Joannah schreef:
Aanbod is aanbod, Om niet, staat er ook nog bij!duidelijker kan toch niet?Als het niet voor allen was, die wilden, zou het geen aanbod meer zijn.
zo zegt de schrift over de joden, "maar zij wilden niet".
En toch werkte de Heere zaligmakend in de zijnen die niet wilden... neem Paulus maar bijvoorbeeld...
Dus heeft onze wil er niks mee te maken.
Onze wil heeft er die zin mee te maken, dat de Heere die wil vernieuwt. Zie DL 3/4: 12.
Waar het ten diepste om gaat is dat zalig worden het werk is van de Drieënige God.
Maar dat gaat niet buiten de zondaar om (Geen stokken en blokken D.L)
Onze wil wordt omgebogen zodat wij de dingen willen die God wil.
Bert Mulder zijn pijnpunt m.b.t. het welmenend aanbod van genade is omdat Gods heilswerk geen wiskunde is.
Wij krijgen de verhouding tussen Gods souvereiniteit en mensen verantwoordelijkheid niet kloppend.
Zalig worden is 100% Gods werk. Verloren gaan 100% mensenwerk.
De HEERE weet van onze doodstaat toch roept hij ons tot bekering.
Hij betuigt dat Hij geen lust heeft in onze dood maar dat wij ons bekeren en leven!
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.
Graag citeer ik enkele welbekende Reformatoren en Ds. Brakel.
Er zou meer te citeren zijn, maar dan wordt het wel erg veel tekst.
Ds. Calvijn:
Maar gij zult zeggen: indien 't alzo is, zo zal er weinig vastigheid zijn in de beloften des Evangeliums, dewelke, wanneer ze van Gods wil getuigen; verklaren dat hij wil datgene 't welk tegen Zijn onverbrekelijk besluit strijd.
Maar ik zeg neen daar toe. Want alhoewel de beloften der Zaligheid algemeen zijn, zo strijden ze nochtans niet tegen de Predestinatie der verworpenen, gelijk wij bevinden zullen, zo wij maar onze ogen slaan op de kracht en vervulling der zelve. Wij weten dat de beloften ons alsdan eerst krachtig en voordelig zijn, wanneer wij die door 't geloof aannemen; en dat daarentegen, wanneer het geloof, verijdeld is, de belofte meteen ook is te niet gemaakt. Indien dit is de aard en natuur der zelve, zo laat, ons nu zien of deze twee dingen tegen elkander strijden; te weten, dat God gezegd wordt van eeuwigheid af geordineerd te hebben wie Hij met Zijn liefde omhelzen, en tegen wie Hij Zijn toorn oefenen wil; en dat Hij allen zonder onderscheid de Zaligheid verkondigt en voorstelt; ik zegge, voorwaar dat ze zeer wel overeenkomen. Want als Hij in zulken voegen Zijn beloften doet, zo wil Hij niet anders beduiden, dan dat Zijn barmhartigheid open staat en bereid is voor alle de gene, die maar dezelve begeren en verzoeken. 't Welk geen andere doen, dan alleen die, die Hij verlicht; en Hij verlicht die, die Hij ter Zaligheid verordineerd en geschikt heeft. De dezen, zegge ik, staat de waarheid der beloften zeker en onbeweeglijk, zodat men niet kan zeggen dat er enige strijd zij tussen Gods eeuwige verkiezing, en het woord en getuigenis Zijner genade, hetwelk Hij de gelovigen voordraagt.
Maar waarom spreekt Hij tot allen in 't gemeen?
Hij doet zulks, opdat de consciënties der Godvruchtigen te vreedzamer zouden rusten, wanneer zij verstaan dat God geen onderscheid maakt tussen de Zondaren, zo ze maar geloof hebben; en opdat de Godloze niet zouden klagen dat ze geen toevlucht hebben, waarheen zij van de dienstbaarheid der zonden hun wijk nemen mochten, dewijl zij de toevlucht die hun voorgedragen wordt, door hun ondankbaarheid verwerpen. Hieruit volgt dan, nadien hun beiden de barmhartigheid Gods door het Evangelie wordt aangeboden; dat het gelove, dat is, dat de verlichting Gods het onderscheid maakt tussen de gelovige en de godlozen; zo dat de gelovige de kracht en nuttigheid des Evangeliums vernemen, en dat de godloze daaruit geen vrucht bekomen.
