Martin Tijssen: De grenzen van de reformatorische gemeenschap verschuiven
Zonder Reformatorisch Dagblad was er geen bevindelijk-gereformeerde gemeenschap geweest. Dat schrijft cultuurhistoricus Martin Tijssen in een boek over de geschiedenis van de krant.
Stavenisse
Een ‘vreemd volk’ met ‘vreemde opvattingen’, klonk het oordeel van De Telegraaf over Elspeter kerkgangers die in 1966 een inenting tegen polio weigerden. Een begrijpelijke gedachte, vonden de Veluwse christenen. De redactie van deze krant wist nu eenmaal niet beter. Maar dat Trouw zich ook in dergelijke bewoordingen uitliet, viel ze vies tegen. Dus moest er een eigen krant komen. Trouw was te ver afgeweken en het Nederlands Dagblad was voorbehouden aan de gereformeerd vrijgemaakten. Zo zag het Reformatorisch Dagblad op 1 april 1971 het levenslicht, bijna vijf jaar na de ophef rond de polio-epidemie.
Dat dit zo lang duurde is goed te begrijpen, schrijft cultuurhistoricus Martin Tijssen in De krant en het pand. De beoogde achterban moest namelijk gemotiveerd worden om achter hetzelfde vaandel te marcheren.
Zo lastig is dat toch niet? Was G.H. Kersten niet de emancipator van deze bevolkingsgroep, zoals Abraham Kuyper dat ooit was van de gereformeerden?
‘Dat is maar de vraag. Kersten was vooral de man van de Gereformeerde Gemeenten en de SGP. Daar hoorde zeker niet iedereen bij. Natuurlijk, er waren wel andere kerkgenootschappen, zoals de Oud Gereformeerde Gemeenten of bepaalde stromingen in de Nederlandse Hervormde Kerk, met vergelijkbare opvattingen. Pas met het verschijnen van de krant vond er op nationaal niveau kennismaking tussen de verschillende kerkgenootschappen plaats. Dat maakte onderlinge verschillen duidelijk. Bij de conflicten die zich toen voordeden, werd door de krant welbewust een scheidslijn getrokken om aan te geven wie wel en niet bij de bevindelijk-gereformeerden hoorde.
Je zou dus kunnen zeggen dat dankzij het Reformatorisch Dagblad de bevindelijk-gereformeerde gemeenschap ontstond. Voor die tijd bestond deze niet, in ieder geval niet op organisatorisch niveau. Het kan best zijn dat deze wel bestond in de hoofden van de mensen, maar dankzij de krant werd deze nu ook op papier vormgegeven. De krant speelde zo een belangrijke rol bij de groepsvorming en het richting geven aan de identiteit.’
Eén man is daarbij van groot belang geweest: Chris Janse, de eerste hoofdredacteur van de krant. Een functie die hij tot 2003 vervulde. ‘Een krant zorgt voor gemeenschapsvorming, maar Janse ging nog een stap verder: hij wilde de identiteit van de gemeenschap ook schriftelijk vastleggen.’ Dat deed hij op wetenschappelijk niveau: in 1985 promoveerde Janse als socioloog op een proefschrift dat ging gelden als een blauwdruk van wie zich tot de bevindelijk-gereformeerden mag rekenen. In Bewaar het pand stelde de hoofdredacteur een aantal kenmerken op en vanaf dat moment kon elke abonnee en elk kerkgenootschap langs die lat worden gelegd. Het afwijzen van de televisie bijvoorbeeld. Tweemaal naar de kerk op zondag en daarbij ‘niet ritmisch en (betrekkelijk) langzaam’ psalmen zingend. Een sterke voorkeur voor de Statenvertaling. Relatief weinig gemeenteleden die deelnemen aan het Heilig Avondmaal. Predikanten die in het zwart gekleed gaan. Met deze kenmerken had hij het bestaan van de bevindelijk-gereformeerden ‘wetenschappelijk vastgesteld’, vond Janse. Maar niet alleen dat: de krant kon nu heel gemakkelijk beoordelen wie er bij de achterban hoorde. Daarmee braken de hoogtijdagen van de reformatorische zuil aan. De ene na de andere organisatie zag het levenslicht. De krant deed zelf hard mee: vanaf 1983 verschijnt het tweewekelijkse tijdschrift Terdege en vanaf 1984 vond de gezinsbeurs Wegwijs plaats.
Als je uw boek zo leest, lijkt het erop dat de vormende functie van de krant veel belangrijker was dan de journalistieke functie.
‘Dat heeft te maken met de onderzoeksvraag die ik als uitgangspunt heb genomen. De krant voorzag in allebei. Het is natuurlijk wel zo dat de krant in de onderwerpen die ze koos, ook sturing kon geven aan de achterban.’
Hoe belangrijk is de krant nu nog voor de reformatorische zuil?
‘Het is nog steeds een belangrijk middel om met elkaar in contact te komen. Maar het aantal abonnees neemt af, het is niet langer vanzelfsprekend dat bevindelijk-gereformeerden de krant in de bus krijgen. In die zin neemt het belang af.’
Hoe ziet de toekomst van de zuil eruit, denkt u? Want de muren die de buitenwereld op afstand moeten houden, staan onder druk.
‘Het beeld van een zuil is vooral door Janse ingezet als een ideaal: een gemeenschap waarin alle neuzen dezelfde kant op staan. De werkelijkheid was weerbarstiger. Ik vind het om die reden beter om van een gemeenschap te spreken. Je ziet ook dat het idee van de zuil steeds meer wordt losgelaten. De buitenwereld wordt niet langer als vijandig gezien, zeker nadat Wim Kranendonk Janse had opgevolgd als hoofdredacteur.
Dat heeft mede met andere ontwikkelingen te maken: verschillende reformatorische opiniemakers pleiten er bijvoorbeeld voor om kennis te nemen van theologen als Dietrich Bonhoeffer en Tim Keller. Dat is een ontwikkeling waar onder anderen Janse erg kritisch op is. De grenzen van de gemeenschap roepen dus ook nu weer de nodige discussie op. Je kunt als krant niet meer zeggen: zo is het en deze personen en kerken horen erbij, zoals Janse dat deed. Desondanks denk ik dat het Reformatorisch Dagblad wel een belangrijke vormende functie houdt. Mensen lezen het nieuws nu vooral op internet, dus richt de redactie zich meer op achtergrondartikelen, waarin juist de identiteit ter sprake komt.’
Martin Tijssen, De krant en het pand, KokBoekencentrum, Utrecht 2018, 160 blz., € 12,99.
https://www.nd.nl/nieuws/geloof/martin- ... 9218.lynkx