Bunyan schreef:
CHRISTEN. "En wat deed u toen?"
HOPENDE. "Ik maakte mijzelf tegenwerpingen tegen mijn geloof, in de mening, dat Hij niet gewillig was, mij zalig te maken."
CHRISTEN. "Wat zei GETROUW daarvan?"
HOPENDE. "Hij beval mij, naar Hem te gaan om het eens te proberen; maar ik zei, dat dit vermetelheid was. Hij antwoordde: 'Neen, want u bent genodigd om te komen (Matth. 11:28).' En hij gaf mij een boek van Jezus' nodiging, om mij daardoor aan te moedigen te vrijmoediger tot Hem te komen; van welk boek hij mij ook verzekerde, dat iedere tittel en jota vaster was dan de hemel en aarde (Matth.24:35). Toen vroeg ik hem, wat ik doen moest als ik kwam; en hij zei mij, dat ik met geheel mijn hart en ziel (Jer. 29:12, 13) de Vader op mijn knieën moest bidden (Ps. 95:6; Dan. 6:11), dat Hij Zijn Zoon aan mij wilde openbaren. Ik vroeg verder, hoe ik Hem mijn verzoek moest voordragen; en hij zei: 'Ga heen, en u zult Hem op Zijn Genadetroon (Exod. 25:22; Hebr. 4:16) vinden zitten, waar Hij het hele jaar door wacht, om vergeving en kwijtschelding te geven aan allen, die tot Hem komen.' Ik zei bovendien nog, dat ik niet wist, wat ik moest zeggen, wanneer ik al kwam. Maar hij beval mij te spreken als volgt: "O God, wees mij zondaar genadig en doe mij kennen en geloven in Jezus Christus; want ik zie, dat ik buiten Zijn gerechtigheid ten enenmale verloren ben. Heere, ik heb gehoord, dat U een barmhartig God bent, en dat U Uw Zoon Jezus Christus verordineerd hebt tot een Zaligmaker van de wereld en daarenboven gewillig bent, Hem te geven aan zulke arme zondaren, als ik ben (en ik ben waarlijk een groot zondaar). Heere, neem deze gelegenheid waar en verheerlijk Uw genade in het zalig maken van mijn ziel, door Jezus Christus Uw Zoon, Amen."
CHRISTEN. "Deed u wel, zoals u geboden was?"
HOPENDE. "Ja toch, vele malen, ja gedurig."
CHRISTEN. "Maar openbaarde de Vader ook Zijn Zoon aan u?"
HOPENDE. "Niet terstond, ook niet ten tweede, noch ten derde, vierde, vijfde, ja ook niet ten zesde male."
CHRISTEN. "Wel, wat deed u toen?"
HOPENDE. "Ik wist zelf niet te zeggen, wat mij te doen stond."
CHRISTEN. "Koesterde u geen gedachten om het bidden na te laten?"
HOPENDE. "Ja wel honderdmaal en nog wel eens zoveel."
CHRISTEN. "Hoe kwam het, dat u het niet deed?"
HOPENDE. "Ik geloofde, dat hetgeen mij gezegd was, waarachtig was, te weten, dat zonder de gerechtigheid van deze Christus, de hele wereld mij niet zou kunnen behouden; en daarom dacht ik bij mij zelf: laat ik het bidden na, zo sterf ik toch. Ik kan immers niet erger dan sterven voor de troon der genade. Boven dit alles kwam mij te binnen: Zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven (Hab. 2:3). Zo volhardde ik in mijn gebeden, tot de Vader mij Zijn Zoon openbaarde."
CHRISTEN. "Hoe werd Hij u geopenbaard?"
HOPENDE. "Ik zag Hem, niet met mijn lichamelijke ogen, maar met de ogen van mijn verstand (Ef. 1:18, 19) en dit ging aldus: Op zekere dag was ik eens zeer bedroefd, ik denk: bedroefder dan ik ooit was in mijn gehele leven; deze droefheid ontstond in mij door een hernieuwd gezicht van de grootheid en snoodheid van mijn zonden: en niets anders tegemoet ziende dan de hel en de eeuwige verdoemenis van mijn ziel, dacht ik, dat ik zeer schielijk de Heere Jezus zag, als tot mij neerkomende van de Hemel en zeggende: 'Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden.'
Maar ik zei: 'Heere, ik ben een groot, een zeer groot zondaar.'
En Hij antwoordde: 'Mijn genade is u genoeg.'
En toen ik vroeg: "Maar Heere, wat is geloven?' Zo zag ik uit het gezegde: 'Die tot Mij komt, zal niet hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten' (Joh.6:35), dat geloven en komen hetzelfde is en dat hij, die komt - dat is, met zijn hart en genegenheid uitgaat naar Christus, om door Hem gezaligd te worden - ook waarlijk in Christus gelooft. Toen liepen mijn ogen vol tranen; en ik vroeg verder:
'Maar Heere, kan zulk een groot zondaar als ik ben, wel door U aangenomen en zalig gemaakt worden?' en ik hoorde Hem zeggen: 'Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen' (Joh.6:37). Toen vroeg ik verder: 'Maar Heere, hoe moet ik U beschouwen in het komen tot U, opdat mijn geloof recht op U gevestigd wordt?' en Hij zei: 'Jezus Christus is in de wereld gekomen, om zondaren zalig te maken (1 Tim. 1:15). Hij is het einde der Wet, tot rechtvaardigheid een ieder die gelooft (Rom. 10:4). Hij is overgeleverd om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking (Rom. 4:25). Hij heeft ons lief gehad en ons gewassen met Zijn eigen bloed (Openb. 1:5). Hij is een Middelaar tussen God en ons (1 Tim. 2:5), Welke altijd leeft, om voor ons te bidden (Hebr. 7:24, 25).'
Naar aanleiding van dit alles nu nam ik het besluit, dat ik dan moest uitzien mijn gerechtigheid in Zijn persoon en de genoegdoening voor mijn zonden in Zijn bloed te vinden; dat alles, wat Hij gedaan had in de gehoorzaamheid aan Zijns Vaders wet en in de onderwerping aan haar straf, niet was voor Hem zelf, maar voor degene, die het aanneemt tot zijn zaligheid en daarvoor dankbaar wil zijn. Hierover nu was mijn hart vol vreugde, mijn ogen vol tranen en mijn genegenheden liepen over van enkel liefde tot de naam, tot het volk en tot de wegen van Jezus Christus."