Ds. Ursinus:
Hij (God) veinst noch en spot niet, wie alle mensen roept en niet wil alle mensen zalig maken, dat is tot Hem, trekken, en krachtelijk doen, dat ze tot Hem komen, en zalig worden; maar wie alle mensen roept en nochtans niet wil dat ze al tezamen tot Hem komen, of die tot Hem komen niet wil zalig maken, die moet geacht worden te veinzen, spotten en bedriegen. Maar dit doet God niet. Want Hij roept alle mensen, en wil ernstelijk dat ze alle tot Hem komen, en Hij wil ook alle mensen zalig maken, die tot Hem komen. God, wil niet dat iemand hemzelven achte een verworpene te zijn; maar Hij wil dat ze alle het Evangelium zullen geloven en zich bekeren.
Ds. Olevianus:
Maar al is het dat ze alle Christus niet aannemen, zo wordt Hij echter aan allen tot welken dat Woord des Evangeliums komt aangeboden 2 Cor. 3: 20 en 2. Want van het Woord der Genade gaat niets af wegens de ondankbaarheid der mensen. Die Hem aannemen, derzelver harten heeft God geopend, die haar tevoren heeft verkoren gehad Titus 1:1. Die Hem niet aan nemen, die nemen Hem door hare gewillige blindheid niet aan, 2 Cor. 4: 3,4. Handl. 2:13 en 13:46. Want Gods genade wordt nooit verworpen zonder de hardnekkigheid en boosheid des harten. Dus wordt de Zone Gods als de Zon der gerechtigheid door het Evangelium aan de ganse wereld aangeboden, waarin Hij gene vindt als die dood in zonden, doof en blind zijn.
en elders;
Dezen weg dan gebruikt de Heere, opdat ze door het aanbieden van de genade des verbonds, door de prediking des Evangeliums, en het nevensgaand bevel dat zij hare harten niet verharden, belast worden te voorschijn te komen die te gelijk met haar Zaad het verbond plechtig met Hem willen ingaan, opdat er dan van het bevel, dat zij hare harten niet willen verharden, enen aanvang gemaakt worde, en naderhand de verzegeling der belofte geschiede; Want vooreerst biedt het Evangelium, na de zonde en de verdiende verdoemenis uit de wet vertoont te hebben, de gekruiste Christus allen aan, en beveelt ze dat zij hare harten niet verharden. Derhalve zo heeft ,en in de prediking des Woords een aanbieding van de belofte der genade, én een bevel om dezelve te omhelzen. Beide wordt zo tot de uitverkoorne als tot de verworpene gericht.
Ds. Brakel :
XII. Nu komt in bedenking: Of God ook roept allen, die onder de bediening des Evangelies zijn, en niet zalig worden, dan of God alleen de uitverkorenen roept? Ik antwoord: God roept allen en een ieder, die onder de bediening des Evangelies leven. Dit dient wel opgemerkt, opdat men vrijmoedigheid heeft om Christus aan te nemen. 't welk men niet zou doen, indien 't Evangelie niet aangeboden werd, en opdat men erkent de rechtvaardigheid Gods in 't straffen van degenen, die op zo groot een zaligheid geen acht geven, en het Evangelie niet gehoorzaam zijn.
Opdat een iegelijk van deze zaak overtuigd worde, zo merkt:
1. Vergelijkt u met de wilde Indianen, die noch Christus, noch zaligheid kennen. Ziet u niet dat God aan u wat anders doet dan aan hen? Zoudt u met hun staat wel willen wisselen? Waarom niet? Is 't niet omdat hier meerder hoop is om zalig te worden als daar? Zal niet de verdoemenis degenen, die onder de bediening geleefd hebben, en onbekeerd gebleven zijn, zwaarder zijn dan van de woeste heidenen? En waarom toch, indien de zaligheid hun niet was aangeboden geweest? Waaruit dan blijkt, dat zij allen geroepen worden, die het Evangelie horen.
