Gedichten
Re: Gedichten
"Die Gij geen ontferming gunt."
Ik gebruik dit gedicht persoonlijk regelmatig, maar dan durf ik toch nooit deze regel er bij te noemen..
Misschien klopt het dogmatisch wel helemaal: Jacob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat. Ik weet het..
Maar ik durf het niet, als ik zie op de boodschap van genade die in Gods huis zondag aan zondag tot ons komt.
Dit weet ik zeker: het ligt Nooit aan de Heere als wij verloren gaan. Het is door eigen schuld.
Ik gebruik dit gedicht persoonlijk regelmatig, maar dan durf ik toch nooit deze regel er bij te noemen..
Misschien klopt het dogmatisch wel helemaal: Jacob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat. Ik weet het..
Maar ik durf het niet, als ik zie op de boodschap van genade die in Gods huis zondag aan zondag tot ons komt.
Dit weet ik zeker: het ligt Nooit aan de Heere als wij verloren gaan. Het is door eigen schuld.
Re: Gedichten
Precies, dat was ook mijn punt.dennis schreef:"Die Gij geen ontferming gunt."
Ik gebruik dit gedicht persoonlijk regelmatig, maar dan durf ik toch nooit deze regel er bij te noemen..
Misschien klopt het dogmatisch wel helemaal: Jacob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat. Ik weet het..
Maar ik durf het niet, als ik zie op de boodschap van genade die in Gods huis zondag aan zondag tot ons komt.
Dit weet ik zeker: het ligt Nooit aan de Heere als wij verloren gaan. Het is door eigen schuld.
~~Soli Deo Gloria~~
Re: Gedichten
Mooi verwoord, in ieder geval, Dennis.
- Barmhartigheid
- Berichten: 233
- Lid geworden op: 19 sep 2008, 22:41
Re: Gedichten
Kleine dingen
Knielen bij de kleine dingen,
bij het wiegje van een kind,
voor eenvreugd om van te zingen,
dat ik leef en word bemind
Voor een nieuwe blijde morgen,
voor de slaap van heel een nacht,
voor 't gezin dat 'k mag verzorgen,
voor een brief die werd gebracht.
Danken als het land mag drinken
na een frisse regenval.
Voor de zon, als droppels blinken,
schitteren als fijn kristal.
Als daar stralend in de wolken
staat Gods Wijde regenboog,
waarin Hij tot alle volken
Zich in liefde nederboog
Knielend bij de kleine dingen,
worden kleine dingen groot,
zie ik steeds meer zegeningen.
Ik word kleiner, God zo groot!Lanerta
Knielen bij de kleine dingen,
bij het wiegje van een kind,
voor eenvreugd om van te zingen,
dat ik leef en word bemind
Voor een nieuwe blijde morgen,
voor de slaap van heel een nacht,
voor 't gezin dat 'k mag verzorgen,
voor een brief die werd gebracht.
Danken als het land mag drinken
na een frisse regenval.
Voor de zon, als droppels blinken,
schitteren als fijn kristal.
Als daar stralend in de wolken
staat Gods Wijde regenboog,
waarin Hij tot alle volken
Zich in liefde nederboog
Knielend bij de kleine dingen,
worden kleine dingen groot,
zie ik steeds meer zegeningen.
Ik word kleiner, God zo groot!Lanerta
Ik ken Uw gunst, ik ken Uw trouw hieraan, Dat zich mijn vijand niet
Beroemen zal, noch ik te gronde gaan; Wijl gij mij bijstand biedt,
Mij onderhoudt in mijn oprechtigheid, en, voor Uw aangezicht,
Met teed're zorg en trouwe hulp, geleidt naar 't eeuwig zalig licht
Beroemen zal, noch ik te gronde gaan; Wijl gij mij bijstand biedt,
Mij onderhoudt in mijn oprechtigheid, en, voor Uw aangezicht,
Met teed're zorg en trouwe hulp, geleidt naar 't eeuwig zalig licht
- Bert Mulder
- Berichten: 9099
- Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
- Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
- Contacteer:
Re: Gedichten
Zeker is het, dat het door eigen schuld is, daar wij allen ook voor Adams zonde verantwoordelijk zijn. Wat Gods ontferming betreft, lees even Romeinen 9, waar Arminius en de remonstranten niet aan willen:dennis schreef:"Die Gij geen ontferming gunt."
Ik gebruik dit gedicht persoonlijk regelmatig, maar dan durf ik toch nooit deze regel er bij te noemen..
Misschien klopt het dogmatisch wel helemaal: Jacob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat. Ik weet het..
Maar ik durf het niet, als ik zie op de boodschap van genade die in Gods huis zondag aan zondag tot ons komt.
Dit weet ik zeker: het ligt Nooit aan de Heere als wij verloren gaan. Het is door eigen schuld.
18 Zo ontfermt Hij Zich dan, diens Hij wil, en verhardt, dien Hij wil.
19 Gij zult dan tot mij zeggen: Wat klaagt Hij dan nog? Want wie heeft Zijn wil wederstaan?
20 Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengenen, die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt?
21 Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit denzelfden klomp te maken, het ene vat ter ere, en het andere ter onere?
22 En of God, willende Zijn toorn bewijzen, en Zijn macht bekend maken, met vele lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid;
23 En opdat Hij zou bekend maken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij te voren bereid heeft tot heerlijkheid?
24 Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen.
25 Gelijk Hij ook in Hosea zegt: Ik zal hetgeen Mijn volk niet was, Mijn volk noemen, en die niet bemind was, Mijn beminde.
26 En het zal zijn, in de plaats, waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden.
27 En Jesaja roept over Israël: Al ware het getal der kinderen Israëls gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden.
28 Want Hij voleindt een zaak en snijdt ze af in rechtvaardigheid; want de Heere zal een afgesneden zaak doen op de aarde.
29 En gelijk Jesaja te voren gezegd heeft: Indien de Heere Sebaoth ons geen zaad had overgelaten, zo waren wij als Sodom geworden, en Gomorra gelijk gemaakt geweest.
