar dagen later blijkt dat ze op de kermis zijn gesignaleerd
door de dochter van Kee Dommisse, die er zelf alleen maar langs
was gelopen om van en naar de auto te gaan, die bij Tref stond geparkeerd.
Ze had hen uit zo’n ‘draaiding’ zien stappen met van die
‘flikkerlichten’ en ze hadden er ‘hondsberoerd’ uitgezien. Het
nieuws is het hele dorp al over geweest, voordat het via de oma bij
de moeder terechtkomt.
‘Katelijne toch,’ zegt de moeder streng, en ze pakt Katelijne bij
de wang alsof ze hem uit wil knijpen. ‘Stel dat er iets was gebeurd.
Denk je dat je op zo’n plaats voor de Heere had kunnen verschijnen?’
Katelijne denkt aan de wolkeloze hemel. Inderdaad, het had zomaar
de jongste dag kunnen zijn.
‘Wat hebben jullie nog meer uitgespookt?’ vraagt de moeder
achterdochtig.
‘Niks,’ zegt Katelijne.
‘Ik wil niet hebben dat iedereen denkt dat mijn huus voor galg
en rad opgroeien,’ zegt ze. Ze heeft hun een goede opvoeding gegeven
en ze moeten niet doen alsof ze thuis niks geleerd hebben.
Ze zegt het met dezelfde stem als die waarmee ze over negers
praat, wanneer ze beweert dat die niet hard werken omdat ze niet
verder denken dan vandaag.
‘En je hebt nog geleugend ook. Je heb gezegd dat jullie direct afgekomen
waren, maar je hebt de zaak lopen verneuken.’
Katelijne kijkt naar de muur achter haar, die wit is met spikkels.
‘Ik zal aan je vader vragen of ’t-ie jullie een pak slaag geeft. Je
moet het maar eens voelen. En kijk niet zo brutaal.’
Katelijnes ogen zakken naar de plinten, naar de krassen van
wasco, die er nog op zitten van toen zij klein was. Ze blijft grijnzen.
Ze kan niet anders. Als ze het niet doet, zal ze in tranen uitbarsten.
‘Ik heb gezegd dat jij ze op hun sodemieter geeft,’ zegt de moeder
tegen de vader, ‘want als ik ze over de knie leg, dan lachen ze
erom.’ Dat is waar. De moeder is groot en sterk, maar een goed
pak slaag geven kan ze niet, althans niet zoals de vader het kan.
Die heeft daar een foefje voor; hij kan ook goed overweg met een
hamer.
‘Goed,’ zegt de vader. ‘Maar ik ga wel eerst eten.’.’
Katelijne krijgt een pak slaag. De vraag is of zij dat als onterecht ervaart. ‘Inderdaad, het had zomaar de jongste dag kunnen zijn’, staat er. Ze begrijpt dus dat ze slaag verdient en ze begrijpt ook waarom. Ze realiseert zich opeens de ernst van haar vergrijp. Stel dat deze dag haar laatste was geweest. Hoe had ze dan ooit voor God kunnen verschijnen?
Is deze passage dan kritiek op de regel dat een kind met een gedoopt voorhoofd niet thuishoort op de kermis? Ik lees het er niet in. Katelijne tast de regel af, overtreedt hem en accepteert de straf zonder protest of kritiek.
Ook bij andere regels protesteert Katelijne niet. Waarom wordt het dan toch als kritiek gelezen? Als niet de tekst daar aanleiding toe geeft, dan moeten we die aanleiding buiten de tekst zoeken.
Ik kan 3 redenen bedenken:
1 De lezer heeft zelf zijn twijfels bij het nut van allerlei regels en projecteert die op deze tekst. Op die manier kan hij die twijfels ter sprake brengen, zonder daarvan de initiator te zijn. Een discussie opstarten is immers je nek uitsteken en binnen de zuil is dat niet zonder het gevaar dat iedereen over je heen duikelt.
