Re: Gedichten
Geplaatst: 22 sep 2011, 06:57
door helma
(Ds Ledeboer)
1.1
O Sabbath der ruste, volzalige dag,
O dag van den Heer, die in d'eeuwigheid lag,
Uw Stroomen van liefde, geloof en van hoop
Doorvloeijen het harte in Jezus gedoopt.
1.2
O Sabbath der ruste, o dag van den Heer,
Op u knielen alle schepselen neer;
O Koning der eere, de staf van Uw woord
Drijf slapende zielen weer juichende voort.
1.3
O Sabbath der hope, wiens volheid genaakt
Als Jezus de banden der duisternis slaakt,
De hel wordt geketend, de vromen ontboeid
Wier mond Uwe liefde in stroomen ontvloeit.
1.4
O dag van geloof en van liefde en van hoop
Gij biedt uwe gaven om niet ons te koop,
Het eeuwige leven uit vrije gena,
Door de engelen bezongen in Ephrata.
1.5
'k Gevoel uwe kracht in 't verbrokene hart,
Uwe stroomen van blijdschap verdrijven de smart,
De hoop op uw volheid vervult mijne ziel,
Daar ik op Uw voetbank aanbiddende kniel.
1.6
Daar rusten wij allen, van droefheid eens uit,
Waar niets onze blijdschap en vreugde meer stuit,
Daar worden de tranen van onze oogen gewischt,
Daar hoort men geen klagten en kent men geen twist.
1.7
Daar juichen zij allen, in Jezus verblijd,
Die kroonen ontvangen na wettigen strijd,
De dood is verslonden, de zonde is niet meer;
Het graf is verwonnen door Jezus den Heer.
1.8
O zalige morgen! o hope der rust,
Gods toorne voor eeuwig in Gods bloed gebluscht,
De Heiland heeft eens voor Zijn schapen voldaan,
Door Wien zij gereinigd, volmaakt in Hem staan.
1.9
De duive zocht rust voor het hol van haar voet,
Maar vond niet één struikje of één takje op den vloed,
Zij keerde terug in die arke der rust,
En wierd daar met blijdschap door Noach gekust.
1.10
't Is hier in de moeite, de rust is hier niet
Schoon 't oog al van verre het morgenrood ziet,
't Verblijdt ons in hope, het morgenlicht gloort,
Dat eens in Zijn volheid de nev'len doorboort.
1.11
De nacht zal verdwijnen, de morgen breekt aan,
Wanneer wij ter bruiloft verkorene! gaan,
Als Christus Zijn bruid, als heilige maagd,
Op armen van liefde, ten hemel in draagt.
1.12
Haar kleederen, rijk van borduursel gestikt,
Het hart uit volheid des Heeren verkwikt,
Genoodigd ter bruiloft, gereed voor den Heer,
Geleid in Zijn woning, versierd tot Zijn eer.
1.13
Dan stelt Hij Zijn Vader de heiligen voor,
Dan staat Hij in 't midden van 't vrolijke koor,
De Koning in 't midden, het volk om Hem heen.
Hij telt hen eens allen en mist er niet één.
1.14
Niet één wordt gemist; want Hij roept ze bij naam.
Hij roept al de sterren en brengt ze te zaam,
Hij schenkt haar Zijn glansen, van Hem is haar licht
Dat straalt op hun wezen van Jezus gezigt.
1.15
O dag van genoegen, van blijdschap en rust,
Wij naderen vast aan die hemelsche kust,
De have der rust, het eind van den strijd,
Ons zelven geheel aan den Heere gewijd.
1.16
Ik voel Uwe ruste in mijn harte gedaald,
Ik voel met Uw licht mijne ziele omstraald,
O dag van genoegen, van hoop en genot!
Hier baadt zich de ziel in het heil van haar God.
1.17
Hier baadt zich de ziel in 't vooruitzigt der vreugd
Die hier reeds het hart onuitsprekelijk verheugt,
Wat zal 't daar boven, mijn vrienden, niet zijn?
Daar geene zonde, geen krankheid of pijn.