30 Wat zullen wij dan zeggen? Dat de heidenen, die de rechtvaardigheid niet zochten, de rechtvaardigheid verkregen hebben, doch de rechtvaardigheid, die uit het geloof is.
31 Maar Israël, die de wet der rechtvaardigheid zocht, is tot de wet der rechtvaardigheid niet gekomen.
32 Waarom? Omdat zij die zochten niet uit het geloof, maar als uit de werken der wet, want zij hebben zich gestoten aan den steen des aanstoots;
33 Gelijk geschreven is: Ziet, Ik leg in Sion een steen des aanstoots, en een rots der ergernis; en een iegelijk, die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Re: Gedichten
Wat een prachtig gedicht!Barmhartigheid schreef:Kleine dingen
Knielen bij de kleine dingen,
bij het wiegje van een kind,
voor eenvreugd om van te zingen,
dat ik leef en word bemind
Voor een nieuwe blijde morgen,
voor de slaap van heel een nacht,
voor 't gezin dat 'k mag verzorgen,
voor een brief die werd gebracht.
Danken als het land mag drinken
na een frisse regenval.
Voor de zon, als droppels blinken,
schitteren als fijn kristal.
Als daar stralend in de wolken
staat Gods Wijde regenboog,
waarin Hij tot alle volken
Zich in liefde nederboog
Knielend bij de kleine dingen,
worden kleine dingen groot,
zie ik steeds meer zegeningen.
Ik word kleiner, God zo groot!Lanerta
Een vriendelijk woord hoeft niet veel tijd te kosten maar de echo ervan duurt eindeloos....
Re: Gedichten
heeel erg mooi!!!henriët schreef:Wat een prachtig gedicht!Barmhartigheid schreef:Kleine dingen
Knielen bij de kleine dingen,
bij het wiegje van een kind,
voor eenvreugd om van te zingen,
dat ik leef en word bemind
Voor een nieuwe blijde morgen,
voor de slaap van heel een nacht,
voor 't gezin dat 'k mag verzorgen,
voor een brief die werd gebracht.
Danken als het land mag drinken
na een frisse regenval.
Voor de zon, als droppels blinken,
schitteren als fijn kristal.
Als daar stralend in de wolken
staat Gods Wijde regenboog,
waarin Hij tot alle volken
Zich in liefde nederboog
Knielend bij de kleine dingen,
worden kleine dingen groot,
zie ik steeds meer zegeningen.
Ik word kleiner, God zo groot!Lanerta
wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heeren hand [/color]
Re: Gedichten
Mooi !!!ber10e schreef:heeel erg mooi!!!henriët schreef:Wat een prachtig gedicht!Barmhartigheid schreef:Kleine dingen
Knielen bij de kleine dingen,
bij het wiegje van een kind,
voor eenvreugd om van te zingen,
dat ik leef en word bemind
Voor een nieuwe blijde morgen,
voor de slaap van heel een nacht,
voor 't gezin dat 'k mag verzorgen,
voor een brief die werd gebracht.
Danken als het land mag drinken
na een frisse regenval.
Voor de zon, als droppels blinken,
schitteren als fijn kristal.
Als daar stralend in de wolken
staat Gods Wijde regenboog,
waarin Hij tot alle volken
Zich in liefde nederboog
Knielend bij de kleine dingen,
worden kleine dingen groot,
zie ik steeds meer zegeningen.
Ik word kleiner, God zo groot!Lanerta
Re: Gedichten
(Ds Ledeboer)
1.1
O Sabbath der ruste, volzalige dag,
O dag van den Heer, die in d'eeuwigheid lag,
Uw Stroomen van liefde, geloof en van hoop
Doorvloeijen het harte in Jezus gedoopt.
1.2
O Sabbath der ruste, o dag van den Heer,
Op u knielen alle schepselen neer;
O Koning der eere, de staf van Uw woord
Drijf slapende zielen weer juichende voort.
1.3
O Sabbath der hope, wiens volheid genaakt
Als Jezus de banden der duisternis slaakt,
De hel wordt geketend, de vromen ontboeid
Wier mond Uwe liefde in stroomen ontvloeit.
1.4
O dag van geloof en van liefde en van hoop
Gij biedt uwe gaven om niet ons te koop,
Het eeuwige leven uit vrije gena,
Door de engelen bezongen in Ephrata.
1.5
'k Gevoel uwe kracht in 't verbrokene hart,
Uwe stroomen van blijdschap verdrijven de smart,
De hoop op uw volheid vervult mijne ziel,
Daar ik op Uw voetbank aanbiddende kniel.
1.6
Daar rusten wij allen, van droefheid eens uit,
Waar niets onze blijdschap en vreugde meer stuit,
Daar worden de tranen van onze oogen gewischt,
Daar hoort men geen klagten en kent men geen twist.
1.7
Daar juichen zij allen, in Jezus verblijd,
Die kroonen ontvangen na wettigen strijd,
De dood is verslonden, de zonde is niet meer;
Het graf is verwonnen door Jezus den Heer.
1.8
O zalige morgen! o hope der rust,
Gods toorne voor eeuwig in Gods bloed gebluscht,
De Heiland heeft eens voor Zijn schapen voldaan,
Door Wien zij gereinigd, volmaakt in Hem staan.
1.9
De duive zocht rust voor het hol van haar voet,
Maar vond niet één struikje of één takje op den vloed,
Zij keerde terug in die arke der rust,
En wierd daar met blijdschap door Noach gekust.
1.10
't Is hier in de moeite, de rust is hier niet
Schoon 't oog al van verre het morgenrood ziet,
't Verblijdt ons in hope, het morgenlicht gloort,
Dat eens in Zijn volheid de nev'len doorboort.
1.11
De nacht zal verdwijnen, de morgen breekt aan,
Wanneer wij ter bruiloft verkorene! gaan,
Als Christus Zijn bruid, als heilige maagd,
Op armen van liefde, ten hemel in draagt.
