Zonderling schreef:John Galt schreef:In een ander topic las ik:
Moderamen schreef:Besluit 4:
uit te spreken dat er Schriftuurlijke gronden zijn om naast mannen ook vrouwen te roepen tot de dienst in het opzicht, het pastoraat en het onderwijs en daardoor tot het ambt van ouderling.
Gronden:
1. De figuren van Mirjam (Micha 6:4) en Debora (Recht. 4-5) laten vrouwen in het oude verbond zien die in samenwerking met mannen optreden in bestuur en rechtspraak.
2. Zij konden daartoe ook door God geroepen worden, zoals blijkt uit Micha6:4, waar de Heer aan Israel voorhoudt: 'Ik zond...Mirjam om jullie voor te gaan.'
3. Terwijl het Nieuwe Testament mannen als ouderen-oudsten noemt worden ook oudere-oudste vrouwen opgeroepen tot voorbeeld en zielszorg (Titus. 2:3-5).
4. Paulus' aanduiding van Junia en haar man Andronikus als apostelen die veel aanzien genieten, Rom. 16:7, of van andere echtparen als zijn medewerkers, Rom. 16:3, en zijn vermelding van echtparen en van een broer en zus bij wie aan huis een gemeente samenkomt, Rom 16:5,15 wekken de indruk dat man en vrouw in een gelijkwaardige positie samen leiding geven in Christus' gemeente.
Wat vinden we van deze argumenten?
Ik heb niet de behoefte om hier een uitgebreide discussie over aan te gaan. Slechts enkele opmerkingen.
1. Ieder die de Bijbel onbevooroordeeld leest, weet en herkent dat zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament de leiding en het voorgaan in godsdienstige samenkomsten gewoonlijk of steeds bij mannen berust. De argumenten die hierboven genoemd worden, geven sowieso blijk van een 'zoektocht' naar mogelijke uitzonderingen of argumenten om toch maar vooral een handvat te hebben voor het voorgaan van vrouwen in de gemeente. Kortom: de argumenten komen niet zonder meer uit de Bijbel op, maar zijn erbij gezocht voor een bepaald doel. Dit ten eerste.
2. Dan de argumenten afzonderlijk.
a en b)
Argument 1 en 2: In het OT zien we soms bijzondere posities voor vrouwen terugkomen. Er zijn vrouwelijke profetessen geweest, Deborah wordt ook een profetes genoemd (Richt. 4:4) en zij 'richtte' Israël, dat wil zeggen: zij had bijzondere gaven om Israël met raad en daad te leiden of in voorkomende gevallen als profetes het woord Gods tot het volk spreken (als profetes!). Dat deze vrouwen een roeping hadden, is niet vreemd, maar juist heel vanzelfsprekend. Hoe zou Deborah ooit profetes hebben kunnen zijn, wanneer zij door God daartoe niet geroepen was?
Ook Mirjam wordt een profetes genoemd (Ex. 15:20, vanzelfsprekend had ook zij hiervoor een Goddelijke roeping. Echter, van Mirjam lezen we nergens dat zij een vergelijkbare rol had als Mozes en Aäron. Mozes en Aäron hadden de roeping om het volk van Israël te leiden, uit Egypte te leiden, en Aäron ontving de roeping tot het priesterambt. Van Mirjam is van iets dergelijks in het geheel geen sprake geweest. In Exodus 15 lezen we alleen dat zij als profetes uitging met trommels en met reien (reien = ófwel fluiten ófwel een vorm van dans). De andere vrouwen volgden haar hierin. We lezen niet dat mannen haar volgde of dat zij vóórging voor mannen.
Ook van andere profetessen lezen we niet dat zij in samenkomsten een rol vervulde die gewoonlijk aan mannen was voorbehouden. Hun ambt van profetes had een buitengewoon karakter: zij hadden een bijzondere roeping van God, niet de gewone roeping tot een regulier ambt. Deze voorbeelden hebben dan ook geen bewijskracht als het gaat om de vergelijking met de ambten in de gemeente die thans geldend zijn.
c)
Argument 3: Titus 2:3-5 hoeven we in het geheel niet te interpreteren alsof hier van ambten gesproken worden. Het Griekse woord kan gewoon oude mannen betekenen in vs. 2 en oude vrouwen in vs. 3. Daar is ook alle reden voor omdat in vs. 4 gesproken wordt over de jonge vrouwen en vs. 6 over de jonge mannen. Het zou vreemd zijn om te menen dat het in vs. 2 en 3 om ambten gaat. De tegenstelling met de jonge vrouwen en mannen valt dan weg (ambtsdragers kunnen immers ook jong zijn). Titus 2:3-5 is als bewijsplaats dus ongeschikt. En al zou het taalkundig van ouderlingen opgevat kunnen worden, dan blijkt vervolgens dat het in deze verzen helemaal niet gaat over het leer- en regeerambt. Er wordt alleen gesproken over het zijn van een voorbeeld in levenswijze! Met ambtelijke taken heeft dit dus niets te maken. En als het dan toch om leren gaat: de oude vrouwen worden alleen vermaand om de jonge vrouwen (!) (dus niet de gehele gemeente!) te leren voorzichtig te zijn, enzovoort. Als hun opdracht alleen over jonge vrouwen gaat, hoe kan dit worden vergeleken met het leer- en regeerambt in de gemeente? Kortom, deze grond gaat aan alle kanten mank.