1.18
Daar leven wij altijd in 't licht van den Heer,
Daar is geen verzoeking of droefenis meer,
Daar vreezen wij niet voor de satansche list,
Daar is niet één nevel of stinkende mist.
1.19
Daar zijn geene banden of strikken ter dood,
Daar is geen beproeving of uiterste nood,
Geen armoede of rijkdom brengt hier in gevaar,
Geen netten des boozen of strikken zijn daar.
1.20
Daar baden de zielen in het licht van den Heer,
En zingen Hem eeuwig aanbidding en eer,
De lof en de dank wordt alom daar gehoord
En nooit wordt de ziel daar door wanklank verstoord.
1.21
Daar zijn alle banden door Jezus geslaakt,
Die 't heil Zijner vrienden voor eeuwig volmaakt,
Daar mogen wij zaam voor den Middelaar staan,
En juichen: De Heere heeft alles voldaan.
1.22
Daar kent men geen haat noch geen tweedragt of twist,
Geen vreeze voor 't schepsel of satansche list;
't Is alles verslonden, 't is alles gedaan
Wanneer wij daar boven voor Jezus eens staan.
1.23
O dag van genoegen, van hoop en van rust,
Hoe wordt gij in harte der vromen gekust,
Wij wachten, wij dulden, wij zien al eens uit,
Straks voert G' in Uw woning Uw zalige bruid.
1.24
Die morgen zal komen, het morgenlicht daagt,
Die op zijne vleugelen Dien Liefelijke draagt;
Het licht van de zon en de mane verdoofd
Maar niet van die hier heeft in Christus geloofd.
1.25
Wanneer onze Heiland ten wolke verschijnt,
Dan alles dat Jezus niet lief heeft verdwijnt;
En Hij neemt de Zijnen in 't koninglijk hof
Daar eeuwig zal wezen aanbidding en lof.
2.26
Komt kinderen! knielt en aanbidt toch den Heer,
En zingt het Hosanna dien Koning ter eer,
Hij roept u, Hij lokt u, Hij trekt u tot Hem,
Och! hoordet gij eens in uw harten Gods stem.
2.27
Komt, oude van dagen en strammen van knien,
Nog heden, nog heden tot Jezus te vlien,
't Is welligt op morgen voor eeuwig gedaan,
Dan moet gij in 't oordeel des Eeuwigen staan.
2.28
Komt allen, gij die nog het daglicht aanschouwt.
Nog heden op Jezus den Heiland vertrouwd,
Wij bieden het heden om niet u nog aan
En welligt is 't morgen voor eeuwig gedaan.
2.29
Hij eischt van u 't harte, zoo vuil als het is,
Vol duivelsche legers en listig vernis,
Een helle vol boosheid, een afgrond van schuld,
Met zonden op zonden ten bodem vervuld.
2.30
Hij roept u! nog heden ontvangt gij Zijn stem,
Och! hadt 's Heeren Woord op uw harte eens klem,
Of wilt gij niet hooren; het ligt voor de deur,
Welligt maakt de dood reeds op heden de scheur.
2.31
Nog heden, nog heden ontvangt gij Zijn Woord,
Nog heden wordt door u Zijn stemme gehoord,
Nog heden o zondaar, 't is morgen te laat;
Daar achter het graf geen verzinninge staat.
2.32
Wat draalt gij dan lange, wat toeft gij dan nog,
't Is alles beneden ellende en bedrog,
Een wind is het leven, die gaat en niet keert,
Daar spoedig het stof tot het stof wederkeert.
2.33
Of komt het u alles als drogrede voor,
Ach! leen niet aan mij, maar aan Jezus gehoor,
Den Schepper der wereld, den Heer van 't heelal,
Eer gij verzinkt in dien eeuwige val.
2.34
Ach! waarom dan langer het harte verstokt?
Ach! waarom dan langer in 't harte gewrokt?
Gij strijdt met uzelven en strijdt tegen God!
En werpt van uw zielen het zaligste lot.
2.35
Gelooft gij den vijand niet liever dan Hem,
Ik bid u, o zondaar! hoor niet naar zijn stem,
Hij zoekt u te lokken, te vangen in 't net
En heeft reeds zijn voet op uw nekke gezet.