1.12
Haar kleederen, rijk van borduursel gestikt,
Het hart uit volheid des Heeren verkwikt,
Genoodigd ter bruiloft, gereed voor den Heer,
Geleid in Zijn woning, versierd tot Zijn eer.
1.13
Dan stelt Hij Zijn Vader de heiligen voor,
Dan staat Hij in 't midden van 't vrolijke koor,
De Koning in 't midden, het volk om Hem heen.
Hij telt hen eens allen en mist er niet één.
1.14
Niet één wordt gemist; want Hij roept ze bij naam.
Hij roept al de sterren en brengt ze te zaam,
Hij schenkt haar Zijn glansen, van Hem is haar licht
Dat straalt op hun wezen van Jezus gezigt.
1.15
O dag van genoegen, van blijdschap en rust,
Wij naderen vast aan die hemelsche kust,
De have der rust, het eind van den strijd,
Ons zelven geheel aan den Heere gewijd.
1.16
Ik voel Uwe ruste in mijn harte gedaald,
Ik voel met Uw licht mijne ziele omstraald,
O dag van genoegen, van hoop en genot!
Hier baadt zich de ziel in het heil van haar God.
1.17
Hier baadt zich de ziel in 't vooruitzigt der vreugd
Die hier reeds het hart onuitsprekelijk verheugt,
Wat zal 't daar boven, mijn vrienden, niet zijn?
Daar geene zonde, geen krankheid of pijn.
1.18
Daar leven wij altijd in 't licht van den Heer,
Daar is geen verzoeking of droefenis meer,
Daar vreezen wij niet voor de satansche list,
Daar is niet één nevel of stinkende mist.
1.19
Daar zijn geene banden of strikken ter dood,
Daar is geen beproeving of uiterste nood,
Geen armoede of rijkdom brengt hier in gevaar,
Geen netten des boozen of strikken zijn daar.
1.20
Daar baden de zielen in het licht van den Heer,
En zingen Hem eeuwig aanbidding en eer,
De lof en de dank wordt alom daar gehoord
En nooit wordt de ziel daar door wanklank verstoord.
1.21
Daar zijn alle banden door Jezus geslaakt,
Die 't heil Zijner vrienden voor eeuwig volmaakt,
Daar mogen wij zaam voor den Middelaar staan,
En juichen: De Heere heeft alles voldaan.
1.22
Daar kent men geen haat noch geen tweedragt of twist,
Geen vreeze voor 't schepsel of satansche list;
't Is alles verslonden, 't is alles gedaan
Wanneer wij daar boven voor Jezus eens staan.
1.23
O dag van genoegen, van hoop en van rust,
Hoe wordt gij in harte der vromen gekust,
Wij wachten, wij dulden, wij zien al eens uit,
Straks voert G' in Uw woning Uw zalige bruid.
1.24
Die morgen zal komen, het morgenlicht daagt,
Die op zijne vleugelen Dien Liefelijke draagt;
Het licht van de zon en de mane verdoofd
Maar niet van die hier heeft in Christus geloofd.
1.25
Wanneer onze Heiland ten wolke verschijnt,
Dan alles dat Jezus niet lief heeft verdwijnt;
En Hij neemt de Zijnen in 't koninglijk hof
Daar eeuwig zal wezen aanbidding en lof.
2.26
Komt kinderen! knielt en aanbidt toch den Heer,
En zingt het Hosanna dien Koning ter eer,
Hij roept u, Hij lokt u, Hij trekt u tot Hem,
Och! hoordet gij eens in uw harten Gods stem.
2.27
Komt, oude van dagen en strammen van knien,
Nog heden, nog heden tot Jezus te vlien,
't Is welligt op morgen voor eeuwig gedaan,
Dan moet gij in 't oordeel des Eeuwigen staan.
2.28
Komt allen, gij die nog het daglicht aanschouwt.
Nog heden op Jezus den Heiland vertrouwd,
Wij bieden het heden om niet u nog aan
En welligt is 't morgen voor eeuwig gedaan.
2.29
Hij eischt van u 't harte, zoo vuil als het is,
Vol duivelsche legers en listig vernis,
Een helle vol boosheid, een afgrond van schuld,
Met zonden op zonden ten bodem vervuld.
2.30
Hij roept u! nog heden ontvangt gij Zijn stem,
Och! hadt 's Heeren Woord op uw harte eens klem,
Of wilt gij niet hooren; het ligt voor de deur,
Welligt maakt de dood reeds op heden de scheur.
2.31
Nog heden, nog heden ontvangt gij Zijn Woord,
Nog heden wordt door u Zijn stemme gehoord,
Nog heden o zondaar, 't is morgen te laat;
Daar achter het graf geen verzinninge staat.
2.32
Wat draalt gij dan lange, wat toeft gij dan nog,
't Is alles beneden ellende en bedrog,
Een wind is het leven, die gaat en niet keert,
Daar spoedig het stof tot het stof wederkeert.
2.33
Of komt het u alles als drogrede voor,
Ach! leen niet aan mij, maar aan Jezus gehoor,
Den Schepper der wereld, den Heer van 't heelal,
Eer gij verzinkt in dien eeuwige val.
2.34
Ach! waarom dan langer het harte verstokt?
Ach! waarom dan langer in 't harte gewrokt?
Gij strijdt met uzelven en strijdt tegen God!
En werpt van uw zielen het zaligste lot.
2.35
Gelooft gij den vijand niet liever dan Hem,
Ik bid u, o zondaar! hoor niet naar zijn stem,
Hij zoekt u te lokken, te vangen in 't net
En heeft reeds zijn voet op uw nekke gezet.
2.36
De vijand, die 't oog voor den Heiland verblindt,
Die blijdschap in uwe verdoemenis vindt,
Hij laat u voor eigene rekening staan
Wanneer gij, verloren ten vierschaar moet gaan.