2. Een ieder, die onder de bediening is, hoort de stem van den leraar, lerende, vermanende en bestraffende, zo geschiedt het aan hem, die het hoort; en de leraar is een dienaar van Christus en uitdeler der verborgenheden Gods, 1 Kor. 4:1. Gezanten van Christus' wege, 2 Kor. 5:20. Zodat die hen hoort, die hoort Christus, en die hen verwerpt, die verwerpt Hem, Luk. 10:16. Hierbij, u hoort de eigene woorden Gods in de Schrift vervat; dewijl dan een ieder de stem der leraren en de woorden Gods in zijne oren hoort klinken, zo worden al die zaken tot hem gesproken, en hij wordt door het Evangelie geroepen.
3. De Schrift zegt duidelijk dat velen, die verloren gaan, geroepen waren:
Matth. 20:16 ... velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
Luk. 14:16‑18... . hij noodde er velen En hij zond zijn dienstknecht uit... om te zeggen: Komt, want alle dingen zijn nu gereed, en zij begonnen allen zich eendrachtelijk te ontschuldigen.
Matth. 22:3. En zond zijne dienstknechten uit om de genooden ter bruiloft te roepen; en zij wilden niet komen.
Was de gast zonder bruiloftskleed niet genodigd? Ja hij toch, dat was zijn misdaad niet dat hij kwam. maar dat hij niet recht kwam, zonder bruiloftskleed. Zo is het klaar dat een iegelijk, die onder de bediening is, tot Christus geroepen en genodigd wordt.
4. Daar is ene algemene uitroep tot allen, zonder enige bepaling. Die dorst heeft, die geen geld heeft, die wil, Jes. 55:1,2; Joh. 7:37; Openb. 22:17. Die niet wil, die geen dorst heeft, die late het; 't komt uit hem en 't zal op hem aankomen, hij was genodigd, hij hoorde die algemene stem.
5. Velen verstoten het Evangelie, dies was het hun aangeboden, want dat niet aangeboden wordt, kan men niet verstoten:
Hand. 13:46. ...Het was nodig dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal u hetzelve verstoot, enz.
Velen zijn het Evangelie ongehoorzaam. 2 Thess. 1:8. En zijn den Zoon ongehoorzaam, Joh. 3:36. Dies werd hun Christus aangeboden, en hun werd gelast in Christus te geloven.
6. De vermaning tot bekering en geloof worden bij elkander gevoegd: dat de vermaning tot bekering een ieder raakt, zal niemand in twijfel trekken, zo zal hij dan ook erkennen moeten dat de vermaning tot geloof een ieder raakt, want zij staan in gelijke graad:
Mark. 1:15. ...bekeert u, en gelooft het Evangelie.
7. 't Ongeloof is een schrikkelijke zonde, ja zulk een zonde, dat hij God als een leugenaar acht:
1 Joh. 5:10 ...die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van Zijn Zoon.
Joh. 16:8,9. En Die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde... omdat zij in Mij niet geloven.
Indien Christus aan de ongelovig blijvende niet aangeboden werd, zo ging het hem niet aan, hij had er niet mede te doen, 't was hem geen zonde, dat hij niet geloofde; maar nu het hem een zonde is, dat is een klaar blijk dat het hem aangeboden was.
8. Dewijl de ongelovigen een schrikkelijk oordeel te verwachten hebben, zo wordt het hun voorzeker aangeboden, en voorzeker zij waren geroepen. Ziet dit:
2 Thess. 1:8. Met vlammend vuur wrake doende over degenen ... die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn.
Joh. 15:22 Indien Ik niet gekomen ware, en tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde.
Indien allen, die onder de bediening des Evangelies zijn, niet geroepen waren, en Christus hun niet aangeboden werd, hoe kunnen ze dan daarom gestraft worden, en hoe kan dan hun verdoemenis zwaarder zijn? Maar dewijl zij om het Evangelie niet te gehoorzamen gestraft, en zwaarder dan anderen gestraft worden, zo was het hun aangeboden.
XIII. Dewijl nu Christus allen, die onder de bediening zijn, aangeboden wordt, zo mag niet alleen een iegelijk komen, en niemand behoeft achter te blijven, uit vreze of hij wel geroepen wordt, maar een iegelijk moet tot Christus komen, en Hem aannemen, om door Hem gerechtvaardigd, geheiligd, bewaard en verheerlijkt te worden. Dit moet men niet opvatten, alsof een iegelijk verplicht ware te geloven, dat Christus voor hém gestorven en zijn Zaligmaker was, dat zij verre, dat is het geloof niet. 't Geloof is niet de verzekering, die is een gevolg van 't geloof; maar 't bestaat in de uitgang uit zichzelf van een verlegene over zijn ellendige staat, en van een begerige ziel naar verzoening, vrede, heiligheid en heerlijkheid; en in het overgaan in Christus, en in het aannemen van Hem, die Zichzelf aanbiedt, en een ieder tot Zich roept en nodigt, met belofte, dat die komen, niet uitgeworpen zullen worden; en in het verlaten van zijn ziel op Hem, als de almachtige, waarachtige en getrouwe Zaligmaker.