2.36
De vijand, die 't oog voor den Heiland verblindt,
Die blijdschap in uwe verdoemenis vindt,
Hij laat u voor eigene rekening staan
Wanneer gij, verloren ten vierschaar moet gaan.
2.37
Hij juicht reeds van ver om zijn zekere buit,
En lacht om uw dwaasheid u hartelijk uit,
Hij klapt in zijn handen, schoon gij het niet hoort,
En trekt uwe zielen al vast met zich voort.
2.38
d'Arglistige weet wel dat hij het vast wint,
Ofschoon gij geen sporen van hem in u vindt;
Hij is het die steeds uwe zinnen verdooft
En juicht als gij niet aan zijn wezen gelooft.
2.39
Hij biedt u de wereldsche schatten om niet,
Opdat uwe ziel niet zijn klaauwen ontvlied,
Hij lokt u, hij trekt u, hij liegt u wat voor,
En gij geeft, o dwaas, aan zijn stemme gehoor.
2.40
Zeg, zondaar! wie is 't die uw ziele bemint,
Wie is u genegen, wie is u gezind?
De satan of Jezus, kies heden en spreekt;
Wie is 't die uw hart of uw nekke verbreekt?
2.41
't Is Jezus, de Heer dien uw ziele ontvlied,
't Is Jezus, die alles om niet aan u biedt,
't Is Jezus, de Heiland! geef zondaar gehoor!
En leen aan Dien één'gen uw hart en uw oor.
2.42
De Heere droeg voor u de zonden en straf,
En neemt ook genadig de bloedschuld u af;
Zijn dood is uw leven, Zijn bloed u behoudt
Wanneer gij op Hem met uw harte vertrouwt.
2.43
Ach! zondaar! wat draalt gij, wat toeft gij zoo lang,
Ach! wierd u dit strijden, dit dralen eens bang,
Ach! waagdet gij 't eenmaal op Jezus, den Heer,
Gij smaaktet de kracht van Zijn hemelsche leer.
2.44
Wat zijn toch de vruchten daar gij u aan houdt?
Hoe breken de staven, daar gij op vertrouwt,
Hoe los is de grond, waarop gij nog staat,
Eén rukwind en 't huis met zijn steunsel vergaat.
2.45
O dwaze! waarom op een zandgrond gebouwd?
Waarom op dien Eeuwigen rots niet vertrouwd?
De zandgrond verzinkt, en 't huis zakt in één,
Te laat is het kermen en eeuwig geween.
2.46
Nog stijgen de vlammen van Sodom niet op,
Nog klimt Zijne zonne te Zoar in top,
Ontvlied uwe woning, uw leven het kost,
Eer dood en verderf u inhaalt per post.
2.47
Nog zijn Zijne sluizen niet open gezet,
Nog hoort gij Gods stemme, nog ziet gij Zijn tred,
Nog staat u de weg tot Zijn arke nog vrij,
Nog leeft gij in 't heden! 't is nog niet voorbij.
2.48
Ach! vielt gij dan heden voor Jezus nog neer,
Bij Jezus is ruste en nergens toch meer,
In Hem is uw hulpe, uw heil is Zijn kruis,
Verloren! voor zulken, is 't vaderlijk huis.
2.49
't Is Jezus die zondaren roept en bekeert,
Door Woord en door Geest u verslagenheid leert;
Verbrijzelt het harte, en geeft voor een steen
Een vleeschen en heerscht dan als Koning alleen.
2.50
't Is Jezus die zondaren grijpt in het hart,
In duizende lusten en strikken verward,
In zonden ontvangen, geboren in schuld,
Van kinds af met alle ellenden vervuld.
2.51
Ach! kendet g' uzelven, en wie gij toch zijt,
Of hebt g' in uw hart met de zonden geen strijd?
Is 't alles nog vrede en ver het gevaar,
Men roept om geen hulpe, voor 't tijdstip is daar.
2.52
Bemint gij uzelven of haat gij uw ziel?