2.37
Hij juicht reeds van ver om zijn zekere buit,
En lacht om uw dwaasheid u hartelijk uit,
Hij klapt in zijn handen, schoon gij het niet hoort,
En trekt uwe zielen al vast met zich voort.
2.38
d'Arglistige weet wel dat hij het vast wint,
Ofschoon gij geen sporen van hem in u vindt;
Hij is het die steeds uwe zinnen verdooft
En juicht als gij niet aan zijn wezen gelooft.
2.39
Hij biedt u de wereldsche schatten om niet,
Opdat uwe ziel niet zijn klaauwen ontvlied,
Hij lokt u, hij trekt u, hij liegt u wat voor,
En gij geeft, o dwaas, aan zijn stemme gehoor.
2.40
Zeg, zondaar! wie is 't die uw ziele bemint,
Wie is u genegen, wie is u gezind?
De satan of Jezus, kies heden en spreekt;
Wie is 't die uw hart of uw nekke verbreekt?
2.41
't Is Jezus, de Heer dien uw ziele ontvlied,
't Is Jezus, die alles om niet aan u biedt,
't Is Jezus, de Heiland! geef zondaar gehoor!
En leen aan Dien één'gen uw hart en uw oor.
2.42
De Heere droeg voor u de zonden en straf,
En neemt ook genadig de bloedschuld u af;
Zijn dood is uw leven, Zijn bloed u behoudt
Wanneer gij op Hem met uw harte vertrouwt.
2.43
Ach! zondaar! wat draalt gij, wat toeft gij zoo lang,
Ach! wierd u dit strijden, dit dralen eens bang,
Ach! waagdet gij 't eenmaal op Jezus, den Heer,
Gij smaaktet de kracht van Zijn hemelsche leer.
2.44
Wat zijn toch de vruchten daar gij u aan houdt?
Hoe breken de staven, daar gij op vertrouwt,
Hoe los is de grond, waarop gij nog staat,
Eén rukwind en 't huis met zijn steunsel vergaat.
2.45
O dwaze! waarom op een zandgrond gebouwd?
Waarom op dien Eeuwigen rots niet vertrouwd?
De zandgrond verzinkt, en 't huis zakt in één,
Te laat is het kermen en eeuwig geween.
2.46
Nog stijgen de vlammen van Sodom niet op,
Nog klimt Zijne zonne te Zoar in top,
Ontvlied uwe woning, uw leven het kost,
Eer dood en verderf u inhaalt per post.
2.47
Nog zijn Zijne sluizen niet open gezet,
Nog hoort gij Gods stemme, nog ziet gij Zijn tred,
Nog staat u de weg tot Zijn arke nog vrij,
Nog leeft gij in 't heden! 't is nog niet voorbij.
2.48
Ach! vielt gij dan heden voor Jezus nog neer,
Bij Jezus is ruste en nergens toch meer,
In Hem is uw hulpe, uw heil is Zijn kruis,
Verloren! voor zulken, is 't vaderlijk huis.
2.49
't Is Jezus die zondaren roept en bekeert,
Door Woord en door Geest u verslagenheid leert;
Verbrijzelt het harte, en geeft voor een steen
Een vleeschen en heerscht dan als Koning alleen.
2.50
't Is Jezus die zondaren grijpt in het hart,
In duizende lusten en strikken verward,
In zonden ontvangen, geboren in schuld,
Van kinds af met alle ellenden vervuld.
2.51
Ach! kendet g' uzelven, en wie gij toch zijt,
Of hebt g' in uw hart met de zonden geen strijd?
Is 't alles nog vrede en ver het gevaar,
Men roept om geen hulpe, voor 't tijdstip is daar.
2.52
Bemint gij uzelven of haat gij uw ziel?
Zoolang Gods genade in uw harte niet viel,
Zoo hoort gij uzelven en spot met den Heer,
En valt voor den duivel aanbiddende neer.
2.53
't Is Jezus die hing op 't verachtelijk kruis,
Door Hem is de toegang in 't vaderlijk huis,
Zijn bloed is uw doop, waarin g' u verliest,
Als gij tot uw Borg en Middelaar Hem kiest.
3.54
O Sabbath der ruste! volzalige dag!
Die rust op 't gelaat van de scheppinge lag;
De hemel is ruste! daarboven is vree,
Ik ga naar den hemel, wie gaat met mij mee?
3.55
Doorzoekt alle boeken en zoekt er uw rust,
En ziet of de brand van uw hart wordt gebluscht,
Doorreis heel de wereld en zoekt naar den vree,
Wat brengt g' op 't eind uwer reizen wel mee?
3.56
Ontsluit uwen Bijbel! geopend de bron,
Geopend uw vensters voor 't licht van de zon,
Hij opent uw harte! ontsluit u het woord,
En troost uwe ziele, wiens oor Hij doorboort.
3.57
Hij opent u 't harte, doorboort u het oor,
Dan geeft gij Zijn stemme gewillig gehoor;
Hij schenkt u begeerte, geeft honger in 't hart,
Verzadigt dezelve en troost u in smart.
3.58
Komt heden nog, zondaar! nog heden tot Hem;
Want heden nog hoort gij Zijn lieflijke stem,
Hier vindt gij de rust voor uw ziel toch alleen,
Daar heen het gewend, er is anders geen!
3.59
't Is Jezus, die alles in allen vervult,
Voor 't oog van de wereld Zijn grootheid omhult;
Maar eens zal het stralen in ieders gezigt,
Welzalig wiens harte tot Hem was gerigt.
3.60
Door Jezus alleen wordt geopend de baan,
Die heeft voor de Zijnen het Godsregt voldaan;
De bloedschuld betaald en Gods toorn gebluscht,
En schenkt al de Zijnen vergeving en rust.
3.61
O! zalige Godsdag, wiens morgen eens rijst!
Waar iedere dag van den Heere ons op wijst;
Mijn ziele verlangt naar dien zaligen dag,
Dien Abraham in geloove reeds zag.