Als iemand nu in de oefening van die daden levendig is, en die waarlijk in zich bevindt, dan volgt eerst de verzekering dat Jezus voor hem gestorven is. Die onder de bediening leeft, is verplicht om in Christus te geloven, maar niet om te geloven, en zich verzekerd te houden dat Christus voor hem gestorven is; want dan zou iemand leugen kunnen geloven, daar toch het geloof niet dan waarheid voor een voorwerp hebben kan.
XIV. Hieruit rijst een andere vraag: Of God met het roepen van de zondaar tot Christus beoogt hunner aller zaligheid; of God met dat oogmerk allen, die onder de bediening zijn, roept, opdat zij de zaligheid zouden deelachtig worden? Ik antwoord: neen; want God kan van zijn oogmerk niet verstoken worden, zodat ze allen moesten zalig worden, die geroepen worden. Om deze zaak wel te verstaan, moet men aanmerken,
(a) dat de roeping eerst en hoofdzakelijk geschiedt om de uitverkorenen te vergaderen. Ziet:
Ef. 4:11, 12. En Dezelve heeft gegeven sommigen ... tot herders en leraars, tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus.
Aan die landschappen, alwaar geen uitverkorenen zijn, geeft God het Evangelie niet; en als de uitverkorenen van een landschap toevergaderd zijn, zo neemt God het Evangelie doorgaans van daar. Dewijl nu de uitverkorenen in de wereld zijn, en vermengd onder de anderen, zo geschiedt de roeping in 't algemeen, tot alle uitverkoren, en ook tot anderen. Door dat middel van de roeping, door de verkondiging des Evangelies, geeft God Zijn uitverkorenen bekering en geloof, dat Hij aan de anderen niet doet.
(b) Men moet onderscheid maken tussen het einde van God, den Werker, en het einde van het werk, het Evangelie. De gehele natuur van het Evangelie is bekwaam om de mens tot zaligheid te leiden, 't openbaart genoegzaam de weg tot de zaligheid, en het wekt genoegzaam op, om de mens te bewegen tot het geloof, zodat de oorzaak bij het Evangelie niet komt, dat allen die het horen niet zalig worden, maar 't is de schuld van de mens zelf, omdat hij zich niet wil laten leren en leiden; dat is het doeleinde van het Evangelie. Het einde dat God voorheeft met den niet‑uitverkorenen het Evangelie te laten verkondigen, is om de mens de weg tot de zaligheid voor te stellen en bekend te maken, om de mens te bevelen die weg in te slaan; om Zijn goedheid te tonen, met hem alle beweegredenen voor te stellen, en met hem de zaligheid te beloven, indien hij zich bekeert en in Christus waarlijk gelooft. 't Welk Hij ook doen zou, indien de mens die voorwaarde vervulde, waartoe hij gehouden is, en 't welk de menselijke natuur heilig in Adam geschapen, heeft kunnen doen; volbrengt hij die niet, dat is niet, omdat God hem verhindert, of krachten beneemt, maar omdat de mens niet wil, zodat het zijn eigen schuld is; immers de goedheid Gods moest hem tot bekering leiden. En om de mens te overtuigen, èn van zijn boosheid, dat hij op zulke vriendelijke uitnodiging niet wil komen, èn van de rechtvaardigheid Gods om zulke verstoters van de aangeboden zaligheid te straffen, Joh. 15:20. Dit zijn de einden, de oogmerken Gods, met het laten verkondigen van het Evangelie aan de onbekeerlijken, meer God had daar niet mede voor.
"Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege alle harde woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben"
huisman schreef:
Zalig worden is 100% Gods werk. Verloren gaan 100% mensenwerk.
Verloren gaan is voor 100% onze verantwoordelijkheid.
Is dat niet een ontkenning van de predestinatie-leer?