2 Het kan ook de automatische verdedigingsreflex zijn van de bevindelijk-gereformeerde subcultuur. Die reflex is eigen aan de notie van het vreemdelingschap. Wij zijn hier een vreemdeling op aarde. De wereld is ons vijandig gezind. Schrijft een buitenstaander over de regeltjes uit onze subcultuur, dan moet dat wel kritiek zijn.
3 Men leest met een bril op. Achtergrondkennis vertroebelt de onbevangen kijk naar de tekst. Omdat men weet dat de auteur afstand heeft gedaan van het bevindelijk-gereformeerde denken, kan het gevoel ontstaan dat Satan haar pen heeft vastgehouden.
Alle drie de redenen zijn begrijpelijk. Maar ik vind dat ze geen recht doen aan de tekst. Ik zou ervoor willen pleiten de tekst zelf te laten spreken en niet alle dingen eromheen.
De auteur van Dorsvloer vol confetti heeft in haar jeugd alleen de buitenkant van het geloof ervaren
Zoals ik net al aangaf, zou het beter zijn om alleen de tekst te laten spreken. De auteur is dood, schreef Roland Barthes al. Wat de schrijver met zijn of haar boek heeft bedoeld, doet er niet toe. Voor een groot deel ben ik het daarmee eens. Maar ik begrijp ook dat er in sommige gevallen wel degelijk aandacht is voor de schrijver. Als ik geïnterviewd word, is de vraag of ik zelf nog geloof, ongeveer altijd vraag twee. En daar geef ik dan netjes antwoord op, al vind ik het niet de meest interessante vraag.
Maar wat er nu aan de hand is, baart me wel zorgen. In de reformatorische wereld gaat men er inmiddels al vanuit dat ik mijn eigen jeugd en mijn opvoeding negatief heb ervaren. En dat ik met mijn boek kritiek lever op ouders voor wie het geloof vooral beperkt is tot de zondag, of op ouders die weinig kennen van het ware zaligmakende geloof.
Ik vind natuurlijk ook dat iedereen vrij is om in het boek te lezen wat zij of hij wil. En daarom mag men zich wat mij betreft rustig spiegelen op welke manier dan ook. Maar als men mij vraagt of ik ongelovig ben geworden, omdat mijn reformatorische opvoeding ‘zouteloos’ was, omdat ik te weinig heb gezien van de liefde van Christus, dan zeg ik: nee. Dat heeft er helemaal niets mee te maken. Aan mijn geloofsopvoeding mankeerde niets. Mijn familie was gelovig. Punt. Het onderscheid tussen een waar en een vals geloof is in mijn ogen een onderscheid dat er niet toe doet. Geloof is geloof. Met de predikaten ‘waar’ en ‘vals’ kan ik persoonlijk niets.
Ik ben niet uit de reformatorische gemeenschap gestapt vanwege de regeltjes, of omdat de mensen er te weinig van Gods liefde uitstraalden. Wat ik in mijn studententijd ontdekte, was dat ik onderdeel was van een Groot Verhaal. En dat dit een gemaakt verhaal is, een verzonnen waarheid. Ik ontdekte dat goden, en alle verhalen en regels er omheen, gemaakt worden door mensen. Dat was een heftige ontdekking, maar uiteindelijk wel een ontdekking die mijn leven heeft veranderd, ten goede.
Het is erg vervelend dat mijn ouders verwijten worden gemaakt. Ik ben opgevoed in een warm gezin, op een manier die ik heel veel kinderen kan toewensen. Er mankeerde niets aan, en mijn familieleden zijn mij dierbaarder dan wie of wat dan ook. Hun geloof is het mijne niet en ik gun ze van ganser harte een leven zonder angst voor de rechterstoel, zoals ik dat iedereen toewens. Maar ik heb geen trauma’s moeten verwerken in dit boek.
