Mastenbroek moet gewoon de GKV-berijming gaan zingen
Datheen was zo geliefd omdat de berijming het hart van Gods volk raakte, aldus Mastenbroek. Als voorbeeld gaf hij de woorden uit Psalm 119: „Geen meerder goed, Heer, Gij mij geven meugt, dan dat Gij mij vernedert en maakt kleine”. De berijming van 1773 heeft het in Psalm 42 over een hert dat aan de jacht ontkomen is, terwijl Datheen dichtte: „Als een hert gejaagd”.
Berijming in de GKV:
Heer, een hert in dorre streken
Smacht niet sterker naar 't genot
van de frisse waterbeken,
dan mijn ziel naar U o God.
In Psalm 25 (berijming 1773) staat: „Heer’ ai, maak mij Uwe wegen, door Uw Woord en Geest bekend.” Mastenbroek: „Het lijkt alsof de dichter God voorschrijft hoe Hij het moet doen. Datheen was meer afhankelijk.” Datheen heeft: „Heer! wijs mij toch Uwe wegen, Die Gij wilt dat ik zal gaan.”
Heer, wijs mij toch zelf de wegen
waar mijn voeten veilig gaan
Mastenbroek verwees ook naar psalm 17: „Ik zet mijn treden in Uw spoor” (1773), tegenover „Maak mijn voetpaden vast, o God” (Datheen). Hij zei dat de invoering in 1775 meer van het establishment uitging dan van het gewone volk, dat erg aan Datheen gehecht was.
Mijn voeten bleven in uw spoor
(Ook de vertaling van 1773 is hier zuiver en blijft dichter bij de Bijbel dan Datheen hier doet, blijkbaar had hij, en ik kan me het voorstellen, moeite met Psalm 17 omdat David zingt dat hij niets bedriegelijks doet, niet afwijkt van het spoor etc. maar dat mag geen reden zijn om wat de Bijbel zegt aan te passen)
Maar goed, Datheens berijming kan doorgaans best dicht bij de Bijbel staan, maar het is ook belangrijk dat het goed te zingen is. En dat is zeker niet het geval, het ritme van de woorden past doorgaans totaal niet bij het ritme van de muziek... zelfs als dat ritme hele noten betreft