3.62
Daar wordt onze honger ten volle verzaad,
Daar Jezus den dorst van de Zijnen verslaat,
Daar wordt onze hope het volste genot,
Waar 't leven der ziele is 't bijzijn bij God.
Psalm 65 : 2
1.1
O Sabbath der ruste, volzalige dag,
O dag van den Heer, die in d'eeuwigheid lag,
Uw Stroomen van liefde, geloof en van hoop
Doorvloeijen het harte in Jezus gedoopt.
1.2
O Sabbath der ruste, o dag van den Heer,
Op u knielen alle schepselen neer;
O Koning der eere, de staf van Uw woord
Drijf slapende zielen weer juichende voort.
1.3
O Sabbath der hope, wiens volheid genaakt
Als Jezus de banden der duisternis slaakt,
De hel wordt geketend, de vromen ontboeid
Wier mond Uwe liefde in stroomen ontvloeit.
1.4
O dag van geloof en van liefde en van hoop
Gij biedt uwe gaven om niet ons te koop,
Het eeuwige leven uit vrije gena,
Door de engelen bezongen in Ephrata.
1.5
'k Gevoel uwe kracht in 't verbrokene hart,
Uwe stroomen van blijdschap verdrijven de smart,
De hoop op uw volheid vervult mijne ziel,
Daar ik op Uw voetbank aanbiddende kniel.
1.6
Daar rusten wij allen, van droefheid eens uit,
Waar niets onze blijdschap en vreugde meer stuit,
Daar worden de tranen van onze oogen gewischt,
Daar hoort men geen klagten en kent men geen twist.
1.7
Daar juichen zij allen, in Jezus verblijd,
Die kroonen ontvangen na wettigen strijd,
De dood is verslonden, de zonde is niet meer;
Het graf is verwonnen door Jezus den Heer.
1.8
O zalige morgen! o hope der rust,
Gods toorne voor eeuwig in Gods bloed gebluscht,
De Heiland heeft eens voor Zijn schapen voldaan,
Door Wien zij gereinigd, volmaakt in Hem staan.
1.9
De duive zocht rust voor het hol van haar voet,
Maar vond niet één struikje of één takje op den vloed,
Zij keerde terug in die arke der rust,
En wierd daar met blijdschap door Noach gekust.
1.10
't Is hier in de moeite, de rust is hier niet
Schoon 't oog al van verre het morgenrood ziet,
't Verblijdt ons in hope, het morgenlicht gloort,
Dat eens in Zijn volheid de nev'len doorboort.
1.11
De nacht zal verdwijnen, de morgen breekt aan,
Wanneer wij ter bruiloft verkorene! gaan,
Als Christus Zijn bruid, als heilige maagd,
Op armen van liefde, ten hemel in draagt.
1.12
Haar kleederen, rijk van borduursel gestikt,
Het hart uit volheid des Heeren verkwikt,
Genoodigd ter bruiloft, gereed voor den Heer,
Geleid in Zijn woning, versierd tot Zijn eer.
1.13
Dan stelt Hij Zijn Vader de heiligen voor,
Dan staat Hij in 't midden van 't vrolijke koor,
De Koning in 't midden, het volk om Hem heen.
Hij telt hen eens allen en mist er niet één.
1.14
Niet één wordt gemist; want Hij roept ze bij naam.
Hij roept al de sterren en brengt ze te zaam,
Hij schenkt haar Zijn glansen, van Hem is haar licht
Dat straalt op hun wezen van Jezus gezigt.
1.15
O dag van genoegen, van blijdschap en rust,
Wij naderen vast aan die hemelsche kust,
De have der rust, het eind van den strijd,
Ons zelven geheel aan den Heere gewijd.
1.16
Ik voel Uwe ruste in mijn harte gedaald,
Ik voel met Uw licht mijne ziele omstraald,
O dag van genoegen, van hoop en genot!
Hier baadt zich de ziel in het heil van haar God.
1.17
Hier baadt zich de ziel in 't vooruitzigt der vreugd
Die hier reeds het hart onuitsprekelijk verheugt,
Wat zal 't daar boven, mijn vrienden, niet zijn?
Daar geene zonde, geen krankheid of pijn.
1.18
Daar leven wij altijd in 't licht van den Heer,
Daar is geen verzoeking of droefenis meer,
Daar vreezen wij niet voor de satansche list,
Daar is niet één nevel of stinkende mist.
1.19
Daar zijn geene banden of strikken ter dood,
Daar is geen beproeving of uiterste nood,
Geen armoede of rijkdom brengt hier in gevaar,
Geen netten des boozen of strikken zijn daar.
1.20
Daar baden de zielen in het licht van den Heer,
En zingen Hem eeuwig aanbidding en eer,
De lof en de dank wordt alom daar gehoord
En nooit wordt de ziel daar door wanklank verstoord.
1.21
Daar zijn alle banden door Jezus geslaakt,
Die 't heil Zijner vrienden voor eeuwig volmaakt,
Daar mogen wij zaam voor den Middelaar staan,
En juichen: De Heere heeft alles voldaan.
1.22
Daar kent men geen haat noch geen tweedragt of twist,
Geen vreeze voor 't schepsel of satansche list;
't Is alles verslonden, 't is alles gedaan
Wanneer wij daar boven voor Jezus eens staan.
1.23
O dag van genoegen, van hoop en van rust,
Hoe wordt gij in harte der vromen gekust,
Wij wachten, wij dulden, wij zien al eens uit,
Straks voert G' in Uw woning Uw zalige bruid.
1.24
Die morgen zal komen, het morgenlicht daagt,
Die op zijne vleugelen Dien Liefelijke draagt;
Het licht van de zon en de mane verdoofd
Maar niet van die hier heeft in Christus geloofd.
1.25
Wanneer onze Heiland ten wolke verschijnt,
Dan alles dat Jezus niet lief heeft verdwijnt;
En Hij neemt de Zijnen in 't koninglijk hof
Daar eeuwig zal wezen aanbidding en lof.