Verloren gaan is voor 100% mensenwerk: die stelling zou een ontkenning zijn van de dubbele predestinatie. Daarom beter: het is voor 100% onze verantwoordelijkheid.
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)
huisman schreef:
Zalig worden is 100% Gods werk. Verloren gaan 100% mensenwerk.
Verloren gaan is voor 100% onze verantwoordelijkheid.
Is dat niet een ontkenning van de predestinatie-leer?
Nee want de "predestinatie-leer" gaat over wat God doet tot zaligheid van zondaren.
Het hele menselijke geslacht ligt immers verloren sinds onze val in Adam.
Het is grote Goddelijke genade dat God redenen uit zichzelf heeft genomen en een schare die niemand
tellen kan heeft verkoren ten eeuwige leven (Denk toch niet bekrompen over zijn genade)
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.
huisman schreef:
Zalig worden is 100% Gods werk. Verloren gaan 100% mensenwerk.
Verloren gaan is voor 100% onze verantwoordelijkheid.
Is dat niet een ontkenning van de predestinatie-leer?
Verloren gaan is voor 100% mensenwerk: die stelling zou een ontkenning zijn van de dubbele predestinatie. Daarom beter: het is voor 100% onze verantwoordelijkheid.
Ja, maar de verkiezing tot zaligheid is Gods doel.
De verwerping is van een andere orde ( de D.L. noemen het een laten in de verlorenheid, dus geen activiteit van God)
Trouwens wees voorzichtig met je postings je naderd de 5000 wel erg vlug
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.
Johann Gottfried Walther schreef:Graag citeer ik enkele welbekende Reformatoren en Ds. Brakel.
Er zou meer te citeren zijn, maar dan wordt het wel erg veel tekst.
Dr. Calvijn:
Maar gij zult zeggen: indien 't alzo is, zo zal er weinig vastigheid zijn in de beloften des Evangeliums, dewelke, wanneer ze van Gods wil getuigen; verklaren dat hij wil datgene 't welk tegen Zijn onverbrekelijk besluit strijd.
Maar ik zeg neen daar toe. Want alhoewel de beloften der Zaligheid algemeen zijn, zo strijden ze nochtans niet tegen de Predestinatie der verworpenen, gelijk wij bevinden zullen, zo wij maar onze ogen slaan op de kracht en vervulling der zelve. Wij weten dat de beloften ons alsdan eerst krachtig en voordelig zijn, wanneer wij die door 't geloof aannemen; en dat daarentegen, wanneer het geloof, verijdeld is, de belofte meteen ook is te niet gemaakt. Indien dit is de aard en natuur der zelve, zo laat, ons nu zien of deze twee dingen tegen elkander strijden; te weten, dat God gezegd wordt van eeuwigheid af geordineerd te hebben wie Hij met Zijn liefde omhelzen, en tegen wie Hij Zijn toorn oefenen wil; en dat Hij allen zonder onderscheid de Zaligheid verkondigt en voorstelt; ik zegge, voorwaar dat ze zeer wel overeenkomen. Want als Hij in zulken voegen Zijn beloften doet, zo wil Hij niet anders beduiden, dan dat Zijn barmhartigheid open staat en bereid is voor alle de gene, die maar dezelve begeren en verzoeken. 't Welk geen andere doen, dan alleen die, die Hij verlicht; en Hij verlicht die, die Hij ter Zaligheid verordineerd en geschikt heeft. De dezen, zegge ik, staat de waarheid der beloften zeker en onbeweeglijk, zodat men niet kan zeggen dat er enige strijd zij tussen Gods eeuwige verkiezing, en het woord en getuigenis Zijner genade, hetwelk Hij de gelovigen voordraagt.
Maar waarom spreekt Hij tot allen in 't gemeen?
Hij doet zulks, opdat de consciënties der Godvruchtigen te vreedzamer zouden rusten, wanneer zij verstaan dat God geen onderscheid maakt tussen de Zondaren, zo ze maar geloof hebben; en opdat de Godloze niet zouden klagen dat ze geen toevlucht hebben, waarheen zij van de dienstbaarheid der zonden hun wijk nemen mochten, dewijl zij de toevlucht die hun voorgedragen wordt, door hun ondankbaarheid verwerpen. Hieruit volgt dan, nadien hun beiden de barmhartigheid Gods door het Evangelie wordt aangeboden; dat het gelove, dat is, dat de verlichting Gods het onderscheid maakt tussen de gelovige en de godlozen; zo dat de gelovige de kracht en nuttigheid des Evangeliums vernemen, en dat de godloze daaruit geen vrucht bekomen.