Het boek beperken tot kritiek op het buitenkantgeloof van de naamchristen, is pijnlijk voor mijn familie. En ik denk ook dat er daarmee voorbijgegaan wordt om waar het echt om gaat. Ik geloof dat we inmiddels bij het derde punt zijn aangekomen.
Moeten we medelijden hebben met Katelijne?
Ik krijg heel veel brieven en e-mails van lezers. Ik ben daar ontroerd door. De lezers blijken van Katelijne te houden, juist ook de reformatorische lezers, zoals ook blijkt uit de brief die ik zojuist voorlas. Dat is heel fijn om te merken. Dat het personage dat je hebt gecreëerd iets losmaakt bij de lezer. En na een aantal weken viel me opeens iets op aan de brieven en e-mails van mensen uit de reformatorische hoek. Bijna allemaal gebruiken ze woorden als ‘medelijden’, ‘deernis’ en ‘ik had zo graag eens met haar gesproken over de dingen van de Heere’. Ik ontdekte dat de reformatorische lezers Katelijne bijna allemaal als een zielig meisje zien. Ze hebben medelijden met haar, omdat zij in zo’n harde boerenomgeving tussen allemaal mannen moet opgroeien, en dat zij geen mensen om zich heen heeft die een zoutend zout zijn of een lichtend licht, op een positieve aansprekende manier.
Het woord medelijden kwam in die mails en brieven zo vaak terug, dat ik me begon af te vragen: Waarom wordt dát aspect toch telkens zo benadrukt? Waarom zou men het liefst Katelijne even knuffelen? En waarom hebben de seculiere e-mailers en recensenten het daar bijna nooit over? In de niet-christelijke media wordt Katelijne juist omschreven als een ‘een montere buitenstaander’ (de Volkskrant) of als ‘een leergierig en leesgraag meisje’ (NRC Handelsblad).
Zolang Katelijne iemand is om medelijden mee te krijgen, kun je nog een zekere afstand tot haar bewaren. Dan hoef je haar niet te worden, dan gaat ze niet onder je huid zitten. Door haar zielige kant extra te benadrukken, kun je haar andere kant vergeten. Dan kun je vergeten dat zij óók dat leergierige, montere meisje is waar je juist jaloers op kunt zijn. Want behalve het meisje dat soms door haar broers gepest wordt, is Katelijne ook het creatieve meisje waarvan Joost de Vries in de Groene Amsterdammer schrijft: ‘alleen al het gegeven dat Katelijne zelf verhalen kan verzinnen, betekent dat ze verder kan kijken dan dat ene verhaal dat in de bijbel staat.’
De lezer die zich met Katelijne identificeert, wordt aangezet tot vragen stellen bij het verhaal van de groep waartoe hij behoort. Ik denk dat niet iedereen in de reformatorische zuil zit te wachten op dat soort Katelijnes. Want tot welke vragen zijn ze wel niet in staat? En zijn daar wel altijd antwoorden op? En als er geen standaardantwoorden zijn, wat dan? Gaan ze dan buiten de zuil zoeken?
Om dezelfde reden heeft de zuil ook moeite met kunstenaars en romanschrijvers. Want die onderzoeken grenzen en verleggen grenzen. Niet voor niets zijn door de eeuwen heen romans verboden of verbrand en schrijvers verbannen. Niet voor niets worden er voor refokunstenaars regels opgesteld.
Mensen zijn beïnvloedbaar en hun lot is voor een groot gedeelte afhankelijk van de verhalen waarmee ze opgroeien en zijn omgeven. De keuzes die ze maken zijn onder meer afhankelijk van het geloof in een verhaal en van een geconstrueerd zelfbeeld. Dat geldt voor iedereen, niet alleen voor gelovigen. Het gaat erom je bewust te zijn van het verhaal waar je deel van uitmaakt. Dat je jezelf afvraagt om welke redenen dat zo is. Zijn er meer redenen dan alleen het feit dat je er nu eenmaal mee bent opgegroeid?
Franca Treur