2.26
Komt kinderen! knielt en aanbidt toch den Heer,
En zingt het Hosanna dien Koning ter eer,
Hij roept u, Hij lokt u, Hij trekt u tot Hem,
Och! hoordet gij eens in uw harten Gods stem.
2.27
Komt, oude van dagen en strammen van knien,
Nog heden, nog heden tot Jezus te vlien,
't Is welligt op morgen voor eeuwig gedaan,
Dan moet gij in 't oordeel des Eeuwigen staan.
2.28
Komt allen, gij die nog het daglicht aanschouwt.
Nog heden op Jezus den Heiland vertrouwd,
Wij bieden het heden om niet u nog aan
En welligt is 't morgen voor eeuwig gedaan.
2.29
Hij eischt van u 't harte, zoo vuil als het is,
Vol duivelsche legers en listig vernis,
Een helle vol boosheid, een afgrond van schuld,
Met zonden op zonden ten bodem vervuld.
2.30
Hij roept u! nog heden ontvangt gij Zijn stem,
Och! hadt 's Heeren Woord op uw harte eens klem,
Of wilt gij niet hooren; het ligt voor de deur,
Welligt maakt de dood reeds op heden de scheur.
2.31
Nog heden, nog heden ontvangt gij Zijn Woord,
Nog heden wordt door u Zijn stemme gehoord,
Nog heden o zondaar, 't is morgen te laat;
Daar achter het graf geen verzinninge staat.
2.32
Wat draalt gij dan lange, wat toeft gij dan nog,
't Is alles beneden ellende en bedrog,
Een wind is het leven, die gaat en niet keert,
Daar spoedig het stof tot het stof wederkeert.
2.33
Of komt het u alles als drogrede voor,
Ach! leen niet aan mij, maar aan Jezus gehoor,
Den Schepper der wereld, den Heer van 't heelal,
Eer gij verzinkt in dien eeuwige val.
2.34
Ach! waarom dan langer het harte verstokt?
Ach! waarom dan langer in 't harte gewrokt?
Gij strijdt met uzelven en strijdt tegen God!
En werpt van uw zielen het zaligste lot.
2.35
Gelooft gij den vijand niet liever dan Hem,
Ik bid u, o zondaar! hoor niet naar zijn stem,
Hij zoekt u te lokken, te vangen in 't net
En heeft reeds zijn voet op uw nekke gezet.
2.36
De vijand, die 't oog voor den Heiland verblindt,
Die blijdschap in uwe verdoemenis vindt,
Hij laat u voor eigene rekening staan
Wanneer gij, verloren ten vierschaar moet gaan.
2.37
Hij juicht reeds van ver om zijn zekere buit,
En lacht om uw dwaasheid u hartelijk uit,
Hij klapt in zijn handen, schoon gij het niet hoort,
En trekt uwe zielen al vast met zich voort.
2.38
d'Arglistige weet wel dat hij het vast wint,
Ofschoon gij geen sporen van hem in u vindt;
Hij is het die steeds uwe zinnen verdooft
En juicht als gij niet aan zijn wezen gelooft.
2.39
Hij biedt u de wereldsche schatten om niet,
Opdat uwe ziel niet zijn klaauwen ontvlied,
Hij lokt u, hij trekt u, hij liegt u wat voor,
En gij geeft, o dwaas, aan zijn stemme gehoor.
2.40
Zeg, zondaar! wie is 't die uw ziele bemint,
Wie is u genegen, wie is u gezind?
De satan of Jezus, kies heden en spreekt;
Wie is 't die uw hart of uw nekke verbreekt?
2.41
't Is Jezus, de Heer dien uw ziele ontvlied,
't Is Jezus, die alles om niet aan u biedt,
't Is Jezus, de Heiland! geef zondaar gehoor!
En leen aan Dien één'gen uw hart en uw oor.
2.42
De Heere droeg voor u de zonden en straf,
En neemt ook genadig de bloedschuld u af;
Zijn dood is uw leven, Zijn bloed u behoudt
Wanneer gij op Hem met uw harte vertrouwt.
2.43
Ach! zondaar! wat draalt gij, wat toeft gij zoo lang,
Ach! wierd u dit strijden, dit dralen eens bang,
Ach! waagdet gij 't eenmaal op Jezus, den Heer,
Gij smaaktet de kracht van Zijn hemelsche leer.
2.44
Wat zijn toch de vruchten daar gij u aan houdt?
Hoe breken de staven, daar gij op vertrouwt,
Hoe los is de grond, waarop gij nog staat,
Eén rukwind en 't huis met zijn steunsel vergaat.
2.45
O dwaze! waarom op een zandgrond gebouwd?
Waarom op dien Eeuwigen rots niet vertrouwd?
De zandgrond verzinkt, en 't huis zakt in één,
Te laat is het kermen en eeuwig geween.
2.46
Nog stijgen de vlammen van Sodom niet op,
Nog klimt Zijne zonne te Zoar in top,
Ontvlied uwe woning, uw leven het kost,
Eer dood en verderf u inhaalt per post.
2.47
Nog zijn Zijne sluizen niet open gezet,
Nog hoort gij Gods stemme, nog ziet gij Zijn tred,
Nog staat u de weg tot Zijn arke nog vrij,
Nog leeft gij in 't heden! 't is nog niet voorbij.
2.48
Ach! vielt gij dan heden voor Jezus nog neer,
Bij Jezus is ruste en nergens toch meer,
In Hem is uw hulpe, uw heil is Zijn kruis,
Verloren! voor zulken, is 't vaderlijk huis.
2.49
't Is Jezus die zondaren roept en bekeert,
Door Woord en door Geest u verslagenheid leert;
Verbrijzelt het harte, en geeft voor een steen
Een vleeschen en heerscht dan als Koning alleen.