Dr. Ursinus:
Hij (God) veinst noch en spot niet, wie alle mensen roept en niet wil alle mensen zalig maken, dat is tot Hem, trekken, en krachtelijk doen, dat ze tot Hem komen, en zalig worden; maar wie alle mensen roept en nochtans niet wil dat ze al tezamen tot Hem komen, of die tot Hem komen niet wil zalig maken, die moet geacht worden te veinzen, spotten en bedriegen. Maar dit doet God niet. Want Hij roept alle mensen, en wil ernstelijk dat ze alle tot Hem komen, en Hij wil ook alle mensen zalig maken, die tot Hem komen. God, wil niet dat iemand hemzelven achte een verworpene te zijn; maar Hij wil dat ze alle het Evangelium zullen geloven en zich bekeren.
Dr. Olevianus:
Maar al is het dat ze alle Christus niet aannemen, zo wordt Hij echter aan allen tot welken dat Woord des Evangeliums komt aangeboden 2 Cor. 3: 20 en 2. Want van het Woord der Genade gaat niets af wegens de ondankbaarheid der mensen. Die Hem aannemen, derzelver harten heeft God geopend, die haar tevoren heeft verkoren gehad Titus 1:1. Die Hem niet aan nemen, die nemen Hem door hare gewillige blindheid niet aan, 2 Cor. 4: 3,4. Handl. 2:13 en 13:46. Want Gods genade wordt nooit verworpen zonder de hardnekkigheid en boosheid des harten. Dus wordt de Zone Gods als de Zon der gerechtigheid door het Evangelium aan de ganse wereld aangeboden, waarin Hij gene vindt als die dood in zonden, doof en blind zijn.
en elders;
Dezen weg dan gebruikt de Heere, opdat ze door het aanbieden van de genade des verbonds, door de prediking des Evangeliums, en het nevensgaand bevel dat zij hare harten niet verharden, belast worden te voorschijn te komen die te gelijk met haar Zaad het verbond plechtig met Hem willen ingaan, opdat er dan van het bevel, dat zij hare harten niet willen verharden, enen aanvang gemaakt worde, en naderhand de verzegeling der belofte geschiede; Want vooreerst biedt het Evangelium, na de zonde en de verdiende verdoemenis uit de wet vertoont te hebben, de gekruiste Christus allen aan, en beveelt ze dat zij hare harten niet verharden. Derhalve zo heeft ,en in de prediking des Woords een aanbieding van de belofte der genade, én een bevel om dezelve te omhelzen. Beide wordt zo tot de uitverkoorne als tot de verworpene gericht.
Ds. Brakel :
XII. Nu komt in bedenking: Of God ook roept allen, die onder de bediening des Evangelies zijn, en niet zalig worden, dan of God alleen de uitverkorenen roept? Ik antwoord: God roept allen en een ieder, die onder de bediening des Evangelies leven. Dit dient wel opgemerkt, opdat men vrijmoedigheid heeft om Christus aan te nemen. 't welk men niet zou doen, indien 't Evangelie niet aangeboden werd, en opdat men erkent de rechtvaardigheid Gods in 't straffen van degenen, die op zo groot een zaligheid geen acht geven, en het Evangelie niet gehoorzaam zijn.
Opdat een iegelijk van deze zaak overtuigd worde, zo merkt:
1. Vergelijkt u met de wilde Indianen, die noch Christus, noch zaligheid kennen. Ziet u niet dat God aan u wat anders doet dan aan hen? Zoudt u met hun staat wel willen wisselen? Waarom niet? Is 't niet omdat hier meerder hoop is om zalig te worden als daar? Zal niet de verdoemenis degenen, die onder de bediening geleefd hebben, en onbekeerd gebleven zijn, zwaarder zijn dan van de woeste heidenen? En waarom toch, indien de zaligheid hun niet was aangeboden geweest? Waaruit dan blijkt, dat zij allen geroepen worden, die het Evangelie horen.
