Ambtenaar schreef:-DIA- schreef:
Nu wordt ik de aloude strijd weer moe en zat. Lees de kanttekening maar, daar bent u mans genoeg voor!
Dan nog begrijp ik jouw opmerkingen niet. Er staat in Jesaja 40:2
Jesaja schreef:3Spreekt 4naar het hart 5van Jeruzalem
Met als uitleg:
3 Te weten ten tijde van de verschijning van Christus in het vlees.
4 Dat is, vriendelijk en troostelijk. Zie Gen. 34 op vers 3. verwijsteksten
5 Dat is, van de burgers te Jeruzalem en de kerke Gods in het gemeen
Dus jij vindt dat er niet langer vriendelijk en troostrijk wordt gesproken tot de leden van de kerk?
De profeet spreekt in dit hoofstuk als de Evangelist van het Oude Verbond, nadat hij de zware oordelen in de Naam des Heeren had moeten aanzeggen voor het overgrote deel van het volk. Later is hij om het Woord Gods gedood. Dit wordt in het Woord niet met zoveel woorden gezegd. wel een verwijzing hier naar:
In Hebreeën 11 wordt de rij van geloofshelden genoemd. En wat hun geschiedt is:
Om de Hebreeën te beter tot standvastigheid in het geloof te bewegen, beschrijft hij hun het geloof, met zijn eigenschappen en werkingen. 4 En brengt te dien einde voor de voorbeelden van het geloof der oudvaders des Ouden Testaments, en vooreerst van Abel. 5 En van Henoch. 7 En van Noach. 8 Daarna van Abraham. 11 En van Sara. 13 Die met hun zaad de beloften van het land Kanaän wel hebben ontvangen, maar de volbrenging van die niet op de aarde, maar in den hemel hebben verkregen.
Aan het einde van een lange rij eindigt de schrijver van de Hebreeënnrief met het volgende:
32 En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd zal mij ontbreken, zou ik verhalen van Gideon, een Barak, en Simson, en Jefta, en David, en Samuël, en de profeten;
33 Welke door het geloof koninkrijken hebben overwonnen, gerechtigheid geoefend, de beloftenissen verkregen, de muilen der leeuwen toegestopt,
34 De kracht des vuurs hebben uitgeblust, de scherpte des zwaards zijn ontvloden, uit zwakheid krachten hebben gekregen, in den krijg sterk geworden zijn, heirlegers der vreemden op de vlucht hebben gebracht.
35 De vrouwen hebben haar doden uit de opstanding wedergekregen; pen anderen zijn uitgerekt geworden, de aangeboden verlossing niet aannemende, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden.
36 En anderen hebben bespottingen en geselen geproefd, en ook banden en gevangenis;
37 Zijn gestenigd geworden, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht, hebben gewandeld in schaapsvellen en in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk behandeld zijnde
38 (Welker de wereld niet waardig was), hebben in woestijnen gedoold en op bergen, en in spelonken en in de holen der aarde.
39 En deze allen, hebbende door het geloof getuigenis gehad, hebben de belofte niet verkregen,
40 Alzo God wat beters over ons voorzien had, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden.
NU WAT VOORBEELDEN die de kanttekening bij deze kwalijke behandling van Gods knechten en profeten noemt:
De vrouwen hebben haar doden uit de opstanding wedergekregen
Als de weduwe van Sarepta door Elia, 1 Koningen 17, en de Sunamitische vrouw, 2 Koningen 4, door Elisa.
en anderen zijn uitgerekt geworden
Namelijk als het vel op een trommel, om daarna met stokken ter dood geslagen en gepijnigd te worden, gelijk het Griekse woord medebrengt. Hier ziet de apostel ook op het voorbeeld van Eleazar en dergelijke pijnigingen onder den tiran Antiochus, waarvan te lezen is 2 Makkabeeën 6:18, enz.
Verwijsplaats: En alzo zij hem met de riemen uitrekten, zeide Paulus tot den hoofdman over honderd, die daar stond: Is het ulieden geoorloofd een Romeins mens, en dien onveroordeeld, te geselen?
de aangeboden verlossing niet aannemende, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden.
Namelijk die van de dienaars van Antiochus was aangeboden, indien hij maar zich voordeed tegen Gods wet te doen, gelijk zij verzochten.
En anderen hebben bespottingen en geselen geproefd, en ook banden en gevangenis
Namelijk als Micha, 1 Koningen 22, Amos, Jeremia, enz
Zijn gestenigd geworden
Als Zacharia, de zoon van Jojada, 2 Kronieken 24, maar zie ook van Stefanus.
in stukken gezaagd
Gelijk de oude Joodse historiën getuigen van Jesaja onder de tirannie van Manasse. Waaruit blijkt dat de apostel niet alleen uit de Goddelijke Schrift, maar ook uit andere den Hebreeën bekende historiën voorbeelden verhaalt; gelijk op het 35ste vers ook is aangetekend.
hebben gewandeld in schaapsvellen en in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk behandeld zijnde
Gelijk van Elia betuigd wordt, 2 Kon. 1:8, en gelijk der profeten dracht in het gemeen was, als te zien is Zach. 13:4
Jesaja begon dit hoofstuk met: Troost, troost, zal ulieder God zeggen. Voor wie was dit troostrijk? Voor de moordenaars van Jesaja, die de aangezegde oordelen niet verdroegen? Of was dat voor het overblijfsel dat in diepe ellende en verachting aan de profeet en de woorden Gods getrouw mochten blijven en dat alleen door genade?
Afsluitend nog wat vragen:
Punt 1: Geloven we nog dat de mens een vijand van God is?
Punt 2: Geloven we nog dat alleen vijanden (zij die zich door ontdekkend licht van Gods Geest zo hebben leren kennen) met God verzoend worden?
Punt 3: Is de genade algemeen of wordt de genade toegezegd aan het volk dat God Zichzelf vrij en soeverein heeft uitverkoren?
Punt 4: Zien we het gevaar van een veralgemenisering van de genade? Bestaat die wel naar het Woord?