2.50
't Is Jezus die zondaren grijpt in het hart,
In duizende lusten en strikken verward,
In zonden ontvangen, geboren in schuld,
Van kinds af met alle ellenden vervuld.
2.51
Ach! kendet g' uzelven, en wie gij toch zijt,
Of hebt g' in uw hart met de zonden geen strijd?
Is 't alles nog vrede en ver het gevaar,
Men roept om geen hulpe, voor 't tijdstip is daar.
2.52
Bemint gij uzelven of haat gij uw ziel?
Zoolang Gods genade in uw harte niet viel,
Zoo hoort gij uzelven en spot met den Heer,
En valt voor den duivel aanbiddende neer.
2.53
't Is Jezus die hing op 't verachtelijk kruis,
Door Hem is de toegang in 't vaderlijk huis,
Zijn bloed is uw doop, waarin g' u verliest,
Als gij tot uw Borg en Middelaar Hem kiest.
3.54
O Sabbath der ruste! volzalige dag!
Die rust op 't gelaat van de scheppinge lag;
De hemel is ruste! daarboven is vree,
Ik ga naar den hemel, wie gaat met mij mee?
3.55
Doorzoekt alle boeken en zoekt er uw rust,
En ziet of de brand van uw hart wordt gebluscht,
Doorreis heel de wereld en zoekt naar den vree,
Wat brengt g' op 't eind uwer reizen wel mee?
3.56
Ontsluit uwen Bijbel! geopend de bron,
Geopend uw vensters voor 't licht van de zon,
Hij opent uw harte! ontsluit u het woord,
En troost uwe ziele, wiens oor Hij doorboort.
3.57
Hij opent u 't harte, doorboort u het oor,
Dan geeft gij Zijn stemme gewillig gehoor;
Hij schenkt u begeerte, geeft honger in 't hart,
Verzadigt dezelve en troost u in smart.
3.58
Komt heden nog, zondaar! nog heden tot Hem;
Want heden nog hoort gij Zijn lieflijke stem,
Hier vindt gij de rust voor uw ziel toch alleen,
Daar heen het gewend, er is anders geen!
3.59
't Is Jezus, die alles in allen vervult,
Voor 't oog van de wereld Zijn grootheid omhult;
Maar eens zal het stralen in ieders gezigt,
Welzalig wiens harte tot Hem was gerigt.
3.60
Door Jezus alleen wordt geopend de baan,
Die heeft voor de Zijnen het Godsregt voldaan;
De bloedschuld betaald en Gods toorn gebluscht,
En schenkt al de Zijnen vergeving en rust.
3.61
O! zalige Godsdag, wiens morgen eens rijst!
Waar iedere dag van den Heere ons op wijst;
Mijn ziele verlangt naar dien zaligen dag,
Dien Abraham in geloove reeds zag.
3.62
Daar wordt onze honger ten volle verzaad,
Daar Jezus den dorst van de Zijnen verslaat,
Daar wordt onze hope het volste genot,
Waar 't leven der ziele is 't bijzijn bij God.
Psalm 65 : 2
-
- Berichten: 960
- Lid geworden op: 05 jul 2010, 08:07
Re: Gedichten
Wie kan mij helpen aan gedichten over een vader en moeder? Een tijdje terug heb ik een gedicht over een moeder gelezen waarin zoiets stond als:"u bent niet alleen moeder maar ook vrouw, ook manager, ook tijdbewaker, ook......uiteindelijk eindigde het als het ware met een bedankwoord (weet niet hoe ik het anders moet zeggen). Kan iemand mij hieraan helpen?
Graag een PB'tje. Alvast bedankt.
Graag een PB'tje. Alvast bedankt.
~ Het was zo donker dat ik overal lichtpuntjes zag ~ (Loesje)
Re: Gedichten
Dit is van de moeder zelf:Schemerlichtje schreef:Wie kan mij helpen aan gedichten over een vader en moeder? Een tijdje terug heb ik een gedicht over een moeder gelezen waarin zoiets stond als:"u bent niet alleen moeder maar ook vrouw, ook manager, ook tijdbewaker, ook......uiteindelijk eindigde het als het ware met een bedankwoord (weet niet hoe ik het anders moet zeggen). Kan iemand mij hieraan helpen?
Graag een PB'tje. Alvast bedankt.
Manager van het gezin
Ik ben de glazenwasser en de wasserij
Ik ben de tuinman, ik hou het netjes bij.
Geloof mij, heel dit raderwerk staat stil,
wanneer mijn moede arm eens niet meer wil
Ik ben gepromoveerd in psychologie,
gewoon aan huis kreeg ik de theorie.
Soms is het mij alsof ik angstig droom,
want ik ben ook pedagoog en econoom.
Ik ben de schouders om op uit te huilen,
ik ben de keeper, ik vang alles op
en alle missers vallen op mijn kop.
Ik ben gezinshulp in mijn eigen huis,
ik ben allround verpleegster, zonder kruis
Ik ben de strijkmachien en de poetsmachien,
ik ben de zoek-eens-op-ik-zie-het-niet-machien.
Ook ben ik kok en kook met variatie,
maar niemand vindt dit eigenlijk een prestatie.
Je staat verbaasd waar een mens nog tijd voor vindt,
want ik kreeg zo nu en dan ook nog een kind.
Ik paste weer in het programma in,
want ik werd babysitter en de min.
Ik ben de huiswerkcursus - onbetaald,
dus heb ik al mijn talen opgehaald.
Soms moet ik een vlotte spreekbeurt maken,
dat zijn dan weer de interessante taken.
U hoort het wel: ik ben me goed bewust,
van de verantwoordelijkheid die op me rust.
Ik ben uniek en nimmer te vervangen,
achter mijn beroep vul ik dus even in
heel netjes: manager van het gezin
in plaats van zonder om mijn nek te hangen.