O.k. laten we nog kort stilstaan bij het
4e argument.
Allereerst Junia (Rom. 16:7)
- In dit argument zie de invloed van de NBV, die vertaalt: "Groet Andronikus en Junia, mijn volksgenoten die met mij in de gevangenis hebben gezeten, die als apostelen veel aanzien hebben...' Kijk, zo'n Bijbelvertaling doet wel wat, dat zie je wel. Er zitten echter twee dubieuze elementen in de vertaling. Allereerst is het de vraag of tweede naam inderdaad 'Junia' is (een vrouw), of Junias' (een man). In het Grieks maakt het in deze naamval geen verschil in letters, maar alleen in een accentteken. Omdat de eerste Bijbelhandschriften geen accenten hebben, kunnen we dus feitelijk niet vaststellen of sprake is van een man of een vrouw. Degenen die menen dat een vrouw bedoeld is, hebben mogelijk een punt, omdat de vrouwennaam Junia in het Romeinse Rijk een veelvoorkomende naam is, terwijl Junias dat niet is. Desondanks: evenzeer kan een weinig voorkomende mannennaam bedoeld zijn. Op grond van het Grieks kunnen we dat niet zien. Wel gevaarlijk om van deze tekst dus een 'grond' te maken voor het vrouwenstandpunt van de GKV. (Overigens hebben de latere Bijbelhandschriften steeds Junias (het accent is zo geplaatst dat sprake is van een mannennaam. Dat is dus ook de lezing volgens het Byzantijnse teksttype.)
- Tweede dubieuze element in de NBV vertaling is de vertaling: 'die als apostelen veel aanzien hebben'. Dat staat er namelijk niet in het Grieks. In het Grieks staat dat zij 'aanzienlijken zijn onder de apostelen'. De uitdrukking kan zeer goed zó worden opgevat dat deze twee bij de apostelen in aanzien waren, maar zelf geen apostelen waren. Citaat dick.wursten.be: "Het Grieks idioom laat in het midden hoe de verhouding tussen Andronikus en Junia en de apostelen is. Zij zijn “aanzienlijken onder de apostelen." Ook hier is het dus gevaarlijk om een 'grond' te maken van een vertaling die slechts op interpretatie gebaseerd is. De SV geeft beide mogelijkheden, namelijk hetzij dat zij zelf gepredikt hebben (waarbij Junias dan als mannennaam wordt opgevat), hetzij dat zij welbekend of aanzienlijk waren bij de apostelen (zie kanttekening).
- Kortom: Zelfs wanneer inderdaad sprake is geweest van Junia als een vrouw, dan staat er nog steeds niet in het Grieks dat zij een apostel was. De NBV is hier niet getrouw als vertaling; er zijn meer interpretaties mogelijk.
Dan het argument van echtparen in een gelijkwaardige positie van leidinggeven in de gemeente
- Dat Andronikus en Junia een echtpaar waren, zoals in de 'grond' is vermeld, is een veronderstelling. Misschien wel een logische veronderstelling wanneer Junia inderdaad de naam is van een vrouw; als de naam echter Juias is, dan vervalt de hypothese natuurlijk meteen. Zie verder ten aanzien van Junia het stukje hierboven.
- Wat klopt is dat Aquila en Priscilla man en vrouw waren. Eveneens is het juist dat de gemeente in hun huis samenkwam (Rom. 16:5). Het woord 'medewerker' zegt overigens weer niet heel veel. Voor Paulus zijn ook medewerkers degenen die hun leven in dienst stellen van het Evangelie, ongeacht wat hun rol is. Maar goed: inderdaad kwam de gemeente in het huis van Aquila en Priscilla bijeen. Daarmee is echter niet gezegd dat Priscilla een ambt vervulde. Dat blijkt helemaal nergens uit: we moeten het "erbij denken".
- De conclusie in de 'grond' is: "...wekken de indruk dat man en vrouw in een gelijkwaardige positie samen leiding geven in Christus' gemeente." Het 'wekken van de indruk' is nogal merkwaardig. Het valt namelijk volstrekt niet uit de tekst op te maken. En wat er niet staat of zelfs niet die richting opgaat, kan moeilijk 'de indruk wekken'. Kortom: de conclusie is inlegkunde, en is alleen gebaseerd op het reeds ingenomen vrouwenstandpunt. Het heeft niets te maken met een Bijbelse grond.