2. Een ieder, die onder de bediening is, hoort de stem van den leraar, lerende, vermanende en bestraffende, zo geschiedt het aan hem, die het hoort; en de leraar is een dienaar van Christus en uitdeler der verborgenheden Gods, 1 Kor. 4:1. Gezanten van Christus' wege, 2 Kor. 5:20. Zodat die hen hoort, die hoort Christus, en die hen verwerpt, die verwerpt Hem, Luk. 10:16. Hierbij, u hoort de eigene woorden Gods in de Schrift vervat; dewijl dan een ieder de stem der leraren en de woorden Gods in zijne oren hoort klinken, zo worden al die zaken tot hem gesproken, en hij wordt door het Evangelie geroepen.
3. De Schrift zegt duidelijk dat velen, die verloren gaan, geroepen waren:
Matth. 20:16 ... velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
Luk. 14:16‑18... . hij noodde er velen En hij zond zijn dienstknecht uit... om te zeggen: Komt, want alle dingen zijn nu gereed, en zij begonnen allen zich eendrachtelijk te ontschuldigen.
Matth. 22:3. En zond zijne dienstknechten uit om de genooden ter bruiloft te roepen; en zij wilden niet komen.
Was de gast zonder bruiloftskleed niet genodigd? Ja hij toch, dat was zijn misdaad niet dat hij kwam. maar dat hij niet recht kwam, zonder bruiloftskleed. Zo is het klaar dat een iegelijk, die onder de bediening is, tot Christus geroepen en genodigd wordt.
4. Daar is ene algemene uitroep tot allen, zonder enige bepaling. Die dorst heeft, die geen geld heeft, die wil, Jes. 55:1,2; Joh. 7:37; Openb. 22:17. Die niet wil, die geen dorst heeft, die late het; 't komt uit hem en 't zal op hem aankomen, hij was genodigd, hij hoorde die algemene stem.
5. Velen verstoten het Evangelie, dies was het hun aangeboden, want dat niet aangeboden wordt, kan men niet verstoten:
Hand. 13:46. ...Het was nodig dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal u hetzelve verstoot, enz.
Velen zijn het Evangelie ongehoorzaam. 2 Thess. 1:8. En zijn den Zoon ongehoorzaam, Joh. 3:36. Dies werd hun Christus aangeboden, en hun werd gelast in Christus te geloven.
6. De vermaning tot bekering en geloof worden bij elkander gevoegd: dat de vermaning tot bekering een ieder raakt, zal niemand in twijfel trekken, zo zal hij dan ook erkennen moeten dat de vermaning tot geloof een ieder raakt, want zij staan in gelijke graad:
Mark. 1:15. ...bekeert u, en gelooft het Evangelie.
7. 't Ongeloof is een schrikkelijke zonde, ja zulk een zonde, dat hij God als een leugenaar acht:
1 Joh. 5:10 ...die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van Zijn Zoon.
Joh. 16:8,9. En Die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde... omdat zij in Mij niet geloven.
Indien Christus aan de ongelovig blijvende niet aangeboden werd, zo ging het hem niet aan, hij had er niet mede te doen, 't was hem geen zonde, dat hij niet geloofde; maar nu het hem een zonde is, dat is een klaar blijk dat het hem aangeboden was.
8. Dewijl de ongelovigen een schrikkelijk oordeel te verwachten hebben, zo wordt het hun voorzeker aangeboden, en voorzeker zij waren geroepen. Ziet dit:
2 Thess. 1:8. Met vlammend vuur wrake doende over degenen ... die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn.
Joh. 15:22 Indien Ik niet gekomen ware, en tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde.
Indien allen, die onder de bediening des Evangelies zijn, niet geroepen waren, en Christus hun niet aangeboden werd, hoe kunnen ze dan daarom gestraft worden, en hoe kan dan hun verdoemenis zwaarder zijn? Maar dewijl zij om het Evangelie niet te gehoorzamen gestraft, en zwaarder dan anderen gestraft worden, zo was het hun aangeboden.