-
- Berichten: 960
- Lid geworden op: 05 jul 2010, 08:07
Re: Gedichten
Zita, bedankt. Ook al bedoelde ik deze niet, hier kan ik ook wel wat meeZita schreef:Dit is van de moeder zelf:Schemerlichtje schreef:Wie kan mij helpen aan gedichten over een vader en moeder? Een tijdje terug heb ik een gedicht over een moeder gelezen waarin zoiets stond als:"u bent niet alleen moeder maar ook vrouw, ook manager, ook tijdbewaker, ook......uiteindelijk eindigde het als het ware met een bedankwoord (weet niet hoe ik het anders moet zeggen). Kan iemand mij hieraan helpen?
Graag een PB'tje. Alvast bedankt.Manager van het gezin
Ik ben de glazenwasser en de wasserij
Ik ben de tuinman, ik hou het netjes bij.
Geloof mij, heel dit raderwerk staat stil,
wanneer mijn moede arm eens niet meer wil
Ik ben gepromoveerd in psychologie,
gewoon aan huis kreeg ik de theorie.
Soms is het mij alsof ik angstig droom,
want ik ben ook pedagoog en econoom.
Ik ben de schouders om op uit te huilen,
ik ben de keeper, ik vang alles op
en alle missers vallen op mijn kop.
Ik ben gezinshulp in mijn eigen huis,
ik ben allround verpleegster, zonder kruis
Ik ben de strijkmachien en de poetsmachien,
ik ben de zoek-eens-op-ik-zie-het-niet-machien.
Ook ben ik kok en kook met variatie,
maar niemand vindt dit eigenlijk een prestatie.
Je staat verbaasd waar een mens nog tijd voor vindt,
want ik kreeg zo nu en dan ook nog een kind.
Ik paste weer in het programma in,
want ik werd babysitter en de min.
Ik ben de huiswerkcursus - onbetaald,
dus heb ik al mijn talen opgehaald.
Soms moet ik een vlotte spreekbeurt maken,
dat zijn dan weer de interessante taken.
U hoort het wel: ik ben me goed bewust,
van de verantwoordelijkheid die op me rust.
Ik ben uniek en nimmer te vervangen,
achter mijn beroep vul ik dus even in
heel netjes: manager van het gezin
in plaats van zonder om mijn nek te hangen.

~ Het was zo donker dat ik overal lichtpuntjes zag ~ (Loesje)
Re: Gedichten
Ai, ziet, hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat broeders en zusters
Van 't zelfde huis, als kinderen Gods samen wonen,
Daar 't liefdevuur niet wordt verdoofd;
't Is als de zalf op 's Hogepriesters hoofd,
De zalf, waarmee hij is aan God gewijd,
Die door haar reuk het hart verblijdt.
Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen,
Als d' olie, die, van Arons hoofd gedropen,
Zijn baard en klederzoom doortrekt;
Z' is als de dauw, die Hermons kruin bedekt,
Die Sions top met vruchtbaar vocht besproeit,
En op zijn bergen nedervloeit.
Waar liefde woont, gebiedt de HEER' den zegen:
Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen,
En 't leven tot in eeuwigheid.
Van 't zelfde huis, als kinderen Gods samen wonen,
Daar 't liefdevuur niet wordt verdoofd;
't Is als de zalf op 's Hogepriesters hoofd,
De zalf, waarmee hij is aan God gewijd,
Die door haar reuk het hart verblijdt.
Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen,
Als d' olie, die, van Arons hoofd gedropen,
Zijn baard en klederzoom doortrekt;
Z' is als de dauw, die Hermons kruin bedekt,
Die Sions top met vruchtbaar vocht besproeit,
En op zijn bergen nedervloeit.
Waar liefde woont, gebiedt de HEER' den zegen:
Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen,
En 't leven tot in eeuwigheid.
Een vriendelijk woord hoeft niet veel tijd te kosten maar de echo ervan duurt eindeloos....
Re: Gedichten
Bijna...
1.
Bijna bewogen, door 't heilig Woord,
bijna getrokken, door 't liefdekoord.
Maar 't harte zegt in spijt,
van schier doorstreden strijd,
tot meer gelegen tijd,
laat, Heer', mij rust.
2.
Bijna bewogen. broeder besluit;
bijna getrokken, neen, stel niet uit.
Hebt heden gij Gods Woord,
uit Jezus' mond gehoord.
Wanneer 't uw hart bekoort,
haast u tot Hem.
3.
Bijna bewogen, de Brui'gom komt;
bijna getrokken, uw mond verstomt.
Geen bijna troost of baat
als d' oordeelsure slaat
de Koning zegt: te laat!
't Is nu te laat!
1.
Bijna bewogen, door 't heilig Woord,
bijna getrokken, door 't liefdekoord.
Maar 't harte zegt in spijt,
van schier doorstreden strijd,
tot meer gelegen tijd,
laat, Heer', mij rust.
2.
Bijna bewogen. broeder besluit;
bijna getrokken, neen, stel niet uit.
Hebt heden gij Gods Woord,
uit Jezus' mond gehoord.
Wanneer 't uw hart bekoort,
haast u tot Hem.
3.
Bijna bewogen, de Brui'gom komt;
bijna getrokken, uw mond verstomt.
Geen bijna troost of baat
als d' oordeelsure slaat
de Koning zegt: te laat!
't Is nu te laat!
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: Gedichten
Laat tot U komen dat zuchten en klagen
Dergenen die in banden zijn geslagen;
Laat hen vrij zijn, schenk hen o HEER' dat leven,
Die tot den dood geëigend zijn en beven.
Onzen naburen fier'
In haren schoot wil schier
Zevendubbel vergelden
Den smaad ende den blaam
Daarmee zij Uwen Naam
Steeds lasteren en schelden.
Dergenen die in banden zijn geslagen;
Laat hen vrij zijn, schenk hen o HEER' dat leven,
Die tot den dood geëigend zijn en beven.
Onzen naburen fier'
In haren schoot wil schier
Zevendubbel vergelden
Den smaad ende den blaam
Daarmee zij Uwen Naam
Steeds lasteren en schelden.
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«