Zoolang Gods genade in uw harte niet viel,
Zoo hoort gij uzelven en spot met den Heer,
En valt voor den duivel aanbiddende neer.
2.53
't Is Jezus die hing op 't verachtelijk kruis,
Door Hem is de toegang in 't vaderlijk huis,
Zijn bloed is uw doop, waarin g' u verliest,
Als gij tot uw Borg en Middelaar Hem kiest.
3.54
O Sabbath der ruste! volzalige dag!
Die rust op 't gelaat van de scheppinge lag;
De hemel is ruste! daarboven is vree,
Ik ga naar den hemel, wie gaat met mij mee?
3.55
Doorzoekt alle boeken en zoekt er uw rust,
En ziet of de brand van uw hart wordt gebluscht,
Doorreis heel de wereld en zoekt naar den vree,
Wat brengt g' op 't eind uwer reizen wel mee?
3.56
Ontsluit uwen Bijbel! geopend de bron,
Geopend uw vensters voor 't licht van de zon,
Hij opent uw harte! ontsluit u het woord,
En troost uwe ziele, wiens oor Hij doorboort.
3.57
Hij opent u 't harte, doorboort u het oor,
Dan geeft gij Zijn stemme gewillig gehoor;
Hij schenkt u begeerte, geeft honger in 't hart,
Verzadigt dezelve en troost u in smart.
3.58
Komt heden nog, zondaar! nog heden tot Hem;
Want heden nog hoort gij Zijn lieflijke stem,
Hier vindt gij de rust voor uw ziel toch alleen,
Daar heen het gewend, er is anders geen!
3.59
't Is Jezus, die alles in allen vervult,
Voor 't oog van de wereld Zijn grootheid omhult;
Maar eens zal het stralen in ieders gezigt,
Welzalig wiens harte tot Hem was gerigt.
3.60
Door Jezus alleen wordt geopend de baan,
Die heeft voor de Zijnen het Godsregt voldaan;
De bloedschuld betaald en Gods toorn gebluscht,
En schenkt al de Zijnen vergeving en rust.
3.61
O! zalige Godsdag, wiens morgen eens rijst!
Waar iedere dag van den Heere ons op wijst;
Mijn ziele verlangt naar dien zaligen dag,
Dien Abraham in geloove reeds zag.
3.62
Daar wordt onze honger ten volle verzaad,
Daar Jezus den dorst van de Zijnen verslaat,
Daar wordt onze hope het volste genot,
Waar 't leven der ziele is 't bijzijn bij God.
Psalm 65 : 2
Re: Gedichten
Geplaatst: 27 sep 2011, 23:18
door henriët
Ai, ziet, hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat broeders en zusters
Van 't zelfde huis, als kinderen Gods samen wonen,
Daar 't liefdevuur niet wordt verdoofd;
't Is als de zalf op 's Hogepriesters hoofd,
De zalf, waarmee hij is aan God gewijd,
Die door haar reuk het hart verblijdt.
Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen,
Als d' olie, die, van Arons hoofd gedropen,
Zijn baard en klederzoom doortrekt;
Z' is als de dauw, die Hermons kruin bedekt,
Die Sions top met vruchtbaar vocht besproeit,
En op zijn bergen nedervloeit.
Waar liefde woont, gebiedt de HEER' den zegen:
Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen,
En 't leven tot in eeuwigheid.
Re: Gedichten
Geplaatst: 08 okt 2011, 12:00
door -DIA-
Bijna...
1.
Bijna bewogen, door 't heilig Woord,
bijna getrokken, door 't liefdekoord.
Maar 't harte zegt in spijt,
van schier doorstreden strijd,
tot meer gelegen tijd,
laat, Heer', mij rust.
2.
Bijna bewogen. broeder besluit;
bijna getrokken, neen, stel niet uit.
Hebt heden gij Gods Woord,
uit Jezus' mond gehoord.
Wanneer 't uw hart bekoort,
haast u tot Hem.
3.
Bijna bewogen, de Brui'gom komt;
bijna getrokken, uw mond verstomt.
Geen bijna troost of baat
als d' oordeelsure slaat
de Koning zegt: te laat!
't Is nu te laat!