XIII. Dewijl nu Christus allen, die onder de bediening zijn, aangeboden wordt, zo mag niet alleen een iegelijk komen, en niemand behoeft achter te blijven, uit vreze of hij wel geroepen wordt, maar een iegelijk moet tot Christus komen, en Hem aannemen, om door Hem gerechtvaardigd, geheiligd, bewaard en verheerlijkt te worden. Dit moet men niet opvatten, alsof een iegelijk verplicht ware te geloven, dat Christus voor hém gestorven en zijn Zaligmaker was, dat zij verre, dat is het geloof niet. 't Geloof is niet de verzekering, die is een gevolg van 't geloof; maar 't bestaat in de uitgang uit zichzelf van een verlegene over zijn ellendige staat, en van een begerige ziel naar verzoening, vrede, heiligheid en heerlijkheid; en in het overgaan in Christus, en in het aannemen van Hem, die Zichzelf aanbiedt, en een ieder tot Zich roept en nodigt, met belofte, dat die komen, niet uitgeworpen zullen worden; en in het verlaten van zijn ziel op Hem, als de almachtige, waarachtige en getrouwe Zaligmaker.
Als iemand nu in de oefening van die daden levendig is, en die waarlijk in zich bevindt, dan volgt eerst de verzekering dat Jezus voor hem gestorven is. Die onder de bediening leeft, is verplicht om in Christus te geloven, maar niet om te geloven, en zich verzekerd te houden dat Christus voor hem gestorven is; want dan zou iemand leugen kunnen geloven, daar toch het geloof niet dan waarheid voor een voorwerp hebben kan.
XIV. Hieruit rijst een andere vraag: Of God met het roepen van de zondaar tot Christus beoogt hunner aller zaligheid; of God met dat oogmerk allen, die onder de bediening zijn, roept, opdat zij de zaligheid zouden deelachtig worden? Ik antwoord: neen; want God kan van zijn oogmerk niet verstoken worden, zodat ze allen moesten zalig worden, die geroepen worden. Om deze zaak wel te verstaan, moet men aanmerken,
(a) dat de roeping eerst en hoofdzakelijk geschiedt om de uitverkorenen te vergaderen. Ziet:
Ef. 4:11, 12. En Dezelve heeft gegeven sommigen ... tot herders en leraars, tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus.
Aan die landschappen, alwaar geen uitverkorenen zijn, geeft God het Evangelie niet; en als de uitverkorenen van een landschap toevergaderd zijn, zo neemt God het Evangelie doorgaans van daar. Dewijl nu de uitverkorenen in de wereld zijn, en vermengd onder de anderen, zo geschiedt de roeping in 't algemeen, tot alle uitverkoren, en ook tot anderen. Door dat middel van de roeping, door de verkondiging des Evangelies, geeft God Zijn uitverkorenen bekering en geloof, dat Hij aan de anderen niet doet.
(b) Men moet onderscheid maken tussen het einde van God, den Werker, en het einde van het werk, het Evangelie. De gehele natuur van het Evangelie is bekwaam om de mens tot zaligheid te leiden, 't openbaart genoegzaam de weg tot de zaligheid, en het wekt genoegzaam op, om de mens te bewegen tot het geloof, zodat de oorzaak bij het Evangelie niet komt, dat allen die het horen niet zalig worden, maar 't is de schuld van de mens zelf, omdat hij zich niet wil laten leren en leiden; dat is het doeleinde van het Evangelie. Het einde dat God voorheeft met den niet‑uitverkorenen het Evangelie te laten verkondigen, is om de mens de weg tot de zaligheid voor te stellen en bekend te maken, om de mens te bevelen die weg in te slaan; om Zijn goedheid te tonen, met hem alle beweegredenen voor te stellen, en met hem de zaligheid te beloven, indien hij zich bekeert en in Christus waarlijk gelooft. 't Welk Hij ook doen zou, indien de mens die voorwaarde vervulde, waartoe hij gehouden is, en 't welk de menselijke natuur heilig in Adam geschapen, heeft kunnen doen; volbrengt hij die niet, dat is niet, omdat God hem verhindert, of krachten beneemt, maar omdat de mens niet wil, zodat het zijn eigen schuld is; immers de goedheid Gods moest hem tot bekering leiden. En om de mens te overtuigen, èn van zijn boosheid, dat hij op zulke vriendelijke uitnodiging niet wil komen, èn van de rechtvaardigheid Gods om zulke verstoters van de aangeboden zaligheid te straffen, Joh. 15:20. Dit zijn de einden, de oogmerken Gods, met het laten verkondigen van het Evangelie aan de onbekeerlijken, meer God had daar niet mede voor.
Prachtige citaten, JGW!
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.