huisman schreef:
Het gaat mij om de vragen maar vooral om de antwoorden die dhr S.D. Post (zelf GG) stelt in zijn artikel.
Of de verbazing van de hersteld hervormden terecht is hoeven wij hier niet uit te spelen. Het gaat om de leringen en niet om de kerkverbanden.S.D.Post schreef:Standenleer
Het zou mooi zijn om hier eens dieper onderzoek naar te doen. Het is immers niet zo dat de Gereformeerde Gemeenten een soort officiële standenleer hebben. Er is vrijheid voor iedere predikant om vanuit Gods Woord te spreken over groei in de genade. Tegelijk mogen we de vragen van de hersteld hervormden best serieus nemen. Altijd bereid om verantwoording af te leggen en onze gedachten te spiegelen in de Schrift.
De eerste onderzoeksvraag: Is de verbazing van de hersteld hervormden terecht? Is de visie over standen in de genade, zoals hierboven omschreven, ontstaan na de Afscheiding of vinden we die in deze vorm ook terug bij de 17e- en de 18e-eeuwse theologen, bij Nederlandse oudvaders en bij puriteinen? Hoe schrijft Brakel in de ”Redelijke Godsdienst” over de aanneming tot kinderen? En hoe schrijft bijvoorbeeld Ralph Venning in zijn ”Learning in Christ’s School” over geestelijke groei? Als ze schrijven over ”de weg van de Borg is de weg van de Kerk” bedoelden de oudvaders in ieder geval dat gelovigen iedere dag en steeds meer met Christus gekruisigd moeten worden en opstaan in een nieuw, heilig leven. Maar vinden we er daar ook sporen van een chronologische en trapsgewijze koppeling aan heilsfeiten? Als deze gedachten over geestelijke groei na 1834 ontwikkeld zijn, is dat dan een voortbouwen op of breken met opvattingen uit het verleden? Is het een verrijking of een vervorming?
Bij de Reformatie vinden wij de vorm van standen in het genadeleven niet terug, evenmin bij de puriteinen.
"...dat gelovigen iedere dag en steeds meer met Christus gekruisigd moeten worden en opstaan in een nieuw, heilig leven", hierin stemmen zij overéén met de Heidelbergse Catechismus.
Bij de Reformatie zijn geen sporen van een chronologische en trapsgewijze koppeling aan heilsfeiten.
Deze ontwikkelde gedachten rond 1834 is een breken met opvattingen uit het verleden, het blijkt dus een vervorming.
De Heere Jezus zegt Zelf in Johannes 14:9; "Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader?"S.D.Post schreef:Bijbelgedeelten
Een tweede serie vragen is nog belangrijker. Komt deze gedachte over trapsgewijze groei ook in die vorm in de Bijbel voor? Het allegorisch lezen van de levens van de discipelen is omstreden en kan moeilijk als enige grond of als uitgangspunt gelden. We moeten andere Bijbelgedeelten bij het onderzoek betrekken. Gedeelten over het onderwijs van de Heere Jezus en van de apostelen en gedeelten die expliciet gaan over geestelijke groei. Als groei verbonden is aan het kennen van de drie Personen, welke lessen moeten we dan trekken uit het feit dat de Heere Jezus God zo vaak voorstelt als ”hun Vader” aan Zijn discipelen? Hoe kan de standenleer verbonden worden met 1 Johannes 2:12-17, waar het gaat over de eigenschappen van kinderen, jongelingen en vaders?
Zelf denk ik dat het gezien moet worden als een 'nadere verklaring' en niet als iets wat zij nog niet in bezit hadden.
De eigenschappen van kinderen, jongelingen en vaders uit 1 Johannes 2:12-17, zou ik niet de "standenleer" noemen, maar de "opwas in de genade", die er alléén is wanneer men kennis van Christus heeft.